ECLI:NL:RBNHO:2024:7863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
10869769 \ CV EXPL 24-52
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht op vervroegd uittreden in de zorgsector

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Stichting De Zorgcirkel, over de vraag of de werknemer recht heeft op een regeling voor vervroegd uittreden (RVU) zoals vastgelegd in de CAO VVT. De werknemer heeft een vordering ingesteld omdat hij meent dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de RVU, die vereisen dat hij ten minste 540 maanden in de sector Zorg en Welzijn heeft gewerkt. De kantonrechter heeft op 25 juli 2024 geoordeeld dat de werknemer niet in aanmerking komt voor de RVU, omdat hij niet voldoet aan de eis dat hij gedurende de vereiste periode op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn heeft gewerkt. De periode waarin de werknemer bij Medirest heeft gewerkt, valt niet onder deze sector, aangezien de CAO Contractcatering van toepassing was. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van cao-bepalingen en de voorwaarden voor het recht op vervroegd uittreden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10869769 \ CV EXPL 24-52
Uitspraakdatum: 25 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L. van Dijk (FNV Bondgenoten)
tegen
de stichting
Stichting De Zorgcirkel
gevestigd te Purmerend
gedaagde
verder te noemen: De Zorgcirkel
gemachtigde: mr. A. Busse
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een geschil over de vraag of een werknemer gebruik kan maken van een regeling voor vervroegd uittreden in de toepasselijke cao. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer geen gebruik kan maken van die regeling. De werknemer voldoet namelijk niet aan de eis dat hij ten minste 540 maanden heeft gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector zorg en welzijn.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 december 2023 een vordering tegen De Zorgcirkel ingesteld. De Zorgcirkel heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 1 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] en De Zorgcirkel hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [eiser] en De Zorgcirkel bij brieven van 30 mei en 20 juni 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De Zorgcirkel is een onderneming die gespecialiseerd is op het gebied van wonen, welzijn, services, zorg, behandeling en preventie.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 november 2000 in dienst bij De Zorgcirkel. De huidige functie van [eiser] is [functie] , met een salaris van € 2.353,48 bruto per maand, exclusief emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg van toepassing (hierna: CAO VVT).
2.3.
De CAO VVT kent een Regeling vervroegd uittreden na 45 jaar werken in de zorg (hierna: RVU). Om aanspraak te kunnen maken op de RVU moet een werknemer – kort gezegd – tenminste 45 jaar op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn hebben gewerkt, waarvan minimaal 20 jaar in een functie die kan worden aangemerkt als zwaar beroep.
2.4.
In artikel 7.3.4 CAO VVT is bepaald aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om een beroep te kunnen doen op de RVU. In lid 1 van dit artikel staat:
“(…) 1. Je moet aantonen dat je in totaal tenminste 540 maanden (oftewel 45 jaar) (exclusief onderbrekingen) hebt gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn. Voor het bepalen van de 540 maanden tellen ook mee:
a. de leer-arbeidsovereenkomsten in het kader van de Wet educatie- en beroepsonderwijs (BBL);
b. een HBO-duale opleiding;
c. coschappen tijdens de opleiding en specialisatie.”
2.5.
Artikel 7.3.3 lid 1 CAO VVT luidt:
“Sector Zorg en Welzijn: Alle branches die vallen onder de werkingssfeer van PFZW (statuten en reglement PFZW d.d. 1 juli 2021), tenzij een of meerdere branches expliciet in de regeling worden uitgesloten. Daarnaast worden ook de volgende branches meegerekend tot de sector Zorg en Welzijn: UMC’s; Huisartsenzorg (inclusief huisartsen in loondienst); Apotheken; Fysiotherapie; Verloskundige zorg; Diëtisten; Ergotherapie; Oefentherapie Cesar/Mensendieck; Podotherapie; Radiodiagnostiek; Tandprothetici; Chiropractors.”
2.6.
[eiser] is van 1 juli 1977 tot en met 31 december 1983 werkzaam geweest als [functie] bij verschillende werkgevers die vallen onder de werkingssfeer van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) dan wel andere branches als bedoeld in artikel 7.3.3 lid 1 van de cao.
2.7.
Van 17 juli 1984 tot 1 februari 1996 heeft [eiser] gewerkt als [functie] in het [ziekenhuis] .
2.8.
Van 1 februari 1996 tot 1 november 2000 is [eiser] als [functie] bij Medirest Catering B.V. (hierna: Medirest), een cateringbedrijf, in dienst geweest.
2.9.
Op 26 oktober 2022 heeft [eiser] bij De Zorgcirkel een verzoek ingediend om gebruik te maken van de RVU. Op 3 november 2022 is zijn verzoek afgewezen met de volgende motivering:
“Als ik kijk naar de getuigschriften van [eiser] dan zie ik dat hij in de periode van 1 februari 1996 t/m 31 oktober 2000 in dienst is geweest bij Medirest catering, zij vielen onder de cao voor de contract catering branche en daarmee dus niet onder de sector Zorg & Welzijn. Daarmee voldoet [eiser] niet aan de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de regeling.”
2.10.
Op 19 november 2022 heeft [eiser] nogmaals een verzoek ingediend om gebruik te mogen maken van de RVU. Op 21 december 2022 heeft [eiser] opnieuw een afwijzing ontvangen.
2.11.
[eiser] heeft op 28 april 2023 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing bij de Beoordelingscommissie zoals bedoeld in artikel 7.3.8 CAO VVT. Op 31 mei 2023 heeft de Beoordelingscommissie haar advies uitgebracht. Haar advies luidt:
“(…) Uit de aangeleverde stukken blijkt dat werknemer in de periode 1 februari 1996 tot 1 november 2000 werkzaam was bij Medirest. De cao die van toepassing is op werknemer in die periode is de cao Contractcatering. Door deze periode buiten de sector Zorg en Welzijn werkzaam te zijn voldoet werknemer niet aan de voorwaarden van de cao. De beoordelingscommissie adviseert om het verzoek van werknemer niet toe te kennen.”

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat hij ten minste 540 maanden (oftewel 45 jaar) werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn en dat de kantonrechter De Zorgcirkel opdraagt om [eiser] gebruik te laten maken van de RVU zoals opgenomen in artikel 7.3.2 t/m 7.3.8 van de CAO VVT. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de RVU. [eiser] is van 1 juli 1977 tot en met heden werkzaam geweest als [functie] op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn. De periode van 1 februari 1996 tot 1 november 2000, waarin [eiser] via Medirest heeft gewerkt, moet daarbij volgens [eiser] worden meegeteld.
3.2.
De Zorgcirkel betwist de vordering en voert daarvoor aan – samengevat – dat [eiser] in de periode dat hij in dienst was bij Medirest niet heeft gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn en Medirest ook geen werkgever was in de sector Zorg en Welzijn. [eiser] voldoet als gevolg daarvan niet aan de voorwaarde van artikel 7.3.4 lid 1 van de CAO VVT en komt niet in aanmerking voor de RVU, aldus De Zorgcirkel.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op de RVU. Daarbij is bepalend of de periode waarin [eiser] bij Medirest in dienst is geweest, dient te worden meegenomen bij de vaststelling van de 540 maanden c.q. 45 jaar zoals neergelegd in artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT.
4.2.
Volgens [eiser] moet de CAO VVT zo worden uitgelegd dat de jaren die hij werkte voor Medirest meetellen bij de beoordeling of hij voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarde. Dit wordt door De Zorgcirkel betwist. Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de CAO VVT in het kader van de RVU.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg van een cao de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Het komt dus niet aan op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. [1]
4.4.
Bij deze uitleg volgens de cao-norm kan rekening worden gehouden met de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus kenbaar is voor individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de cao betrokken zijn geweest, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
4.5.
Bezien tegen de achtergrond van dit toetsingskader volgt de kantonrechter de uitleg die De Zorgcirkel geeft aan artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.6.
De voorwaarde van artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT is dat de werknemer voor een aanspraak op RVU
“moet aantonen dat je in totaal tenminste 540 maanden (oftewel 45 jaar) (exclusief onderbrekingen) hebt gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn”. Die bewoordingen van dat artikel moeten naar het oordeel van de kantonrechter in onderlinge samenhang worden bezien en gelden als één element. Dat betekent dat dit artikel zo moet worden uitgelegd dat alleen die gewerkte maanden meetellen waarin een werknemer een arbeidsovereenkomst heeft gehad met een werkgever in de sector Zorg en Welzijn. De gebruikte bewoordingen zijn duidelijk en laten geen andere uitleg toe. Met name is in die bewoordingen en de tekst van het artikel geen steun te vinden voor de stelling van [eiser] dat niet vereist is dat op basis van een arbeidsovereenkomst in de sector Zorg en Welzijn is gewerkt, en dat al voldoende zou zijn dat een werknemer feitelijk in de sector Zorg en Welzijn heeft gewerkt. Die stelling gaat eraan voorbij dat het artikel duidelijk maakt dat moet zijn gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst (met een werkgever) in de sector Zorg en Welzijn.
4.7.
[eiser] werkte in de periode van 1 februari 1996 tot 1 november 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst met Medirest, waarbij de CAO Contractcatering van toepassing was. Medirest is daarom niet aan te merken als een werkgever binnen de sector Zorg en Welzijn en Medirest valt ook niet onder één van de andere branches genoemd in artikel 7.3.3 CAO VVT. [eiser] heeft in die periode dus niet gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst (met een werkgever) in de sector Zorg en Welzijn. Die periode telt daarom niet mee en [eiser] kan daarvan uitgaande geen aanspraak maken op de RVU.
4.8.
Bij de uitleg van artikel 7.3.3 CAO VVT kan eveneens rekening worden gehouden met de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende tekstinterpretaties zouden leiden. De Zorgcirkel heeft uitgebreid toegelicht waarom de door [eiser] gestelde interpretatie ook leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor zorgorganisaties als de hare.
4.9.
Daarbij is door De Zorgcirkel in de eerste plaats opgemerkt dat de door [eiser] genoemde interpretatie zou betekenen dat werknemers die in dienst zijn bij een aandeelhouder binnen de sector Zorg en Welzijn (zoals het [ziekenhuis] in het geval van Medirest) of werknemers die (mede) via detachering, payrolling of op basis van een uitzendovereenkomst feitelijk binnen de sector Zorg en Welzijn hebben gewerkt, (veel eerder) zouden voldoen aan de voorwaarde van artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT en gebruik kunnen maken van de RVU. De Zorgcirkel heeft uiteengezet dat in geval van een dergelijke ruime interpretatie het vaststellen of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7.3.4 lid 1 CAO VVT en het controleren daarvan grote praktische complicaties zou opleveren en de regeling van de RVU zeer moeilijk uitvoerbaar zou maken.
4.10.
Verder heeft De Zorgcirkel uitgelegd dat een werkgever bij toepassing van de RVU maandelijks een bedrag van ruim € 2.000,00 bruto (2024) uit dient te keren aan de werknemer, totdat de werknemer de AOW-leeftijd heeft bereikt, naast extra fiscale lasten. De Zorgcirkel heeft in dat kader een overzicht in het geding gebracht van ex-werknemers die gebruik maken van de RVU, waaruit blijkt dat de regeling over de periode van 2022 tot 2024 een bedrag van ruim € 750.000,00 kost. De Zorgcirkel heeft erop gewezen dat zij dit bedrag grotendeels zelf moet dragen en dat deze kosten niet alleen verder zouden oplopen bij de door [eiser] bepleite uitleg, maar ook moeilijk(er) vooraf kunnen worden overzien en ingeschat.
4.11.
De kantonrechter is gelet op deze toelichting door De Zorgcirkel van oordeel dat de door [eiser] gestelde uitleg ook leidt tot rechtsgevolgen die niet aannemelijk zijn. Een uitleg van de voorwaarden van de RVU die meebrengt dat die regeling zeer moeilijk uitvoerbaar wordt en dat de financiële lasten voor een werkgever heel moeilijk zijn te overzien en in te schatten, zou immers leiden tot een rechtsgevolg dat niet aannemelijk is. Overigens weegt de kantonrechter daarbij nog mee dat [eiser] de hiervoor weergegeven toelichting van De Zorgcirkel niet heeft betwist.
4.12.
Dat [eiser] in de periode van 1 februari 1996 tot 1 november 2000 via Medirest is blijven werken als [functie] voor het [ziekenhuis] , leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat immers niet om de feitelijke werkzaamheden van [eiser] , maar om de vraag of hij op basis van een arbeidsovereenkomst (met een werkgever) in de sector Zorg en Welzijn heeft gewerkt. De Zorgcirkel kan ook worden gevolgd in haar stelling dat de CAO VVT een standaard-cao is, waarvan niet mag worden afgeweken. Er is daarom voor De Zorgcirkel geen ruimte om in dit verband van de CAO VVT af te wijken, ook niet in het voordeel van een werknemer.
4.13.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] moet afwijzen.
4.14.
De proceskosten (inclusief de nakosten) komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt. De proceskosten worden aan de kant van De Zorgcirkel begroot op € 678,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen met de verhoging zoals vermeld in de beslissing. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor De Zorgcirkel worden vastgesteld op € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2018:678 (