3.3.3Bewijsmotivering
Feit 1
Aangifte [benadeelde 1]
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte en aangeefster [benadeelde 1], een bejaarde vrouw, zijn elkaars buren. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte regelmatig bij haar thuiskwam en haar hielp met enkele bankzaken, voor haar schoonmaakte en soms boodschappen online met haar bestelde.
Omdat er bij de wijkagent en de sociaal werker van het wijkteam zorgen waren over de financiën en thuissituatie van de verdachte, de verdachte betrokken was bij de financiën van de aangeefster en ook de aangeefster op een zeker moment een forse huurachterstand kreeg, is door de wijkagent in april 2021 onderzoek gedaan naar de bankrekening van aangeefster, mede om te zien of er een relatie zou zijn tot de verdachte. Daaruit bleek dat de vaste lasten van de aangeefster, zoals de huur en de premie zorgverzekering, een aantal malen werden gestorneerd, dat grote contante geldbedragen zijn opgenomen en dat grote bedragen werden overgeboekt naar de rekening van de verdachte, verdachtes vader en verdachtes ex-partner. Tevens bleek een groot aantal betalingen te zijn gedaan voor bestelde goederen bij webwinkels als bol.com en thuisbezorgd.nl, die werden bezorgd bij de verdachte.
Aangeefster heeft aangegeven dat zij geen weet had van de storneringen, de opgelopen betalingsachterstanden, de overboekingen en de bestellingen, en dat zij op geen enkele wijze toestemming heeft gegeven aan de verdachte om deze uitgaven te doen of om haar financiën te beheren. Zij heeft ook aangegeven dat zij niet wist dat de verdachte over haar pinpas beschikte. Op 27 april 2021 is door aangeefster aangifte gedaan van diefstal door middel van een valse sleutel, oplichting en/of verduistering, gepleegd door de verdachte.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat alle uitgaven die ten bate van haar zijn gekomen het gevolg zijn van onderlinge verrekening van boodschappen, schoonmaakwerk en het aflossen van een lening. Zij geeft aan niet zelf de bedragen te hebben gestorneerd. Alle handelingen op de bankrekening van aangeefster die wel zijn verricht, zijn in goed overleg en met instemming van de aangeefster gegaan. Er is daarom geen sprake van (opzet op) wederrechtelijke toe-eigening.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de bankafschriften van aangeefster blijkt dat vaste lasten met regelmaat zijn gestorneerd, vele bestellingen zijn gedaan die te herleiden zijn tot de verdachte, grote contante geldbedragen zijn opgenomen, en grote bedragen zijn overgemaakt naar onder meer de rekening van de vader van de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat dit alles met toestemming van de aangeefster zou zijn gebeurd ongeloofwaardig. De aangeefster betwist dit en verdachtes verklaring vindt geen steun in het dossier, de verdachte geeft constant wisselende verklaringen en spreekt zichzelf met regelmaat tegen.
Zo verklaart de verdachte eerst dat aangeefster regelmatig bij haar thuis zat om bestellingen te doen bij bol.com, maar daarna dat deze bestellingen door haar werden gedaan en werden verrekend met de boodschappen. Aangeefster herkende het merendeel van de bestelde goederen niet. De toenmalige partner van de verdachte, [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), herkende deze goederen wel. Die bevonden zich hun woning. Over het bestelde eten verklaart de verdachte eerst dat aangeefster regelmatig mee at om vervolgens, na confrontatie met de verklaring van [getuige 1] die dit ontkent, te verklaren dat zij vaak een bordje met eten bracht naar aangeefster, omdat het voor aangeefster te druk bij verdachte thuis was. Ten aanzien van de abonnementen en telefoons bij de KPN stelt de verdachte dat zij hiervan niets weet, terwijl de e-mails hierover aan haar gericht zijn. Voorts verklaart zij wisselend over de rol van de zoon van aangeefster in de verkoop van de telefoons, terwijl de koper van de telefoons haar aanwijst als verkoopster en het geld van deze verkochte telefoons op de rekening van [getuige 1] belandde. Ook is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op deze manier werd betaald voor haar hulp in het huishouden, nu elke vorm van administratie ontbreekt en de hoogte van de betwiste bedragen in geen enkele verhouding staan tot de omvang van het huishoudelijk werk dat de aangeefster zou hebben verricht, ook als wél overeengekomen zou zijn dat zij daarvoor betaald werd.
Wat betreft het storneren van de bedragen aan huur en andere vaste lasten overweegt de rechtbank dat dit past in het geheel van andere financiële handelingen van de verdachte ten nadele van de aangeefster. Bovendien is niet gebleken dat er iemand anders dan verdachte belang had bij deze storneringen, en heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte vanaf 30 juli 2020 in het bezit was van een volmacht voor de woonzaken, en dat vanaf die datum bij de aangeefster een huurachterstand ontstond.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte, die met eigen schuldenproblematiek kampte, degene is die de bankrekening van aangeefster heeft beheerd, terwijl vaste lasten van aangeefster werden gestorneerd, en vele overboekingen en bestellingen werden gedaan die bij de verdachte of haar directe omgeving terecht kwamen. De verdachte heeft hiervoor geen overtuigende verklaring kunnen geven.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die geld heeft gestolen van aangeefster, door zonder toestemming dit geld van de bankrekening van aangeefster over te boeken naar haar eigen bankrekeningen, geld te pinnen van haar bankrekening en bestelde goederen te betalen vanaf de bankrekening van aangeefster.
Partiële vrijspraak van ‘in vereniging’De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte samen met een mededader de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. De verdachte zal van het ten laste gelegde ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’ worden vrijgesproken.
Hoogte van het bedrag
Uit het financieel onderzoek door de politie komt een bedrag aan betwiste uitgaven van
€ 71.421. Het openbaar ministerie heeft gezegd dat dit bedrag is gecorrigeerd met de kosten voor de boodschappen en huishoudelijk werk en dat er sprake is van een kortere periode dan onderzocht is, waardoor het openbaar ministerie uitgaat van een bedrag van € 16.500,-. De rechtbank acht daarom in ieder geval bewezen dat een bedrag van € 16.500 onttrokken is van de rekening van aangeefster.
Feit 3
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft gebruik gemaakt van een valse naam en een vals adres bij het plaatsen van de bestellingen, waarbij gebruik werd gemaakt van de bankrekening van verdachtes buurvrouw [benadeelde 1]. Bij de bestelling werd aangegeven dat de bestellingen bedoeld waren voor een zieke vriendin die zou wonen op het adres waar de verdachte toen verbleef. Dit alles maakt dat de bakker, meermalen, is bewogen tot afgifte van gebak en koffie.
Feit 4
Inleiding
Op 17 januari 2020 ziet de kinderarts tijdens een jaarlijkse routinecontrole [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), de pleegdochter van de verdachte, als een moe kind met wallen dat opvallend suffig is. De verdachte en [getuige 1] komen vervolgens op 19 januari 2020 met [slachtoffer] bij de spoedeisende hulp.
Door zowel de verdachte als [getuige 1] is verklaard dat [slachtoffer] sinds half december 2019 niet lekker was. Zij was moe, sliep veel en de dag voor haar opname op de spoedeisende hulp zwalkte zij bij het naar de wc gaan. De kinderarts constateert op 19 januari 2020 dat [slachtoffer] er moe uitziet. Ze heeft wallen onder haar ogen.
[slachtoffer] heeft op de dag na haar opname tegen medewerkers van Veilig Thuis gezegd dat zij van de verdachte iedere avond een blauw pilletje kreeg.
Op 21 januari 2020 is de urine van [slachtoffer] onderzocht en daarin worden benzodiazepinen aangetroffen zonder dat dit aan haar was voorgeschreven. In het bloed van [slachtoffer], dat is afgenomen op 19 januari 2020, wordt vervolgens aangetroffen:
• Opioiden: tramadol en O-desmethyltramadol
• Antihistaminica: cetirizine
• Benzodiazepinen: diazepam, desmethyldiazepam, temazepam, oxazepam, midazolam, mogelijk hydroxymidazolam en desalkylflurazepam.
• Pijnstillers: paracetamol.
Uit het rapport van het NFI van 26 november 2020 blijkt dat de geneesmiddelen, die zijn aangetroffen bij [slachtoffer] alle een demping van het centrale zenuwstelsel geven. Door de combinatie van deze stoffen kan het centraal dempende effect worden versterkt. Effecten die kunnen optreden zijn onder andere duizeligheid, slaperigheid, vermoeidheid, bewusteloosheid tot coma, verwarring, coördinatieproblemen, evenwichtsproblemen. Bij chronisch gebruik kan gewenning optreden. Tenslotte is in het rapport opgenomen dat diazepam en midazolam geneesmiddelen zijn die onder andere in de vorm van een ‘blauw pilletje’ verkrijgbaar zijn.
Ook het haar van [slachtoffer] is door het NFI onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat in meerdere segmenten van het onderzochte haar geneesmiddelen zijn aangetroffen en dat er sprake is van herhaald gebruik van paracetamol en op incidentele blootstelling aan benzodiazepinen (diazepam en midazolam), gabapentine, ketamine en tramadol. Externe contaminatie kan niet worden uitgesloten als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van deze stoffen in het hoofdhaar.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt het volgende. Vaststaat dat aan [slachtoffer] stoffen zijn toegediend, die niet aan haar zijn voorgeschreven en die invloed hebben gehad op haar gezondheid. [slachtoffer] heeft op 20 januari 2020, de dag na haar opname, tegen medewerkers van Veilig Thuis gezegd dat zij van de verdachte iedere avond een blauw pilletje kreeg. Zij herhaalt dit in dat gesprek als de verdachte de gespreksruimte binnenloopt, door aan de verdachte te vragen waar dat blauwe pilletje is dat zij iedere avond krijgt, omdat dit niet bij de medicatie zit die de verdachte op dat moment laat zien aan de medewerkers van Veilig Thuis. Volgens [slachtoffer] zat dit blauwe pilletje in een bakje met daarop de dagen van de week vermeld. De verdachte ontkent daarop dat zij iedere avond een blauw pilletje krijgt en zegt dat [slachtoffer] het verzint, waarna [slachtoffer] het laat rusten.
[slachtoffer] heeft daarbij de kleur aangewezen: een lichtblauwe kleur, die overeenkomt met de kleur van diazepam. Later verklaart [slachtoffer] dat het blauwe pilletje een heel klein rond pilletje was. Volgens [slachtoffer] gaven alleen haar pleegmoeder of haar opa en oma haar medicatie. In januari 2024, vier jaar na de tenlastegelegde periode, heeft [slachtoffer] tijdens een verhoor bij de politie herhaald dat zij met regelmaat blauwe en ook roze pillen kreeg van de verdachte, die zij moest slikken. [slachtoffer] heeft daarbij aangegeven dat zij van de verdachte niets mocht zeggen over bepaalde medicijnen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] concreet, gedetailleerd en betrouwbaar. Dat [slachtoffer] verward zou zijn, wordt tegengesproken door de vertrouwensarts die aangaf dat [slachtoffer] bij het gesprek met Veilig Thuis een alerte indruk maakte. Bovendien is [slachtoffer] niet teruggekomen van haar verklaring, maar heeft zij deze beschuldiging in 2024 nog herhaald.
Wie heeft [slachtoffer] de stoffen gegeven?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de beschikking had over meerdere van de middelen die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen. Dit blijkt onder meer uit de medicijnenlijsten van (de familie van) de verdachte. Over de blauwe pillen is door [getuige 2], een van de zussen van de verdachte, verklaard dat deze door de verdachte werden gekocht bij hun vader. Dit betroffen blauwe pillen, zijnde oxazepam of diazepam. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de buurvrouw van de verdachte. Zij heeft aangegeven dat zij in de periode van juni 2019 en de zomer van 2020 ‘benzo’s’ kocht bij de verdachte. Zij kreeg blauwe pillen, zijnde diazepam, van de verdachte, die in een doosje zaten. Zij heeft wel eens gezien dat de naam van de vader van de verdachte hierop stond. Ook [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij heeft gezien dat de verdachte pillen van haar vader kreeg of kocht.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte over diazepam kon beschikken.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte deze middelen heeft gegeven aan [slachtoffer]. De verdachte ontkent dit en wijst naar haar zus [getuige 3], de biologische moeder van [slachtoffer], die op 18 januari 2020 enkele minuten samen was met [slachtoffer]. [getuige 3] heeft dit ontkend en heeft verklaard dat zij [slachtoffer] niet op de door de verdachte genoemde datum van 18 januari 2020 heeft gezien.
De rechtbank acht onaannemelijk dat de medicatie door [getuige 3] is toegediend.
Wat de ontmoeting op 18 januari 2020 tussen [slachtoffer] en [getuige 3] betreft, wat daar ook van zij, stelt de rechtbank vast dat een kinderarts [slachtoffer] al op 17 januari 2020 moe en opvallend suffig vond. Ook de verdachte zelf vond [slachtoffer] in de voorafgaande periode al moe.
Uit het haaronderzoek is bovendien gebleken dat in alle segmenten van het onderzochte haar middelen werden aangetroffen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een langere periode van toediening dan alleen op die specifieke dag in januari 2020. Van meerdere bezoeken van [getuige 3] aan [slachtoffer] is niet gebleken. [slachtoffer] heeft ook verklaard dat zij nimmer iets zou aannemen van haar biologische moeder omdat ze door de verdachte was gewaarschuwd hiervoor. Het alternatieve scenario dat de biologische moeder iets zou hebben toegediend aan [slachtoffer] schuift de rechtbank dan ook terzijde.
Evenmin heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat er nog een ander zou zijn die de stoffen aan [slachtoffer] heeft toegediend.
De raadsman heeft gewezen op de mogelijkheid van contaminatie, waarbij de bij [slachtoffer] gevonden stoffen in het haar zijn gekomen door stoffen uit de omgeving, waaraan het haar is blootgesteld, bijvoorbeeld doordat iemand die deze stoffen zelf gebruikt, het haar met de handen aanraakt. Deze mogelijkheid wordt naar het oordeel van de rechtbank weerlegd door het bloed- en urineonderzoek, waarin eveneens een behoorlijke hoeveelheid van de in het haar gevonden stoffen is aangetroffen, in combinatie met de verklaring ter zitting van de door de rechtbank opgeroepen deskundige, dat het niet mogelijk is dat stoffen die door contaminatie in het haar gekomen, vervolgens ook in het bloed en in de urine terecht komen.
Bovendien zijn de stoffen in verschillende segmenten van het haar van [slachtoffer] aangetroffen. Dit zou dan betekenen dat iemand, gebruikmakend van de aangetroffen medicatie, continu over de gehele lengte van het haar van [slachtoffer] moet hebben gewreven om daarmee in de verschillende segmenten terecht te komen, wat een uitermate onwaarschijnlijk scenario is.
De rechtbank verwerpt daarom dit verweer. Tevens verwerpt de rechtbank het verweer dat de blauwe pillen waar [slachtoffer] op zou doelen de blauwe ‘Aleve’-pillen zijn, die de verdachte zou hebben gegeven aan [slachtoffer] tegen menstruatiepijn. Niet alleen heeft de verdachte in eerste instantie juist geheel ontkend haar überhaupt blauwe pillen te hebben gegeven, ook lijkt de langwerpige en dikke blauwe pil van Aleve niet op het kleine ronde pilletje zoals beschreven door [slachtoffer] en is de werkzame stof van Aleve niet aangetroffen in het bloed van [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande, in onderling verband beschouwd, kan het niet anders zijn dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] diazepam heeft gegeven.
Van welke aangetroffen stoffen is bewezen dat die door de verdachte zijn toegediend?
De rechtbank acht het door de verdachte aan [slachtoffer] toedienen van diazepam bewezen. Naast het toedienen van diazepam heeft de rechtbank onvoldoende overtuigende aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat ook de andere in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen middelen door de verdachte aan [slachtoffer] zijn toegediend. Uit de rapportage van het NFI en uit de toelichting die de door de rechtbank opgeroepen deskundige op de zitting heeft gegeven blijkt dat een aantal gevonden stoffen is ontstaan doordat deze na inname van diazepam deels door het lichaam zijn omgezet. Het betreft de stoffen temazepam, desmethyldiazepam en oxazepam. Het aantreffen van die stoffen is een gevolg van het toedienen van diazepam, maar omdat zij pas zijn ontstaan door een lichamelijke reactie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat die stoffen door de verdachte rechtstreeks en zelfstandig aan [slachtoffer] zijn toegediend.
Voor de overige bij [slachtoffer] aangetroffen stoffen is onvoldoende komen vast te staan dat die door de verdachte zijn toegediend.