ECLI:NL:RBNHO:2024:7877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
15/118934-21 en 15/025512-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal met een valse sleutel en mishandeling van de pleegdochter door toediening van medicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met een valse sleutel en mishandeling van haar pleegdochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 31 maart 2021, in of om Uitgeest, geldbedragen en goederen heeft weggenomen van een bejaarde vrouw, [benadeelde 1], door gebruik te maken van haar bankpas en pincode zonder toestemming. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan langdurige en structurele diefstal, waarbij zij het vertrouwen van de aangeefster heeft misbruikt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte haar pleegdochter, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar zonder toestemming medicatie toe te dienen, wat schadelijk was voor haar gezondheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar. Daarnaast zijn er contact- en locatieverboden opgelegd en zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde 1] en [slachtoffer]. De zaak is behandeld in tegenspraak en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/118934-21 en 15/025512-20 (P)
Uitspraakdatum: 6 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 november 2023, 11 maart 2024 en 23 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. M.G.T. Kramer en mr. C.M. Brugman en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. F.R. Menso, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
zij in of omstreeks de periode 31 augustus 2018 tot en met 31 maart 2021 te Uitgeest en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer goed(eren)(voor een totaal bedrag van ongeveer 16.500 Euro), in elk geval telkens enig geldbedrag en/of enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming van die [benadeelde 1] gebruik te maken van haar bankpas en pincode;
subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2018 tot en met 31 maart 2021 te Uitgeest en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens opzettelijk een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer goederen (voor een totaal bedrag van ongeveer 16.500 Euro), in elk geval telkens enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of haar mededaders, en welk geldbedrag en/of goed verdachte en/of haar mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als beheerder(s) van de bankrekening van die [benadeelde 1], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
zij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeksde periode van 9 november 2020
tot en met 11 juni 2021 te Uitgeest, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van 134 euro en/of 88 euro, door
- zich voor te doen als de bezitster van een of meerdere tickets van Sanadome en/of de Efteling en/of
- een of meerdere betalingen van die [benadeelde 2] te accpeteren en kaartjes niet te leveren;
Feit 3
zij op een of meerdere malen op of omstreeks de periode van 22 september 2020 tot en met 11 juni 2021 te Uitgeest, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten diverse soorten gebak en/of koffie, door
- door zich voor te doen als ene [naam 1] en/of [naam 2] en/of een niet kloppend adres op te geven en/of gebruik te maken van het mailadres van haar buurvrouw [benadeelde 1] en/of het telefoonnummer van haar zoon op te geven;
Feit 4
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 19 januari 2020 te Uitgeest een kind over wie zij het gezag uitoefende, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]), heeft mishandeld door een hoeveelheid van het middel Tramadol en/of O-desmethyltramadol en/of Cetirizine en/of Diazepam en/of Desmethyldiazepam en/of Oxazepam en/of Temazepam en/of Midazolam en/of Hydroxymidazolam en/of Desalkylflurazepam en/of Paracetamol toe te dienen waardoor de gezondheid van die [slachtoffer] is benadeeld.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘in vereniging’.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Hij heeft zich gerefereerd ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feitelijke handelingen die zijn genoemd in de tenlastelegging, heeft gepleegd.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of deze feitelijke handelingen, in hun onderling verband bezien, juridisch als oplichting gekwalificeerd kunnen worden.
Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat sprake is van het bezigen van één of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen. Met het in de wet omschrijven van specifieke oplichtingsmiddelen is beoogd het begrip ‘oplichting’ nader vorm en inhoud te geven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat niet iedere vorm van bedrog en niet iedere tekortkoming in civielrechtelijke zin binnen het bereik van het strafrecht wordt gebracht als misdrijf. De rechtbank stelt vast dat de verdachte kaartjes heeft aangeboden aan aangeefster via Whatsapp, met haar eigen telefoonnummer, waarbij zij gebruik maakte van haar eigen naam en haar eigen adres. De verdachte is met aangeefster een prijs overeengekomen en zij heeft als betalingswijze ‘tikkies’ gestuurd, waarmee de overeengekomen bedragen konden worden overgemaakt. De bedragen zijn door aangeefster uiteindelijk contant aan de verdachte voldaan, maar de kaartjes zijn ondanks dat aangeefster herhaald daartoe heeft verzocht, niet geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat de verdachte zei over kortingskaartjes te beschikken en deze kaartjes vervolgens heeft verkocht, maar deze vervolgens nooit heeft geleverd, onvoldoende is om aan te nemen dat de koper door een van de in artikel 326 Sr specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen is bewogen om tot aankoop over te gaan. Dat de verdachte mogelijk nooit daadwerkelijk over de door haar verkochte kaartjes heeft beschikt, maakt dit oordeel niet anders, omdat zij zich hiermee in feite slechts heeft voorgedaan als bona fide verkoopster, en uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat een dergelijke voorstelling van zaken geen valse hoedanigheid of listige kunstgreep oplevert als bedoeld in het genoemde wetsartikel. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Feit 1
Aangifte [benadeelde 1]
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte en aangeefster [benadeelde 1], een bejaarde vrouw, zijn elkaars buren. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte regelmatig bij haar thuiskwam en haar hielp met enkele bankzaken, voor haar schoonmaakte en soms boodschappen online met haar bestelde.
Omdat er bij de wijkagent en de sociaal werker van het wijkteam zorgen waren over de financiën en thuissituatie van de verdachte, de verdachte betrokken was bij de financiën van de aangeefster en ook de aangeefster op een zeker moment een forse huurachterstand kreeg, is door de wijkagent in april 2021 onderzoek gedaan naar de bankrekening van aangeefster, mede om te zien of er een relatie zou zijn tot de verdachte. Daaruit bleek dat de vaste lasten van de aangeefster, zoals de huur en de premie zorgverzekering, een aantal malen werden gestorneerd, dat grote contante geldbedragen zijn opgenomen en dat grote bedragen werden overgeboekt naar de rekening van de verdachte, verdachtes vader en verdachtes ex-partner. Tevens bleek een groot aantal betalingen te zijn gedaan voor bestelde goederen bij webwinkels als bol.com en thuisbezorgd.nl, die werden bezorgd bij de verdachte.
Aangeefster heeft aangegeven dat zij geen weet had van de storneringen, de opgelopen betalingsachterstanden, de overboekingen en de bestellingen, en dat zij op geen enkele wijze toestemming heeft gegeven aan de verdachte om deze uitgaven te doen of om haar financiën te beheren. Zij heeft ook aangegeven dat zij niet wist dat de verdachte over haar pinpas beschikte. Op 27 april 2021 is door aangeefster aangifte gedaan van diefstal door middel van een valse sleutel, oplichting en/of verduistering, gepleegd door de verdachte.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat alle uitgaven die ten bate van haar zijn gekomen het gevolg zijn van onderlinge verrekening van boodschappen, schoonmaakwerk en het aflossen van een lening. Zij geeft aan niet zelf de bedragen te hebben gestorneerd. Alle handelingen op de bankrekening van aangeefster die wel zijn verricht, zijn in goed overleg en met instemming van de aangeefster gegaan. Er is daarom geen sprake van (opzet op) wederrechtelijke toe-eigening.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de bankafschriften van aangeefster blijkt dat vaste lasten met regelmaat zijn gestorneerd, vele bestellingen zijn gedaan die te herleiden zijn tot de verdachte, grote contante geldbedragen zijn opgenomen, en grote bedragen zijn overgemaakt naar onder meer de rekening van de vader van de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat dit alles met toestemming van de aangeefster zou zijn gebeurd ongeloofwaardig. De aangeefster betwist dit en verdachtes verklaring vindt geen steun in het dossier, de verdachte geeft constant wisselende verklaringen en spreekt zichzelf met regelmaat tegen.
Zo verklaart de verdachte eerst dat aangeefster regelmatig bij haar thuis zat om bestellingen te doen bij bol.com, maar daarna dat deze bestellingen door haar werden gedaan en werden verrekend met de boodschappen. Aangeefster herkende het merendeel van de bestelde goederen niet. De toenmalige partner van de verdachte, [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), herkende deze goederen wel. Die bevonden zich hun woning. Over het bestelde eten verklaart de verdachte eerst dat aangeefster regelmatig mee at om vervolgens, na confrontatie met de verklaring van [getuige 1] die dit ontkent, te verklaren dat zij vaak een bordje met eten bracht naar aangeefster, omdat het voor aangeefster te druk bij verdachte thuis was. Ten aanzien van de abonnementen en telefoons bij de KPN stelt de verdachte dat zij hiervan niets weet, terwijl de e-mails hierover aan haar gericht zijn. Voorts verklaart zij wisselend over de rol van de zoon van aangeefster in de verkoop van de telefoons, terwijl de koper van de telefoons haar aanwijst als verkoopster en het geld van deze verkochte telefoons op de rekening van [getuige 1] belandde. Ook is niet aannemelijk geworden dat de verdachte op deze manier werd betaald voor haar hulp in het huishouden, nu elke vorm van administratie ontbreekt en de hoogte van de betwiste bedragen in geen enkele verhouding staan tot de omvang van het huishoudelijk werk dat de aangeefster zou hebben verricht, ook als wél overeengekomen zou zijn dat zij daarvoor betaald werd.
Wat betreft het storneren van de bedragen aan huur en andere vaste lasten overweegt de rechtbank dat dit past in het geheel van andere financiële handelingen van de verdachte ten nadele van de aangeefster. Bovendien is niet gebleken dat er iemand anders dan verdachte belang had bij deze storneringen, en heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte vanaf 30 juli 2020 in het bezit was van een volmacht voor de woonzaken, en dat vanaf die datum bij de aangeefster een huurachterstand ontstond.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte, die met eigen schuldenproblematiek kampte, degene is die de bankrekening van aangeefster heeft beheerd, terwijl vaste lasten van aangeefster werden gestorneerd, en vele overboekingen en bestellingen werden gedaan die bij de verdachte of haar directe omgeving terecht kwamen. De verdachte heeft hiervoor geen overtuigende verklaring kunnen geven.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die geld heeft gestolen van aangeefster, door zonder toestemming dit geld van de bankrekening van aangeefster over te boeken naar haar eigen bankrekeningen, geld te pinnen van haar bankrekening en bestelde goederen te betalen vanaf de bankrekening van aangeefster.
Partiële vrijspraak van ‘in vereniging’De rechtbank is, met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte samen met een mededader de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. De verdachte zal van het ten laste gelegde ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’ worden vrijgesproken.
Hoogte van het bedrag
Uit het financieel onderzoek door de politie komt een bedrag aan betwiste uitgaven van
€ 71.421. Het openbaar ministerie heeft gezegd dat dit bedrag is gecorrigeerd met de kosten voor de boodschappen en huishoudelijk werk en dat er sprake is van een kortere periode dan onderzocht is, waardoor het openbaar ministerie uitgaat van een bedrag van € 16.500,-. De rechtbank acht daarom in ieder geval bewezen dat een bedrag van € 16.500 onttrokken is van de rekening van aangeefster.
Feit 3
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft gebruik gemaakt van een valse naam en een vals adres bij het plaatsen van de bestellingen, waarbij gebruik werd gemaakt van de bankrekening van verdachtes buurvrouw [benadeelde 1]. Bij de bestelling werd aangegeven dat de bestellingen bedoeld waren voor een zieke vriendin die zou wonen op het adres waar de verdachte toen verbleef. Dit alles maakt dat de bakker, meermalen, is bewogen tot afgifte van gebak en koffie.
Feit 4
Inleiding
Op 17 januari 2020 ziet de kinderarts tijdens een jaarlijkse routinecontrole [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), de pleegdochter van de verdachte, als een moe kind met wallen dat opvallend suffig is. De verdachte en [getuige 1] komen vervolgens op 19 januari 2020 met [slachtoffer] bij de spoedeisende hulp.
Door zowel de verdachte als [getuige 1] is verklaard dat [slachtoffer] sinds half december 2019 niet lekker was. Zij was moe, sliep veel en de dag voor haar opname op de spoedeisende hulp zwalkte zij bij het naar de wc gaan. De kinderarts constateert op 19 januari 2020 dat [slachtoffer] er moe uitziet. Ze heeft wallen onder haar ogen.
[slachtoffer] heeft op de dag na haar opname tegen medewerkers van Veilig Thuis gezegd dat zij van de verdachte iedere avond een blauw pilletje kreeg.
Op 21 januari 2020 is de urine van [slachtoffer] onderzocht en daarin worden benzodiazepinen aangetroffen zonder dat dit aan haar was voorgeschreven. In het bloed van [slachtoffer], dat is afgenomen op 19 januari 2020, wordt vervolgens aangetroffen:
• Opioiden: tramadol en O-desmethyltramadol
• Antihistaminica: cetirizine
• Benzodiazepinen: diazepam, desmethyldiazepam, temazepam, oxazepam, midazolam, mogelijk hydroxymidazolam en desalkylflurazepam.
• Pijnstillers: paracetamol.
Uit het rapport van het NFI van 26 november 2020 blijkt dat de geneesmiddelen, die zijn aangetroffen bij [slachtoffer] alle een demping van het centrale zenuwstelsel geven. Door de combinatie van deze stoffen kan het centraal dempende effect worden versterkt. Effecten die kunnen optreden zijn onder andere duizeligheid, slaperigheid, vermoeidheid, bewusteloosheid tot coma, verwarring, coördinatieproblemen, evenwichtsproblemen. Bij chronisch gebruik kan gewenning optreden. Tenslotte is in het rapport opgenomen dat diazepam en midazolam geneesmiddelen zijn die onder andere in de vorm van een ‘blauw pilletje’ verkrijgbaar zijn.
Ook het haar van [slachtoffer] is door het NFI onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat in meerdere segmenten van het onderzochte haar geneesmiddelen zijn aangetroffen en dat er sprake is van herhaald gebruik van paracetamol en op incidentele blootstelling aan benzodiazepinen (diazepam en midazolam), gabapentine, ketamine en tramadol. Externe contaminatie kan niet worden uitgesloten als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van deze stoffen in het hoofdhaar.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt het volgende. Vaststaat dat aan [slachtoffer] stoffen zijn toegediend, die niet aan haar zijn voorgeschreven en die invloed hebben gehad op haar gezondheid. [slachtoffer] heeft op 20 januari 2020, de dag na haar opname, tegen medewerkers van Veilig Thuis gezegd dat zij van de verdachte iedere avond een blauw pilletje kreeg. Zij herhaalt dit in dat gesprek als de verdachte de gespreksruimte binnenloopt, door aan de verdachte te vragen waar dat blauwe pilletje is dat zij iedere avond krijgt, omdat dit niet bij de medicatie zit die de verdachte op dat moment laat zien aan de medewerkers van Veilig Thuis. Volgens [slachtoffer] zat dit blauwe pilletje in een bakje met daarop de dagen van de week vermeld. De verdachte ontkent daarop dat zij iedere avond een blauw pilletje krijgt en zegt dat [slachtoffer] het verzint, waarna [slachtoffer] het laat rusten.
[slachtoffer] heeft daarbij de kleur aangewezen: een lichtblauwe kleur, die overeenkomt met de kleur van diazepam. Later verklaart [slachtoffer] dat het blauwe pilletje een heel klein rond pilletje was. Volgens [slachtoffer] gaven alleen haar pleegmoeder of haar opa en oma haar medicatie. In januari 2024, vier jaar na de tenlastegelegde periode, heeft [slachtoffer] tijdens een verhoor bij de politie herhaald dat zij met regelmaat blauwe en ook roze pillen kreeg van de verdachte, die zij moest slikken. [slachtoffer] heeft daarbij aangegeven dat zij van de verdachte niets mocht zeggen over bepaalde medicijnen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] concreet, gedetailleerd en betrouwbaar. Dat [slachtoffer] verward zou zijn, wordt tegengesproken door de vertrouwensarts die aangaf dat [slachtoffer] bij het gesprek met Veilig Thuis een alerte indruk maakte. Bovendien is [slachtoffer] niet teruggekomen van haar verklaring, maar heeft zij deze beschuldiging in 2024 nog herhaald.
Wie heeft [slachtoffer] de stoffen gegeven?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de beschikking had over meerdere van de middelen die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen. Dit blijkt onder meer uit de medicijnenlijsten van (de familie van) de verdachte. Over de blauwe pillen is door [getuige 2], een van de zussen van de verdachte, verklaard dat deze door de verdachte werden gekocht bij hun vader. Dit betroffen blauwe pillen, zijnde oxazepam of diazepam. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de buurvrouw van de verdachte. Zij heeft aangegeven dat zij in de periode van juni 2019 en de zomer van 2020 ‘benzo’s’ kocht bij de verdachte. Zij kreeg blauwe pillen, zijnde diazepam, van de verdachte, die in een doosje zaten. Zij heeft wel eens gezien dat de naam van de vader van de verdachte hierop stond. Ook [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij heeft gezien dat de verdachte pillen van haar vader kreeg of kocht.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte over diazepam kon beschikken.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte deze middelen heeft gegeven aan [slachtoffer]. De verdachte ontkent dit en wijst naar haar zus [getuige 3], de biologische moeder van [slachtoffer], die op 18 januari 2020 enkele minuten samen was met [slachtoffer]. [getuige 3] heeft dit ontkend en heeft verklaard dat zij [slachtoffer] niet op de door de verdachte genoemde datum van 18 januari 2020 heeft gezien.
De rechtbank acht onaannemelijk dat de medicatie door [getuige 3] is toegediend.
Wat de ontmoeting op 18 januari 2020 tussen [slachtoffer] en [getuige 3] betreft, wat daar ook van zij, stelt de rechtbank vast dat een kinderarts [slachtoffer] al op 17 januari 2020 moe en opvallend suffig vond. Ook de verdachte zelf vond [slachtoffer] in de voorafgaande periode al moe.
Uit het haaronderzoek is bovendien gebleken dat in alle segmenten van het onderzochte haar middelen werden aangetroffen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een langere periode van toediening dan alleen op die specifieke dag in januari 2020. Van meerdere bezoeken van [getuige 3] aan [slachtoffer] is niet gebleken. [slachtoffer] heeft ook verklaard dat zij nimmer iets zou aannemen van haar biologische moeder omdat ze door de verdachte was gewaarschuwd hiervoor. Het alternatieve scenario dat de biologische moeder iets zou hebben toegediend aan [slachtoffer] schuift de rechtbank dan ook terzijde.
Evenmin heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat er nog een ander zou zijn die de stoffen aan [slachtoffer] heeft toegediend.
De raadsman heeft gewezen op de mogelijkheid van contaminatie, waarbij de bij [slachtoffer] gevonden stoffen in het haar zijn gekomen door stoffen uit de omgeving, waaraan het haar is blootgesteld, bijvoorbeeld doordat iemand die deze stoffen zelf gebruikt, het haar met de handen aanraakt. Deze mogelijkheid wordt naar het oordeel van de rechtbank weerlegd door het bloed- en urineonderzoek, waarin eveneens een behoorlijke hoeveelheid van de in het haar gevonden stoffen is aangetroffen, in combinatie met de verklaring ter zitting van de door de rechtbank opgeroepen deskundige, dat het niet mogelijk is dat stoffen die door contaminatie in het haar gekomen, vervolgens ook in het bloed en in de urine terecht komen.
Bovendien zijn de stoffen in verschillende segmenten van het haar van [slachtoffer] aangetroffen. Dit zou dan betekenen dat iemand, gebruikmakend van de aangetroffen medicatie, continu over de gehele lengte van het haar van [slachtoffer] moet hebben gewreven om daarmee in de verschillende segmenten terecht te komen, wat een uitermate onwaarschijnlijk scenario is.
De rechtbank verwerpt daarom dit verweer. Tevens verwerpt de rechtbank het verweer dat de blauwe pillen waar [slachtoffer] op zou doelen de blauwe ‘Aleve’-pillen zijn, die de verdachte zou hebben gegeven aan [slachtoffer] tegen menstruatiepijn. Niet alleen heeft de verdachte in eerste instantie juist geheel ontkend haar überhaupt blauwe pillen te hebben gegeven, ook lijkt de langwerpige en dikke blauwe pil van Aleve niet op het kleine ronde pilletje zoals beschreven door [slachtoffer] en is de werkzame stof van Aleve niet aangetroffen in het bloed van [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande, in onderling verband beschouwd, kan het niet anders zijn dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] diazepam heeft gegeven.
Van welke aangetroffen stoffen is bewezen dat die door de verdachte zijn toegediend?
De rechtbank acht het door de verdachte aan [slachtoffer] toedienen van diazepam bewezen. Naast het toedienen van diazepam heeft de rechtbank onvoldoende overtuigende aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat ook de andere in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen middelen door de verdachte aan [slachtoffer] zijn toegediend. Uit de rapportage van het NFI en uit de toelichting die de door de rechtbank opgeroepen deskundige op de zitting heeft gegeven blijkt dat een aantal gevonden stoffen is ontstaan doordat deze na inname van diazepam deels door het lichaam zijn omgezet. Het betreft de stoffen temazepam, desmethyldiazepam en oxazepam. Het aantreffen van die stoffen is een gevolg van het toedienen van diazepam, maar omdat zij pas zijn ontstaan door een lichamelijke reactie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat die stoffen door de verdachte rechtstreeks en zelfstandig aan [slachtoffer] zijn toegediend.
Voor de overige bij [slachtoffer] aangetroffen stoffen is onvoldoende komen vast te staan dat die door de verdachte zijn toegediend.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
primair
zij in de periode van 31 augustus 2018 tot en met 31 maart 2021 te Uitgeest en/of elders in Nederland, telkens een of meer geldbedragen (voor een totaal bedrag van ongeveer 16.500 Euro), die aan [benadeelde 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming van die [benadeelde 1] gebruik te maken van haar bankpas en pincode;
Feit 3
zij op meerdere malen omstreeks de periode van 22 september 2020 tot en met 11 juni 2021 te Uitgeest, althans in Nederland meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten diverse soorten gebak en/of koffie, door
- door zich voor te doen als ene [naam 1] en/of [naam 2] en/of een niet kloppend adres op te geven en/of gebruik te maken van het mailadres van haar buurvrouw [benadeelde 1] en/of het telefoonnummer van haar zoon op te geven;
Feit 4
zij op meerdere tijdstippen op of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 19 januari 2020 te Uitgeest een kind over wie zij het gezag uitoefende, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]), heeft mishandeld door een hoeveelheid van het middel Diazepam toe te dienen waardoor de gezondheid van die [slachtoffer] is benadeeld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primair
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Feit 3
Oplichting, meermalen gepleegd
Feit 4
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind over wie hij het gezag uitoefent
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De officieren van justitie hebben voorts gevorderd oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van vijf jaar, en een locatie- en contactverbod voor [benadeelde 1] voor de duur van vijf jaar. Ten aanzien van het contactverbod met [slachtoffer] hebben de officieren van justitie gevorderd deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een op te leggen straf rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Haar kinderen wonen bij haar inmiddels ex-partner [getuige 1]. De verdachte woont bij haar ouders. Zij heeft lichamelijke complicaties van de operaties die zij heeft moeten ondergaan. Er is sprake geweest van een publieke veroordeling, aangezien de zaak breed is uitgemeten in de pers na een pro forma zitting. De raadsman wijst er voorts op dat er sprake is van feiten van een periode van langer geleden en dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman acht een contact- en locatieverbod niet nodig. De verdachte heeft gedurende de afgelopen periode geen contact gezocht met zowel [slachtoffer] als [benadeelde 1].
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan langdurige en structurele diefstal door contante geldopnamen, overboekingen en betalingen van de bankrekening van een bejaarde vrouw. Aangeefster was toen zij aangifte deed 82 jaar en weduwe. De verdachte kwam al jaren bij haar aan huis. Ze hadden een vriendschappelijke band met elkaar en de aangeefster vertrouwde de verdachte volledig. De verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt door stelselmatig het geld van de bankrekening van aangeefster te gebruiken voor het onderhouden van haar eigen levensstijl. Daarbij ging de verdachte zo ver dat zij vaste lasten terugboekte en vervolgens overmaakte naar onder meer de bankrekening van haar vader, waardoor niet alleen het spaargeld van het slachtoffer is opgemaakt, maar ook nog eens forse schulden bij aangeefster zijn ontstaan. De verdachte heeft aangeefster tijdens deze acties volledig in het ongewisse gelaten over haar financiële situatie. Post van schuldeisers kwam niet meer aan en nummers van instanties bleken geblokkeerd te zijn in de telefoon van aangeefster. De verdachte heeft, misbruik makend van het vertrouwen van aangeefster, stelselmatig, berekenend en op zeer manipulatieve wijze aangeefster van haar geld beroofd.
De gevolgen zijn hiervan groot geweest voor aangeefster. Er bleken forse betalingsachterstanden te zijn bij de woningbouwvereniging en energiebedrijven. De ontdekking van de diefstal kwam vlak voor het moment dat aangeefster van energie zou worden afgesloten. Aangeefster is inmiddels onder bewind gesteld. De schulden die door de verdachte zijn veroorzaakt, is zij aan het aflossen. Het hele gebeuren heeft aangeefster diep geraakt. Zij vertrouwde de verdachte door en door. Dat vertrouwen is beschaamd. Aangeefster heeft ter zitting aangegeven dat zij geen andere mensen meer durft te vertrouwen en zich schaamt, omdat ze nu schulden heeft. Haar reputatie is aangetast door het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft zich in deze periode ook schuldig gemaakt aan het plegen van oplichting van [benadeelde 3]. Zij heeft gebruik gemaakt van een valse naam en een vals mailadres. De bestellingen die wel zijn betaald, zijn betaald vanaf de rekening van aangeefster [benadeelde 1]. Door haar handelen is de bakkerij financieel benadeeld. Dit feit tast bovendien ook het algemene vertrouwen in het handelsverkeer aan.
De verdachte heeft voorts opzettelijk haar pleegdochter, [slachtoffer], mishandeld door haar nodeloos een zwaar medicijn toe te dienen en haar aldus ziek te maken. De verdachte diende als pleegmoeder [slachtoffer] nu juist geborgenheid en veiligheid te bieden, maar heeft haar om onbekend gebleven redenen zware medicatie toegediend. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat zij hierdoor het vertrouwen en de gezondheid van haar pleegdochter heeft geschaad.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar daden en constant met nieuwe, wisselende verklaringen komt. Zij gaat hierbij manipulatief en berekenend te werk. Gelet op de ernst, omvang en duur van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een forse gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking komt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 14 juni 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapporten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport van 28 februari 2023. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte haar medewerking aan het onderzoek (op hoofdzakelijke passieve wijze) heeft geweigerd. Daarbij lijken niet alleen haar actuele (daadwerkelijk) stresserende (civiel- en strafrechtelijke) situatie- volgens de verdachte de oorzaak van haar emotionele instabiliteit- en haar procespositie een rol te hebben gespeeld. Er zijn aanwijzingen dat haar onderzoekbaarheid mede werd beïnvloed door beperkingen in het niveau van persoonlijkheidsfunctioneren. Het is echter bij gebrek aan onderzoek niet mogelijk om te beoordelen of betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, noch of
zij ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis.
Uit de brief van psycholoog [psycholoog], verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische psychologie en psychiatrie van 8 maart 2024 blijkt dat er wel een indicatie is voor een nieuw psychologisch onderzoek, maar dat de kans dat de verdachte gaat meewerken aan een nieuw ambulant onderzoek nihil is.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 26 april 2024 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerkster, verbonden aan Reclassering Nederland.
Vanwege de ontkennende houding van de verdachte kan de reclassering geen verbanden leggen tussen de tenlastelegging en verdachtes persoonlijke omstandigheden. De passieve weigering van de verdachte ten aanzien van deelname aan het Pro Justitiaonderzoek, alsmede het feit dat de reclassering geen referenten kan raadplegen, werken belemmerend bij het opstellen van een risicotaxatie. Uit het onderzoek van de reclassering blijkt wel dat de verdachte al langere tijd in emotioneel en psychisch opzicht overbelast is.
De reclassering acht een toezicht met diagnostiek en een behandelverplichting geïndiceerd. De verdachte is bereid hier aan mee te werken. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden: ​​​​​​​
• Meldplicht bij reclassering
• Ambulante behandeling
• Meewerken met de jeugdhulpverlening
• Meewerken aan referentenonderzoek
Er zijn geen contra indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf.
De reclassering acht een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel niet noodzakelijk omdat de verdachte zich aan de afspraken houdt omtrent de omgang met haar zoon en de opstelling van haar (pleeg)dochter respecteert om geen contact te hebben.
De reclassering acht evenmin een locatieverbod noodzakelijk omdat de verdachte zich al drie jaar houdt aan het geldende locatieverbod.
Het voortgangsverslag toezicht van toezichthouder [toezichthouder] van 15 juli 2024 houdt het volgende in.
De verdachte heeft op 13 februari 2024 een eerst kennismaking gehad met het FACT team van de Forensische Poli van Fivoor in Haarlem. De psycholoog heeft aan de toezichthouder bericht dat zij verder kunnen met de verdachte als het tot een veroordeling komt.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de ontkennende proceshouding van de verdachte waaruit blijkt dat zij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen en het (financiële) leed dat daardoor is veroorzaakt bij aangeefster [benadeelde 1] en haar (pleeg)dochter [slachtoffer]. Hoewel dit door de ontkennende houding van de verdacht niet met zekerheid is vast te stellen, gaat de rechtbank uit van een hoog recidiverisico, gelet op de persoon van de verdachte en de bewezenverklaarde feiten . Dit wordt mede ondersteund door het gegeven dat door middel van haaronderzoek bij haar andere kind [betrokkene] is vastgesteld dat er ook bij hem sprake was van de aanwezigheid van meerdere soorten (zware) medicatie.
Overschrijding redelijke termijn
De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 11 juli 2021, toen de verdachte in verzekering is gesteld. De zaak zou inhoudelijk worden behandeld op
27 november 2023. De behandeling ter zitting is echter aangehouden, aangezien de verdediging toch opnieuw wilde proberen om een gedragskundig onderzoek te laten verrichten. De psycholoog concludeerde echter bij het trajectconsult dat de kans dat de verdachte ging meewerken aan een dergelijk onderzoek nihil was. De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop vanaf 27 november 2023 daarom aan de verdachte zelf te wijten is, omdat zij de medewerking aan een nieuw onderzoek, ondanks haar eerdere toezegging, heeft geweigerd. De rechtbank stelt de overschrijding van de redelijke termijn vast op zes maanden en zal met deze overschrijding rekening houden in de strafmaat.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van dertig maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat ernstig rekening mee moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en zal daarom de duur van de proeftijd stellen op vijf jaren. Aan het voorwaardelijke deel zullen de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden.
De door de rechtbank op te leggen straf is, hoewel de rechtbank anders dan de officier van justitie feit 2 niet bewezen acht, hoger dan de door de officier van justitie geëiste straf. Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten, het structurele manipulatieve handelen van de verdachte en de ondermijnende gevolgen die dit handelen op haar slachtoffers heeft gehad, is die hogere straf naar het oordeel van de rechtbank passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de aangevers, aanleiding om op de voet van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen voor de periode van vijf jaar. Deze maatregel houdt in dat:
- dat de verdachte op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde 1];
- dat de verdachte zich niet zal bevinden in een straal van één kilometer rondom het adres [adres 2];
- dat de verdachte op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer].
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel betreffende het contactverbod met [slachtoffer] bevelen, nu er - gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachten - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend jegens aangevers gedraagt. Er is sprake van recidiverisico. Daarbij komen uit het dossier aanwijzingen dat ook bij het andere kind van de verdachte ten onrechte medicatie is toegediend.
Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis van twee weken per overtreding worden opgelegd, met een maximumduur van zes maanden.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.050,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de materiële schade onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij dient voor zover het deze schade betreft niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Het bedrag is voldoende onderbouwd. Het bedrag volgt niet alleen uit de aangifte van de benadeelde partij, maar ook uit het proces-verbaal van de financiële recherche. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door middel van een valse sleutel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 222 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen met betrekking tot het onder 2 ten laste is gelegd, dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.750,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de immateriële schade beperkt onderbouwd is door het overleggen van brieven van de huisartsenpraktijk [huisarts] van 7 maart 2023. Hij heeft de rechtbank verzocht om de vordering primair niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit forse impact heeft gehad op de psychische gesteldheid van de benadeelde partij. De benadeelde partij is in oktober 2022 in behandeling geweest voor depressieve klachten. Dat zij nu geen klachten meer heeft, is geen beletsel om psychische schade te veronderstellen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Deze bestaan onder meer uit het verlies van vertrouwen van de benadeelde partij in de verdachte – haar pleegmoeder – en het verlies van haar vermogen om mensen in het algemeen nog te kunnen vertrouwen. Op grond van de door de benadeelde partij genoemde grondslagen en de gestelde omstandigheden en daarbij rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.750,00 aan immateriële schade toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 300, 304, 310, 311, 326 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van vijf jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
De veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door de Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde is hier mee gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Meewerken met de jeugdhulpverlening
De veroordeelde werkt mee aan de afspraken die door Jeugdzorg worden gemaakt omtrent het welzijn van de kinderen. Ook als dat inhoudt dat er geen of juist wel contact mag zijn, wat in het belang van de kinderen is.
Meewerken met het referentenonderzoek
De veroordeelde werkt mee aan referentenonderzoek indien dat in het belang is voor de voortgang van het toezicht, het opstellen van een risicotaxatie en een plan van aanpak.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Contactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 3] te Hoogkarspel;
- [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2] te Leiden.
Locatieverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied:
- binnen een straal van één kilometer rondom het adres [adres 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel betreffende het contact met:
[slachtoffer], geboren [geboortedatum 2] te Leiden,
dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.050,00, bestaande uit € 16.500,00 als vergoeding voor de materiële en € 550 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.050,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.750,00, betreffende vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J.E. Lee en M. Leijtens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2024.