ECLI:NL:RBNHO:2024:7857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
15/194958-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van THC

Op 29 juli 2022 heeft de verdachte een ernstig verkeersongeval veroorzaakt in Noordbeemster, waarbij een 28-jarige motorrijder om het leven kwam. De verdachte, die onder invloed van THC verkeerde, heeft geen voorrang verleend aan de motorfiets van het slachtoffer op een voorrangskruising. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte voor twee jaar ontzegd de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De verdediging voerde aan dat de bloedmonsters niet correct waren behandeld en dat de verdachte niet goed was geïnformeerd over zijn recht op tegenonderzoek, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/194958-22
Uitspraakdatum: 1 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.S. Heij, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
primair
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Noordbeemster, gemeente Purmerend, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Vrouwenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, de voorrangskruising met de Middenweg te naderen en over te steke en daarbij geen voorrang te verlenen aan een van rechts komende bestuurder van een motorfiets, waardoor die bestuurder van de motorfiets (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of
vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan
een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van
genoemde wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Noordbeemster, gemeente Purmerend als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Vrouwenweg, de voorrangskruising met de Middenweg is opgereden en overgestoken zonder voorrang te verlenen aan een van rechts komende bestuurder van een motorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
feit 2
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te Noordbeemster, gemeente Purmerend een voertuig, te weten een bedrijfsauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,3 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 acht zij bewezen dat het ongeval is te wijten aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), doordat de verdachte een voorrangskruising is opgereden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan de op die weg rijdende [slachtoffer]. Dit terwijl de verdachte onder invloed was van te veel THC. Als gevolg van het rijgedrag van de verdachte is [slachtoffer] ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. De officier van justitie kwalificeert dit handelen van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 (partieel) en 2 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat het resultaat van het bloedonderzoek uitgesloten moet worden van het bewijs. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een schending van het voorschrift van artikel 13, eerste lid, sub d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), welk voorschrift ziet op de verzegeling van bloedmonsters. Volgens de raadsman heeft het laboratorium niet bevestigd dat de bloedmonsters verzegeld zijn ontvangen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het resultaat van het bloedonderzoek, waarbij de verdachte tevens wordt gewezen op het recht op tegenonderzoek, niet op een voor de verdachte begrijpelijke wijze is medegedeeld. De brief is namelijk alleen in het Nederlands verstuurd, terwijl de verdachte Pools is en hij de Nederlandse taal niet machtig is.
Zowel het voorschrift dat ziet op de verzegeling van bloedmonsters, als een vertaling van de brief over het resultaat van het bloedonderzoek, waarin de verdachte wordt gewezen op het recht op tegenonderzoek, behoren tot het stelsel van strikte waarborgen. De strikte waarborgen die gelden zijn niet nageleefd, waardoor het resultaat van het bloedonderzoek niet kan worden gebruikt voor het bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte (geheel) moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van één verkeersfout, namelijk het niet verlenen van voorrang waar dat wel had gemoeten. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze enkele begane verkeersfout onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van schuld te komen in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd, is onder meer vereist dat de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, waaronder de vermeende verkeersovertreding(en), de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit betekent dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 juli 2022 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising van de Vrouwenweg met de Middenweg in Noordbeemster. Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de verdachte de voorrangskruising is overgestoken, waarbij hij geen voorrang heeft verleend aan de voor hem van rechts komende motorfiets. De bestuurder van de motorfiets, te weten [slachtoffer], is tegen het voertuig van de verdachte gebotst en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. In het bloed van de verdachte is na het ongeval een hoeveelheid THC aangetroffen dat ruim boven de wettelijk toegestane grenswaarde lag.
Verweren van de verdediging
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het uitgevoerde onderzoek voldoet aan de voorschriften als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de WVW 1994 en dat de uitslag van het bloedonderzoek bruikbaar is voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en overweegt hierover het volgende.
I.
Verzegeling van bloedmonsters
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d van het Besluit, staat beschreven dat de aanwezige opsporingsambtenaar ervoor zorgt dat de bloedmonsters, in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking, voorzien van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting, zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het geaccrediteerde laboratorium als bedoeld in artikel 14, tweede lid van het Besluit.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] op ambtseed heeft verklaard dat de bloedmonsters van de verdachte, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder d van het Besluit, zijn verzonden naar het Medisch Laboratorium, Dr. Stein & Collegae in Mönchengladbach (Duitsland).
In artikel 15 van het Besluit staat beschreven welke gegevens het laboratorium vast dient te leggen, na ontvangst van de bloedmonsters waaraan onderzoek moet worden verricht. Uit de regelgeving blijkt niet dat het laboratorium moet bevestigen dat de bloedmonsters verzegeld zijn ontvangen. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de bloedmonsters niet verzegeld zijn ontvangen. De rechtbank gaat er bovendien van uit dat het geaccrediteerde laboratorium er melding van zou maken als het onderzoeksmateriaal bij aankomst niet verzegeld blijkt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er hier geen strikte waarborg is geschonden.
II.
Recht op tegenonderzoek
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat verbalisant [verbalisant 2] heeft opgeschreven dat zij toestemming vroeg aan de verdachte om bloed af te laten nemen. De verdachte gaf deze toestemming. Verbalisant [verbalisant 1] heeft opgeschreven dat zij de verdachte na deze bloedafname heeft gezegd dat hij recht heeft op tegenonderzoek als het onderzoeksresultaat het vermoeden van een te hoog THC-gehalte zou bevestigen.
Bij brief van 29 augustus 2022 is de verdachte van de uitkomst van het bloedonderzoek op de hoogte gesteld. In deze brief werd hij er op gewezen dat hij het recht heeft een tegenonderzoek te laten verrichten. De brief is in het Nederlands geschreven, terwijl de verdachte Pools spreekt. Het is dan ook mogelijk dat hij de inhoud van de brief niet (direct en/of volledig) begreep. Dat de verdachte geen Poolse vertaling heeft ontvangen van genoemde brief betekent echter niet dat een strikte waarborg is geschonden en dat de uitkomst van het bloedonderzoek niet als bewijs zou kunnen worden gebruikt. De verdachte had immers, op grond van artikel 32a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), de mogelijkheid om een vertaling van de brief te vragen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt dan ook voor zijn rekening en risico. Er mocht van hem worden verlangd dat hij, wanneer nodig, zelf stappen zou ondernemen om duidelijkheid te krijgen over de inhoud van de door hem ontvangen stukken. Ook wat betreft de verplichting om de verdachte te wijzen op tegenonderzoek ziet de rechtbank dus geen schending van een strikte waarborg.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om het bloedonderzoek en de uitslag daarvan buiten beschouwing te laten.
Nadere bewijsoverweging
Uit het onderzoek is niet gebleken is dat de te hoge snelheid waarmee het slachtoffer reed (mede)oorzaak was van het ongeval. Evenmin is gebleken dat het te hoge THC-gehalte in het bloed van de verdachte het ongeval (mede) heeft veroorzaakt. Wel staat vast dat de verdachte geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer terwijl hij wist dat hij verplicht was om voorrang te verlenen aan het verkeer op de Middenweg. De Middenweg is een rechte weg waar een snelheid tot 80 km/u is toegestaan. Voorzienbaar is dus dat verkeer over die weg met dergelijke snelheid rijdt waardoor een eventuele fout bij het voorrang verlenen, zeer ernstige gevolgen kan hebben. Deze wegsituatie vraagt dus om een grote mate van voorzichtigheid.
Gezien de camerabeelden, is de verdachte de kruising langzaam rijdend genaderd en is hij vervolgens zonder te stoppen de Middenweg overgestoken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet de voorzichtigheid in acht genomen waartoe deze verkeerssituatie noodzaakte. Daarbij komt dat ook om andere reden van de verdachte verwacht mocht worden dat hij zeer voorzichtig aan het verkeer deelnam. De verdachte had de avond voor het verkeersongeluk marihuana had gerookt en hij wist dat THC de rijvaardigheid kan beïnvloeden en voor langere tijd aanwezig blijft in het bloed.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het samenstel van gedragingen van de verdachte blijk geeft van rijgedrag dat als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd en dat het aan de schuld van de verdachte is te wijten dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
primair
hij op 29 juli 2022 te Noordbeemster, gemeente Purmerend, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de Vrouwenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, de voorrangskruising met de Middenweg over te steken en daarbij geen voorrang te verlenen aan een van rechts komende bestuurder van een motorfiets, waardoor die bestuurder van de motorfiets (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2
hij op 29 juli 2022 te Noordbeemster, gemeente Purmerend, een bedrijfsauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten THC, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,3 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet
en
feit 2:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaar gevorderd, met aftrek van de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs al kwijt is geweest in deze zaak. De inbeslaggenomen telefoon van de verdacht kan wat betreft de officier van justitie geretourneerd worden aan de verdachte.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een geldboete of taakstraf op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat er is gebeurd. Dat blijkt mede uit het feit dat hij uit Polen is gekomen om ter terechtzitting aanwezig te zijn en diverse malen zijn spijt heeft betuigd. Ook is het ongeval inmiddels bijna twee jaar geleden. Verder heeft de raadsman verzocht een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen voor de duur dat het rijbewijs van de verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest of – indien de rechtbank een ontzegging voor langere duur passend vindt – deze ontzegging geheel voorwaardelijk op te leggen. Tenslotte heeft de raadsman verzocht de telefoon van de verdachte aan de verdachte te retourneren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard, de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 29 juli 2022 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. De verdachte is een voorrangskruising overgestoken en heeft daarbij geen voorrang verleend aan de van rechts komende motorfiets. Dit terwijl de verdachte onder invloed was van te veel THC. Door dit rijgedrag van de verdachte is de 28-jarige [slachtoffer] ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Uit de ter terechtzitting door de nabestaanden van [slachtoffer] afgelegde slachtofferverklaringen is pijnlijk duidelijk geworden dat zijn dood onherstelbaar leed heeft veroorzaakt. Het leven van de nabestaanden is hierdoor ingrijpend veranderd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de onderhavige feiten niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Uit de documentatie van de verdachte blijkt wel dat hij op 2 november 2023 is veroordeeld voor het rijden onder invloed van verdovende middelen, gepleegd op 17 maart 2021. Hoewel dit niet als strafverzwarende recidive kan meewegen maakte de omstandigheid dat de verdachte op 17 maart 2021 werd geconfronteerd met dit strafbare gedrag hem wel een gewaarschuwd man.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen en ter zitting berouw getoond, wat op de rechtbank oprecht overkwam.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van drie maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor na te noemen duur. Hiermee wordt niet alleen beoogd de verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor de andere verkeersdeelnemers, maar ook om die verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.

7.Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon van het merk Oppo, moet worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
6, 8, 175 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 [zes] maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
3 [drie] maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
twee jaarbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 [twee] jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 STK telefoontoestel, (omschrijving: PL1100-2022154067-1393452, blauw, merk: Oppo).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)