Op 1 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, een Nederlandse vader en een Zweedse moeder, en de minister van Buitenlandse Zaken. Verzoekers vroegen om een voorlopige voorziening voor de verstrekking van een laisser-passer voor hun kind, geboren uit een draagmoeder in Georgië. De minister had eerder besloten de aanvraag voor een Nederlands reisdocument voor het kind niet in behandeling te nemen. Verzoekers maakten bezwaar en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekers niet met hun kind naar Nederland konden reizen zonder het benodigde reisdocument. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker de biologische vader is van het kind en dat er een humanitaire noodzaak is om het kind naar Nederland te laten reizen. De minister had aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de minister opgedragen om binnen een week een laisser-passer te verstrekken, zodat het kind naar Nederland kan inreizen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.