ECLI:NL:RBNHO:2024:7883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/352980 / JU RK 24-781
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er volgens hen sprake zou zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen door de spanningen tussen de ouders en de onduidelijkheid over de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad en de Jeugdbescherming aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de ouders zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat, hoewel er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, niet is aangetoond dat er een zo ernstige ontwikkelingsbedreiging is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De ouders zijn verwikkeld in een langdurige strijd over de zorg voor de kinderen, maar de kinderrechter concludeert dat de kinderen momenteel goed functioneren en dat er voldoende toezicht is vanuit hun netwerk. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de aanbeveling dat de ouders zich richten op hun eigen opvoedingssituatie en hulp zoeken waar nodig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/352980 / JU RK 24-781
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een afwijzing ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.J. van der Vlis, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen de Jeugdbescherming.
1.3.
De moeder heeft ter zitting een schriftelijke verklaring voorgelezen, die zij vervolgens heeft overgelegd.
1.4.
Gelijktijdig met dit verzoek is het verzoek van de moeder inzake de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 2] , de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige 2] en de toestemming voor inschrijving voor de basisschool van [de minderjarige 2] behandeld, bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/344473 / FA RK 23-4656. De beslissing op dat verzoek zal in een afzonderlijke beschikking worden vastgelegd.
1.5.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 20 juli 2020. Het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is na de echtscheiding in stand gebleven. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] is bij de moeder en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 2] is bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de visieverschillen tussen de ouders over wat er nodig is voor de kinderen en het langdurige onderlinge wantrouwen waar de kinderen veel last van ervaren. [de minderjarige 1] is extra kwetsbaar door zijn autisme spectrum stoornis (ASS) en heeft duidelijkheid nodig die hij nu niet krijgt. Bij [de minderjarige 1] is externaliserend gedrag te zien en bij [de minderjarige 2] aangepast gedrag en onzekerheid. Duidelijkheid over de beleving en het welbevinden van [de minderjarige 2] ontbreekt door de onrust die speelt. Bij voortduren voorziet de Raad dat de kinderen bedreigd worden in de ontwikkeling van hun emotieregulatie, eigenheid en weerbaarheid.De ouders zijn voldoende bereid, maar niet in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Ingezette hulp heeft tot nu toe niet geleid tot resultaat omdat de ouders het niet eens kunnen worden over een passende oplossing en zich onvoldoende richten op wat zij nu in deze situatie zelf kunnen doen om de rust te brengen voor de kinderen.
De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] binnen een voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.
De Raad vindt een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar een passende termijn omdat nu nog niet duidelijk is welke hulp passend is en de ouders tijd nodig hebben om zich vaardigheden eigen te maken. De Raad verwacht dat een duidelijk uitgezette lijn in hulpverlening en duidelijke regie hierop tot een positieve verandering zal leiden.
3.2.
De Raad heeft ter zitting verder het volgende naar voren gebracht. De bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is vooral gelegen in de spanningsvolle dynamiek tussen de ouders. De ouders hebben de hulpverlening die is ingezet om hen inzicht te geven in wat hun gedrag met de kinderen doet onvoldoende opgepakt. De Raad vindt het daarbij zorgelijk dat er maar geen duidelijkheid komt over wie waar mag verblijven en wanneer. Er zal meer rust komen door de ondertoezichtstelling. Ook als er wel al een beslissing over het hoofdverblijf en de andere voorliggende verzoeken is genomen denkt de Raad dat een ondertoezichtstelling nog steeds nodig is om te waarborgen dat het goed loopt. Er is nu een tijdelijke zorgregeling maar desondanks blijft de onduidelijkheid en onrust bestaan. Daarbij is [de minderjarige 1] een jongen met een speciale opvoedbehoefte en is er psycho educatie nodig over hoe om te gaan met kinderen met autisme. De ouders kunnen daarvoor wel wat handvatten gebruiken. Er is nu onenigheid over welke hulp voor [de minderjarige 1] en voor de ouders moet worden ingezet. De Jeugdbescherming kan kijken wat [de minderjarige 1] nodig heeft en daar een beslissing over nemen. Er blijft ook veel wantrouwen over en weer. Het is belangrijk dat de ouders gaan leren zich niet zo zeer bezig te houden met de opvoedingssituatie bij elkaar, maar dat er als het ware een schot tussenkomt. Daarom vindt de Raad het ook belangrijk dat de Jeugdbescherming er tussen komt te zitten om iedere keer het belang van de kinderen voorop te stellen. De ouders geven er nu zelf een interpretatie aan en dat zorgt voor onrust voor de kinderen. Verder is belangrijk dat er beeldinformatie komt, vooral voor [de minderjarige 1] , bijvoorbeeld Words en Pictures. Tot slot benadrukt de Raad dat er ook heel veel goed gaat en dat beide ouders liefdevolle ouders zijn, maar dat het belangrijk is dat zij dat van elkaar gaan zien.

4.De standpunten

4.1.
De moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderechter. Door en namens de moeder is daartoe ter zitting naar voren gebracht dat zij met de Raad van mening is dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, maar zij vraagt zich af of een ondertoezichtstelling in dit geval voldoende is om dat tegen te gaan. Tegelijkertijd denkt de moeder dat het goed is als er iemand met bepaalde bevoegdheden komt die de ouders ergens toe kan aanzetten want het vrijwillig kader is te vrijblijvend, aldus de moeder.
4.2.
Door dan wel namens de vader is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader betreurt het dat de moeder een procedure is gestart over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en school van [de minderjarige 2] . De rechtbank moet in die procedure de knoop doorhakken zodat er duidelijkheid komt. Als dat gebeurt refereert de vader zich aan het oordeel van de kinderrechter of een ondertoezichtstelling nog nodig is. De vader staat open voor alle hulp, in het bijzonder solo parallel ouderschap vanwege het wantrouwen bij de moeder richting de vader, dat misschien ook doorwerkt naar de kinderen. Het gaat goed met de kinderen bij hem thuis in de nieuwe samengestelde situatie. Hulp om met [de minderjarige 1] om te gaan heeft vader niet nodig. Wel zou het goed zou zijn als er een neuro psychologisch onderzoek gedaan wordt bij [de minderjarige 1] omdat de vader het idee heeft dat [de minderjarige 1] zelf nog met vragen zit en hij problemen voorziet voor [de minderjarige 1] als hij naar de middelbare school gaat.

5.De mening van [de minderjarige 1]

denkt dat een ondertoezichtstelling kan helpen omdat zijn ouders hulp nodig hebben om beter met elkaar te leren praten over hem en [de minderjarige 2] . [de minderjarige 1] zou daarnaast zelf met een jeugdbeschermer of met een andere hulpverlener willen praten over autisme.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat niet wordt voldaan aan het wettelijk criterium voor een ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk wetboek. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
6.2.
De kinderrechter ziet twee betrokken ouders die al lang een complexe en moeizame verstandhouding hebben en verwikkeld zijn in een langdurige strijd over de kinderen. De spanningen tussen de ouders gaan vooral over wanneer de kinderen bij welke ouder verblijven. De moeder heeft in de onder 1.4 genoemde procedure onder meer gevraagd om het hoofdverblijf van [de minderjarige 2] bij haar te bepalen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben last van die spanningen maar niet of onvoldoende is vast komen te staan dat er sprake is van een zo ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling nu noodzakelijk is. Uit de rapportage en wat op zitting aan de orde is geweest blijkt namelijk dat het volgens alle hulpverlenende instanties naar omstandigheden in het algemeen goed met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gaat en dat zij het goed hebben bij beide ouders. Daarbij komt dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de spanningen tussen de ouders en de daarmee samenhangende onrust en belasting voor de kinderen grotendeels weggenomen zal worden door de gelijktijdige beslissing in de procedure over hun hoofdverblijf, de verdeling van de zorg en de school van [de minderjarige 2] . Dit neemt niet weg dat er nog wel zorgen blijven bestaan, vooral vanwege het wantrouwen van de moeder richting de opvoedsituatie bij de vader. Het is nodig dat de moeder daarvoor voor zichzelf hulp gaat zoeken in het belang van de kinderen. Ook is het nodig dat de ouders zich gaan concentreren op hun eigen de opvoedingssituatie, niet die bij de ander. De kinderrechter verwacht ook dat de ouders en [de minderjarige 1] er misschien baat bij zullen hebben als de ouders psycho-educatie krijgen over kinderen met autisme. Niet of onvoldoende is gebleken dat in het vrijwillige kader de ouders daarvoor zelf al hulp hebben gezocht en ook niet dat deze ouders dat niet zelfstandig, buiten het gedwongen kader kunnen realiseren. Dat een neuropsychologisch onderzoek nodig zou zijn voor [de minderjarige 1] , zoals de vader voorstaat, daarvan is de kinderrechter met de Raad overigens niet overtuigd gelet op de diagnose die er al ligt voor [de minderjarige 1] . Tot slot begrijpt de kinderrechter dat [de minderjarige 2] mogelijk aangepast gedrag laat zien. De kinderrechter verwacht echter dat er voor [de minderjarige 2] meer ruimte ontstaat om haar eigen persoonlijkheid verder te ontwikkelen als er een einde komt aan de onzekerheid over haar hoofdverblijf, school en de zorgregeling en als de moeder leert accepteren dat [de minderjarige 2] het ook fijn heeft bij de vader.
6.3.
Al het voorgaande afwegend maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat vooralsnog niet gebleken is dat de kinderen zo ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd dat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling nu noodzakelijk is. Daarbij speelt tot slot ook een rol dat er van meerdere kanten zicht is op deze schoolgaande kinderen, ook vanuit het netwerk waaronder de grootouders van beide zijden, die zeer betrokken zijn. Verder zijn ook de scholen en de huisarts op de hoogte van de situatie rondom de kinderen en kunnen alle betrokkenen bij een verslechtering de hulpverlenende instanties inschakelen. Daarmee is er vooralsnog voldoende toezicht.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]af;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, en in het openbaar uitsproken op 1 augustus 2024 in aanwezigheid van mr. F.M. van Koutrik als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.