ECLI:NL:RBNHO:2024:7875

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
11186409 \ VV EXPL 24-122
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vennootschapsrechtelijk ontslag van statutair bestuurder en de gevolgen voor de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de besloten vennootschap Hollandsche Vastgoed Combinatie B.V. (HVC). De kern van het geschil betreft de vraag of het vennootschapsrechtelijk ontslag van de holding van [eiser] als statutair bestuurder ook de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met HVC met zich meebrengt. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van twee afzonderlijke juridische rechtsverhoudingen en dat het ontslag van de holding niet automatisch leidt tot het einde van de arbeidsovereenkomst van [eiser]. De kantonrechter wijst erop dat de 15 april-arresten, die in het verleden zijn vastgesteld door de Hoge Raad, niet van toepassing zijn in deze situatie, omdat [eiser] niet zelf als bestuurder was ontslagen, maar zijn onderneming. HVC had onvoldoende onderbouwd dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] zo nauw verbonden is met zijn rol als bestuurder dat de verhoudingen onsplitsbaar zijn. De kantonrechter concludeert dat de vordering van [eiser] tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling wordt toegewezen, terwijl de tegenvordering van HVC wordt afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. De proceskosten komen voor rekening van HVC, omdat zij ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11186409 \ VV EXPL 24-122
Uitspraakdatum: 2 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser in de zaak van de vordering
gedaagde in de zaak van de tegenvordering
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P. Bruin
tegen
de besloten vennootschap
Hollandsche Vastgoed Combinatie B.V.
gevestigd te Haarlem
gedaagde in de zaak van de vordering
eiseres in de zaak van de tegenvordering
hierna te noemen: HVC
gemachtigde: mr. J.L. Weel
De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt de kantonrechter dat het vennootschapsrechtelijk ontslag van de holding van werknemer als statutair bestuurder niet meebrengt dat ook de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever eindigt. Er is sprake van twee afzonderlijke juridische rechtsverhoudingen. Dat de 15 april-arresten analoog moeten worden toegepast omdat de rechtsverhoudingen onsplitsbaar zijn is onvoldoende onderbouwd. Voor zover de 15 april-arresten in dit geval wel van toepassing zijn, overweegt de kantonrechter dat partijen over de beëindiging van de arbeidsrelatie andersluidende afspraken hebben gemaakt. De vordering tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling wordt toegewezen. De tegenvordering wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft HVC op 17 juli 2024 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juli 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen bij brieven van 26, 28 en 29 juli 2024 nog stukken toegezonden. Daarbij heeft HVC op 29 juli 2024 een tegenvordering ingediend.
2.
Feiten
2.1.
[eiser] is op 16 juni 2009 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van HVC, Grond en Vastgoed Specialisten Nederland B.V. (hierna: GVSN). Per 1 januari 2020 is het dienstverband van [eiser] bij GVSN overgenomen door HVC, in het kader van een activa overdracht.
2.2.
[eiser] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] Group B.V. (hierna: [bedrijf]).
2.3.
[bedrijf] is sinds 17 december 2019 één van de drie statutaire bestuurders van HVC. De andere statutair bestuurders van HVC zijn Ricom Beheer B.V. en Fascon Holding B.V.
2.4.
Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AvA) van 25 april 2024 is [bedrijf] bij meerderheidsbesluit als statutair bestuurder van HVC ontslagen.
2.5.
[eiser] heeft een geluidsopname van deze AvA gemaakt. In de transcriptie van deze geluidsopname (waarbij de advocaat van [eiser] is weergegeven als ‘PB’ en de heer [betrokkene], die als bestuurder en enig aandeelhouder van Fascon Holding B.V. aanwezig was, als ‘FS’) staat onder meer:
“(…)PB: Bestuurder is [bedrijf]. Wat betekent dit voor [eiser] als natuurlijk persoon?
FS: Nou uh er zijn denk ik een aantal dingen, het bestuursrechtelijke gedeelte, daar zitten we hier voor, en dan het arbeidsrechtelijke, [eiser] heeft gewoon een arbeidsovereenkomst. En dan ook nog het aandeelhouderschap. Deze hele ava gaat alleen over het bestuurs.
PB: Alleen over de positie van [bedrijf] BV?
FS: Group BV, ja als statutair bestuurder, ja.
PB: Oké.
(…)
FS: (…) Ja, ik vind het een goed idee uiteraard omdat ik uiteindelijk denk dat het voor de vennootschap het belang daarvan wordt gediend en dat we ook met minder bestuurders zijn en de punten die ik net opnoemde en de kosten die dat bespaart en dat soort dingen. (…)
PB: Welke kosten heb je het over? Kostenbesparing? Dat kon ik niet helemaal volgen.
FS: Nou, niet zo zeer. Maar wat ik aangaf, he, dus gewoon voor de vennootschap in zijn algemeenheid, dat we denken dat dat van belang is voor de vennootschap. Twee bestuurders. Hoe het personeel er mee omgaat zeker gezien het draagvlak wat er niet is. Uhm, dat lijkt me dan een vrij duidelijk verhaal.
(…)
PB: Ik heb nog een praktische vraag, want dan, dan wordt het morgen gewoon business as usual met dien verstande dat de [bedrijf] Group BV bestuurder af is?
FS: Exact, ja.”
2.6.
Op 21 mei 2024 heeft HVC per e-mail aan [eiser] geschreven:
“Voor de volledigheid laat ik je nog het volgende weten. Op 25 april jl. is [bedrijf] op rechtsgeldige wijze als bestuurder van HVC Vastgoed ontslagen door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Hoewel daarvoor strikt genomen geen grond of gronden voor hoeven te worden aangevoerd, is voldoende duidelijk gemaakt wat de reden voor het ontslag is. Gezien de verbinding die vanaf het begin heeft bestaan tussen het bestuurderschap van (jouw vennootschap) [bedrijf] en jouw positie als directeur van HVC Vastgoed, betekent het ontslag als bestuurder eveneens dat er een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst. In ons gesprek is daarover mogelijk wat onduidelijkheid ontstaan, maar het kan gezien deze duidelijke verbinding tussen het bestuurderschap en de arbeidsrelatie niet zo zijn dat de arbeidsovereenkomst nog zou doorlopen terwijl het (daaraan gekoppelde) bestuurderschap tot een einde is gekomen. HVC Vastgoed zal voor de volledigheid het salaris aan jou over de opzegtermijn nog doorbetalen en jij hoeft daarvoor geen werkzaamheden meer te verrichten. ”
2.7.
Op 12 juni 2024 heeft [eiser] zich ziekgemeld.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening HVC veroordeelt:
I. tot betaling aan [eiser] van zijn volledige bruto maandsalaris van
€ 12.500,-, plus emolumenten en overeengekomen vergoedingen (€ 700,00 per maand voor cursussen en € 1.500,- per maand aan autovergoeding), zolang het dienstverband voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. om [eiser] in staat te stellen zijn bedongen arbeid te hervatten zodra hij niet meer ziek is, op straffe van een dwangsom;
III. om de toegang van de telefoon, de laptop en het account van [eiser] op het systeem van HVC binnen 24 uur na betekening van het vonnis te herstellen, op straffe van een dwangsom;
IV. tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het ontslag van [bedrijf] als statutair bestuurder geen gevolgen heeft voor de arbeidsrechtelijke positie van [eiser] als werknemer. Voor zover het ontslag van [bedrijf] wel consequenties zou hebben voor de arbeidsovereenkomst van [eiser] als werknemer, stelt [eiser] zich op het standpunt dat het (vennootschapsrechtelijk) ontslag van [bedrijf] niet rechtsgeldig is.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
HVC betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat er tussen het bestuurderschap van [bedrijf] en de positie van [eiser] als directeur van HVC een onlosmakelijke verbinding bestaat. Het ontslag van [bedrijf] als bestuurder brengt daarom ook de beëindiging van het dienstverband van [eiser] als werknemer met zich mee.
4.2.
HVC vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] bij vonnis in kort geding veroordeelt tot betaling van € 13.203,45. Zij legt aan deze tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [eiser] nog een schuld in rekening courant aan de vennootschap heeft in verband met de premiebetaling van zijn privéauto.
4.3.
[eiser] betwist de tegenvordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een loonvordering die naar zijn aard spoedeisend is.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag van [bedrijf] als statutair bestuurder van HVC betekent dat daarmee ook de arbeidsovereenkomst van [eiser] is geëindigd. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
De 15 april-arresten zijn niet van toepassing
5.4.
Vaststaat dat [eiser] via zijn persoonlijke holding ([bedrijf]) statutair bestuurder was van HVC. In de als de ‘15 april-arresten’ aangeduide arresten heeft de Hoge Raad in 2005 beslist dat een ontslag als statutair bestuurder in beginsel ook een ontslag als werknemer betekent. Dit is slechts anders indien sprake is van een opzegverbod, of indien partijen anders zijn overeengekomen. De achtergrond hiervan is dat de twee verhoudingen onsplitsbaar zijn. In dit geval was echter niet [eiser] zelf bestuurder van HVC, maar zijn onderneming ([bedrijf]). De 15 april-arresten zijn in deze situatie daarom niet rechtstreeks van toepassing.
5.5.
HVC heeft een beroep gedaan op de analoge toepassing van de 15 april-arresten. Volgens HVC is de positie van [eiser] als werknemer zodanig verbonden met zijn positie als statutair bestuurder dat de verhoudingen onsplitsbaar zijn. Zij doet in dit verband een beroep op de aandeelhoudersovereenkomst, waarin kort gezegd is bepaald dat zolang een persoonlijke holding directeur is, de achterliggende privépersoon gedurende die periode enig bestuurder en enig aandeelhouder zal zijn van deze holding. HVC heeft verder toegelicht dat er bij de oprichting van HVC puur om fiscale redenen voor is gekozen om een arbeidsovereenkomst met de (middellijk) bestuurders overeen te komen.
5.6.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft HVC onvoldoende onderbouwd dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] zo nauw verbonden is met zijn rol als bestuurder dat door de gekozen constructie heen gekeken moet worden. [eiser] is sinds 2009 als werknemer bij rechtsvoorganger van HVC in dienst, en er is op 31 maart 2020 (met ingang van 1 januari 2020) een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten met HVC. Dit wijst erop dat partijen zelf uitgaan van twee afzonderlijke rechtsverhoudingen. Bovendien heeft [eiser] onweersproken gesteld dat zijn functie inmiddels is gewijzigd en dat hij vooral saleswerkzaamheden verricht. Hierdoor kan een onderscheid worden gemaakt tussen de bestuurders- en werknemerstaken van [eiser]. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vooralsnog niet is gebleken dat de positie van [eiser] als werknemer zodanig verbonden is met zijn positie als statutair bestuurder dat de verhoudingen onsplitsbaar zijn. Er bestaat op dit moment dan ook onvoldoende aanleiding om de 15 april-arresten analoog toe te passen.
5.7.
De kantonrechter verwerpt het beroep door HVC op de aandeelhoudersovereenkomst. Wat er ook zij van de bepaling waarop HVC zich beroept, er is geen ondertekende versie in het geding gebracht en [eiser] betwist de overeenstemming en ondertekening van de overeenkomst. In de aandeelhoudersovereenkomst is bovendien bepaald dat deze zonder ondertekening geen rechtskracht heeft. Dat om fiscale redenen gekozen zou zijn voor deze constructie maakt nog niet dat sprake is van onsplitsbare rechtsverhoudingen.
Andersluidende afspraak
5.8.
Voor zover er al sprake zou zijn van onsplitsbare rechtsverhoudingen, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat één van de uitzonderingsgronden genoemd in de 15 april-arresten zich hier voordoet. Namelijk dat partijen over de beëindiging van de arbeidsrelatie andersluidende afspraken hebben gemaakt. Dit blijkt uit de transcriptie van de AvA van 25 april 2024. Tijdens deze vergadering heeft HVC (in de persoon van de heer [betrokkene]) expliciet aangegeven dat de aandeelhoudersvergadering alleen over het bestuursrechtelijke gedeelte gaat, namelijk over het ontslag van [bedrijf] als bestuurder, en dat [eiser] ‘gewoon’ een arbeidsovereenkomst heeft. Op de vraag van de advocaat van [eiser] wat werd bedoeld met de ‘kostenbesparing’ die het statutair ontslag van [bedrijf] volgens HVC zou opleveren, antwoordde [betrokkene] namens HVC: “nou niet zo zeer”, terwijl juist een arbeidsrechtelijk ontslag een aanzienlijke kostenbesparing zou opleveren. Ook bevestigde [betrokkene] namens HVC dat het vanaf morgen ‘business as usual’ zou zijn, met dien verstande dat [bedrijf] bestuurder af was. Hierdoor vindt de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat partijen op de AvA een andersluidende afspraak hebben gemaakt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voor zover HVC dit niet zo heeft bedoeld, zoals zij heeft aangevoerd, dan komt dit voor haar eigen rekening en risico. Bovendien heeft [eiser] na het statutair ontslag van [bedrijf] gewoon doorgewerkt en heeft HVC [eiser] pas op 21 mei 2024 per e-mail laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn eindigt en dat hij is vrijgesteld van werkzaamheden.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst is onrechtmatig
5.9.
De volgende vraag is wat het gevolg is van wat hiervoor is overwogen. De kantonrechter beschouwt de e-mail van 21 mei 2024 als een opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser] tegen 1 augustus 2024. Omdat [eiser] het hier niet mee eens is, gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] in een nog aan te brengen bodemprocedure een verzoek zal doen de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Naar verwachting zal de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst onrechtmatig achten. HVC had voor de opzegging immers geen toestemming van het UWV, dan wel instemming van [eiser] en er is geen sprake van een dringende reden op grond waarvan HVC onverwijld mocht opzeggen. Het is dan ook aannemelijk dat het verzoek van [eiser] tot vernietiging van de opzegging in een toekomstige bodemprocedure zal worden toegewezen.
Conclusie
5.10.
Omdat het aannemelijk is dat de bodemrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigt en zal oordelen dat de arbeidsovereenkomst voortduurt, heeft [eiser] recht op loondoorbetaling. De loonvordering wordt daarom toegewezen met ingang van 1 augustus 2024 tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
5.11.
HVC is daarnaast gehouden om [eiser], zodra hij hersteld is, toe te laten tot zijn werkzaamheden. Dit betekent ook dat HVC de telefoon, de laptop en het account van [eiser] opnieuw toegang moet geven tot de systemen van HVC. De gevorderde dwangsommen zullen anders dan gevorderd worden gesteld op € 500,- per dag omdat een dergelijke dwangsom in deze situatie een voldoende prikkel tot nakoming is. Aan de gevorderde dwangsommen zal een maximum worden verbonden van € 50.000,-.
5.12.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] (grotendeels) zal toewijzen. De rechtsgeldigheid van het vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit behoeft daarom geen bespreking meer.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van HVC, omdat zij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.14.
De tegenvordering strekt tot betaling van een geldsom. Volgens vaste rechtspraak moet bij de toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid worden betracht. Toewijzing is alleen mogelijk als niet alleen sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, maar daarnaast het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Bij de afweging van belangen van partijen moet ook het restitutierisico worden betrokken.
5.15.
De kantonrechter overweegt dat de enkele stelling dat HVC zich in een penibele financiële situatie bevindt onvoldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. HVC heeft geen concrete financiële gegevens of bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij zodanig in de problemen verkeert dat een onmiddellijke voorziening noodzakelijk is. Daar komt bij dat [eiser] (onbetwist) heeft aangevoerd dat HVC een vordering van in totaal
€ 150.000,- op haar aandeelhouders heeft die zij (nog) niet heeft opgeëist. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat HVC het spoedeisende karakter van haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De tegenvordering wordt daarom afgewezen.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van HVC, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter zal het salaris gemachtigde van [eiser] in de zaak van de tegenvordering op nihil stellen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt HVC tot betaling aan [eiser] van het salaris van € 12.500,- per maand plus emolumenten en vergoedingen vanaf 1 augustus 2024 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn, te vermeerderen met de wettelijke vanaf de data van opeisbaarheid van de betreffende loontermijnen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt HVC om [eiser], zodra hij niet meer ziek is, toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat HVC hier niet aan voldoet, tot een maximum van € 50.000,-.
6.3.
veroordeelt HVC om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de telefoon, de laptop en het account van [eiser] toegang te verlenen tot de systemen van HVC, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat HVC hier niet aan voldoet, tot een maximum van € 50.000,-.
6.4.
veroordeelt HVC tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 135,97;
griffierecht € 87,00;
salaris gemachtigde € 814,00;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.7.
wijst de vordering af;
6.8.
veroordeelt HVC tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter