ECLI:NL:RBNHO:2024:7859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
15.282299.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf voor verkrachting met nadere motivering van de betrouwbaarheid van de aangifte en bewijsmotivering

Op 1 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De zaak kwam aan het licht na een incident op 15 mei 2022, waarbij de verdachte de aangeefster, een vriendin van zijn toenmalige vriendin, in zijn pizzeria heeft verkracht. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de aangifte van de aangeefster grondig onderzocht en vastgesteld dat haar verklaringen consistent waren en voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook de emotionele toestand van de aangeefster na het incident als steunbewijs meegenomen in haar overwegingen. De verdachte heeft aanvankelijk ontkend, maar later verklaard dat de seks met wederzijdse instemming plaatsvond. De rechtbank heeft deze verklaring verworpen, gezien de sterke emotionele reacties van de aangeefster direct na het incident. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte door zijn handelen op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangeefster, die nog steeds de gevolgen van het delict ondervindt. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.282299.23 (P)
Uitspraakdatum: 1 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 15 mei 2022 [benadeelde] heeft verkracht.
De volledige tenlastelegging luidt dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te Julianadorp, gemeente Den Helder, in elk geval in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde],
te weten het met kracht duwen, althans brengen van zijn, verdachtes penis in de vagina van die [benadeelde] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hieruit dat hij, verdachte
- met kracht de kleding van die [benadeelde] heeft uitgedaan en/of
- die [benadeelde] op een bed heeft geduwd en/of
- vervolgens die [benadeelde] heeft vastgehouden door haar handen vast te houden en/of tegelijkertijd met zijn, verdachtes benen de benen van die [benadeelde] te omklemmen, waardoor zij zich niet los kon maken en (aldus) voor die [benadeelde] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon of durfde te onttrekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Weliswaar kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van seksueel contact tussen de verdachte en de aangeefster, echter kan op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot de conclusie is gekomen.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat er bij zedenzaken doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Dit betekent dat de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen van het vermeende slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat steunbewijs onder meer kan bestaan uit een verklaring over de eigen waarneming van een getuige van de emotie van het (vermeende) slachtoffer na het ten laste gelegde feit. Zo’n verklaring kan steunbewijs opleveren als de emotionele toestand of eventuele gedragsverandering die de getuige (‘disclosure-getuige’) bij het slachtoffer heeft waargenomen, niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de verklaringen van het slachtoffer. Het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de waargenomen emoties is daarbij relevant. Meestal gaat het om bewijs waaruit emoties blijken die kort na het incident door een getuige zijn waargenomen. Wel is behoedzaamheid op haar plaats bij het gebruik van emoties als steunbewijs.
Betrouwbaarheid van de aangifte
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen van aangeefster – zowel in het met haar gevoerde informatieve gesprek als in haar aangifte – in grote lijnen gelijkluidend zijn geweest. Het zijn daarom consistente verklaringen die de rechtbank geen aanleiding tot twijfel geven.
Aangeefster heeft – kortgezegd – verklaard dat zij na een feestje met de verdachte is meegereden naar zijn pizzeria om nog een pizza te eten. In een aparte ruimte van de pizzeria, waar zich een slaapbank/bed bevond, heeft de verdachte de aangeefster vastgepakt en heeft haar geprobeerd te zoenen. De aangeefster gaf aan dat zij dit niet wilde. De verdachte is toch verder gegaan en heeft haar op het bed gegooid en heeft haar broek en onderbroek uitgetrokken. Vervolgens is de verdachte op de aangeefster gaan liggen waarbij hij met zijn handen haar handen ter hoogte van haar schouders vast had en met zijn knieën en onderbenen haar benen klemde, waardoor de aangeefster geen kant op kon. De verdachte heeft vervolgens zonder condoom met zijn penis de vagina van de aangeefster gepenetreerd. De aangeefster heeft aangegeven dat hij moest stoppen, maar de verdachte stopte niet. De aangeefster is uiteindelijk de pizzeria van de verdachte uitgerend en heeft zich in paniek verstopt onder een auto en heeft daar haar partner gebeld en gezegd dat ze was verkracht door [verdachte]. Uiteindelijk heeft de aangeefster aangebeld bij een buurtbewoonster.
Dat de aangeefster, anders dan in het informatieve gesprek, in de aangifte niet heeft genoemd dat de verdachte ook geprobeerd heeft anaal binnen te dringen, is niet een omstandigheid die de rechtbank aan de verklaringen doet twijfelen. Kennelijk is tijdens de aangifte de aandacht van de verhorende verbalisanten en de aangeefster uitgegaan naar de ingrijpendste seksuele gedragingen die tot daadwerkelijk binnendringen hebben geleid , en is de poging tot anale seks niet meer ter sprake gekomen. Hieruit volgt in ieder geval niet dat de aangeefster tegenstrijdig heeft verklaard. Ook overigens geeft de aangifte geen aanleiding aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Steunbewijs
De rechtbank dient vervolgens te onderzoeken of de verklaring van de aangeefster voldoende wordt ondersteund door ander bewijs, nu de verdachte (na aanvankelijk te hebben ontkend) bij de politie heeft verklaard dat de seks met wederzijdse instemming plaatsvond.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. De aangeefster heeft, nadat zij de pizzeria was uitgerend, in de vroege ochtend bij een voor haar onbekende buurtbewoonster aangeklopt en daar om hulp gevraagd. Uit de verklaringen van deze buurtbewoonster, de getuige [getuige 1], en de later ter plaatse gekomen verbalisant, volgt dat de aangeefster op dat moment zeer hevig geëmotioneerd was en het [getuige 1] niet lukte om de aangeefster tot rust te brengen. De aangeefster zat in elkaar gedoken bij de voordeur, was aan het huilen en schreeuwen, sloeg zichzelf op haar benen en riep dingen als “hij was als een broer”. De man van de getuige [getuige 1] mocht niet in de buurt van de aangeefster komen (dan ging de aangeefster heel hard gillen en afweren) en ook van de ter plaatse gekomen mannelijke politieverbalisant wilde de aangeefster volgens de getuige [getuige 1] niets weten. Deze gang van zaken ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van de aangeefster dat zij door de verdachte is verkracht. Een dergelijke nachtelijke roep om hulp bij de woning van een onbekende, gepaard met hevige emoties, acht de rechtbank onaannemelijk bij het door de verdachte geschetste geval dat de aangeefster spijt zou hebben gekregen van seks die met wederzijdse instemming tussen hen zou hebben plaatsgevonden, ook als daarbij in aanmerking wordt genomen dat de aangeefster alcohol had gedronken. Daar komt bij dat de aangeefster direct na het verlaten van de pizzeria telefonisch tegen haar toenmalige partner [getuige 2] heeft gezegd dat zij verkracht was en ook tegen een verbalisant ter plaatse heeft gezegd dat de seks tegen haar zin was. Verder zijn bij het forensisch onderzoek dezelfde dag aan het lichaam van de aangeefster op beide bovenbenen huidverkleuringen waargenomen die naar het oordeel van de rechtbank passen bij de verklaring van de aangeefster dat de verdachte met zijn knieën op haar bovenbenen zat.
Naar het oordeel van de rechtbank worden de verklaringen van de aangeefster over de ten laste gelegde handelingen en de daarbij toegepaste dwang, gelet op het voorgaande, voldoende ondersteund door bewijsmiddelen uit andere bron dan de aangeefster.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 mei 2022 te Julianadorp, gemeente Den Helder, door geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde],
te weten het met kracht duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en bestaande dat geweld hieruit dat hij, verdachte
- met kracht de kleding van die [benadeelde] heeft uitgedaan en
- die [benadeelde] op een bed heeft geduwd en
- vervolgens die [benadeelde] heeft vastgehouden door haar handen vast te houden en tegelijkertijd met zijn, verdachtes, benen de benen van die [benadeelde] te omklemmen, waardoor zij zich niet los kon maken en aldus voor die [benadeelde] een zeer bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij zich niet kon onttrekken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Verkrachting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf geen opmerkingen gemaakt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft, na afloop van een feestje, de aangeefster, een vriendin van de toenmalige vriendin van de verdachte, meegenomen naar zijn pizzeria om nog een pizza te eten. De verdachte heeft de aangeefster zijn pizzeria laten zien en haar in het achterliggende kantoortje, waar een bed stond, op het bed gegooid en haar daar verkracht. De aangeefster heeft geschreeuwd dat hij moest stoppen maar de verdachte is toch doorgegaan en heeft, zonder condoom, met zijn penis de vagina van de aangeefster gepenetreerd.
Door zijn handelen heeft de verdachte de gevoelens van de aangeefster genegeerd en ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Hij heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangeefster. Zij ondervindt hiervan nog dagelijks de psychische gevolgen en heeft aangegeven meerdere keren te hebben geprobeerd zichzelf van het leven te beroven.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 10 juni 2024, dat geen voor deze zaak relevante feiten bevat. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het positieve reclasseringsrapport van 12 februari 2024 waarin staat dat de verdachte zijn leven goed op orde heeft en verdere reclasseringsbemoeienis niet nodig wordt geacht.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank is een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur de enige passende sanctie bij dit ernstige delict. Wat betreft de duur van de straf neemt de rechtbank de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin een gevangenisstraf van 24 maanden voor verkrachting wordt genoemd, tot uitgangspunt. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit oriëntatiepunt (in opwaartse of neerwaartse zin) af te wijken en zal dan ook een vrijheidsbenemende straf van 24 (vierentwintig) maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.477,31 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 109,16 aan reiskosten;
  • € 350,- voor inbeslaggenomen kleding; en
  • € 18,15 voor medicijnen.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 10.000,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en, nu hier ook geen verweer tegen is gevoerd, toewijsbaar is.
Ook de gevorderde immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking omdat sprake is van een ernstige normschending. De aard en de ernst van deze normschending brengen mee dat de gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit de onderbouwing van de vordering komt bovendien naar voren dat de benadeelde partij kort na en (mede) als gevolg van de verkrachting heeft geprobeerd zichzelf van het leven te beroven. Zij kampt nog dagelijks, ruim twee jaar na dato, met de psychische gevolgen van hetgeen haar door de verdachte is aangedaan. Gelet op het voorgaande komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- de rechtbank billijk voor.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 7.977,31, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overig gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen, zoals die golden ten tijde van het bewezenverklaarde, zijn van toepassing:
36f, 63, 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.977,31 (zevenduizend negenhonderdzevenenzeventig euro en éénendertig cent), bestaande uit € 477,31 als vergoeding voor de materiële en € 7.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.977,31 (zevenduizend negenhonderdzevenenzeventig euro en éénendertig cent)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. I.M. Hendriks en mr. M.E. Olthof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2024.
Mr. Lycklama à Nijeholt en mr. Olthof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.