ECLI:NL:RBNHO:2024:7816

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10620117 \ CV EXPL 23-3221
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake consumentenkoop van een tweedehands auto

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een bevoegdheidsincident, staat de vraag centraal of er sprake is van een consumentenkoop met betrekking tot de aankoop van een tweedehands auto. De kantonrechter te Alkmaar heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Hierdoor verklaart de kantonrechter zich onbevoegd om kennis te nemen van de hoofdzaak, die wordt verwezen naar de kantonrechter te Gouda. De procedure is gestart door [eiser], die in de hoofdzaak eiser is en in het incident verweerder, tegen [gedaagde], die in de hoofdzaak gedaagde is en in het incident eiseres. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] als verkoper handelde in de uitoefening van een bedrijf, terwijl [eiser] niet voldoende heeft aangetoond dat hij de auto als consument heeft gekocht. De kantonrechter heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van de koop, waaronder de factuur die op naam van een bedrijf was gesteld en de aard van de leaseovereenkomst. De conclusie is dat [eiser] niet heeft gehandeld als consument, wat betekent dat de kantonrechter te Gouda bevoegd is. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten in het incident betalen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 10620117 \ CV EXPL 23-3221 (BL)
Vonnis in incident van 24 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S. Yadegari,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A. Kolk.
De zaak in het kort
Het gaat in dit bevoegdheidsincident om de vraag of sprake is van een consumentenkoop. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. Daarom verklaart de kantonrechter te Alkmaar zich onbevoegd om kennis te nemen van de hoofdzaak en wordt deze verwezen naar de kantonrechter te Gouda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2024
- de akte overlegging producties 19 tot en met 24 van [eiser]
- de akte overlegging productie 7 van [gedaagde]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in het incident

2.1.
Zoals in het tussenvonnis van 24 januari 2024 is overwogen gaat het in de hoofdzaak om de koop van een tweedehands auto (hierna: de auto). Het incident gaat om de vraag of sprake is van een consumentenkoop, in welk geval de kantonrechter te Alkmaar bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is en licht dit als volgt toe.
2.2.
Een consumentenkoop is de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten en een koper die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit. [1] Vast staat dat [gedaagde] als verkoper heeft gehandeld in de uitoefening van een bedrijf ( [gedaagde] ). Tussen partijen staat ter discussie of [eiser] de auto als consument heeft gekocht. Op [eiser] rusten de stelplicht en bewijslast ten aanzien van zijn stelling dat hij bij de koop heeft gehandeld voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit.
2.3.
Aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet worden vastgesteld met welk doel de overeenkomst is aangegaan. Dit kan om te beginnen worden afgeleid uit de aard van het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft. [2] Ook kan veel afhangen van de manier waarop de koper naar buiten is getreden, zeker als het gaat om goederen die de verkoper zowel aan consumenten als bedrijfsmatig verkoopt. Bepalend is wat partijen op het moment waarop zij de koop sloten over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden en wat (ieder van) hen op die grond aan rechtsgevolgen kan worden toegerekend. [3]
2.4.
Het gaat in deze zaak om een auto van het merk BMW, model 1-serie. Dit is een personenauto die naar zijn aard zowel voor privé als zakelijk gebruik bestemd kan zijn. De factuur voor de auto, waarin de essentiële punten van de koopovereenkomst zijn opgenomen, is op naam gesteld van ‘ [bedrijf] ’. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] hiertegen heeft geprotesteerd. De factuur vermeldt als type van de auto ‘118i Corporate Lease’. Vast staat dat op 22 juli 2022, in verband met de koop van de auto, een financiële lease (huurkoop) overeenkomst is gesloten. Deze leaseovereenkomst vermeldt als partijen DTC Finance als leasemaatschappij, [gedaagde] als leverancier en ‘ [eiser] h/o [bedrijf] ’ als eindgebruiker, onder vermelding van het KvK-nummer van [eiser] . Financial Lease is een financieringsvorm die bedoeld is voor de zakelijke markt, zoals [gedaagde] terecht aanvoert. Anders dan [eiser] betoogt is financial lease niet de enige manier waarop een ondernemer met een eenmanszaak een auto kan financieren. Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld kan bijvoorbeeld ook een ZZP-er gebruik maken van privé financieringsvormen, zoals een private lease constructie. De kantonrechter constateert dat op de factuur voor de auto uitdrukkelijk staat dat over het product 21% btw wordt gerekend, met afzonderlijke vermelding van het btw-bedrag. Bij zakelijke transacties is dit gebruikelijk vanwege de btw-aangifteplicht van een bedrijf. Een zogenoemde btw-auto kan fiscaal voordeel bieden aan ondernemers met een KvK-nummer. Verder blijkt uit de leaseovereenkomst dat de leaseprijs is berekend over de koopprijs exclusief btw. Dit alles duidt erop dat de factuur en financiering welbewust op naam van de eenmanszaak van [eiser] zijn gesteld, waarmee [eiser] zich tegenover [gedaagde] als ondernemer heeft gepresenteerd.
2.5.
In het licht van het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] desondanks moest begrijpen dat het om een privé aankoop ging. Tussen partijen staat vast dat [eiser] voorafgaand aan de koop heeft gesproken met een medewerker van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft [eiser] tijdens dit verkoopgesprek niets gezegd over een voorgenomen privégebruik en is alleen over zijn bedrijf gesproken. In reactie daarop heeft [eiser] op de zitting bij herhaling verklaard dat tijdens het verkoopgesprek niet over zijn bedrijf is gesproken. Wat daar ook van zij, [eiser] heeft niet gesteld dat hij bij de koop heeft gezegd dat hij de auto voor privédoeleinden kocht. Daarmee wordt aangenomen dat een dergelijke mededeling niet is gedaan. Dit had wel op de weg van [eiser] gelegen, omdat de tenaamstelling van de factuur en de leaseovereenkomst een ander beeld schetsen en wijzen op een zakelijke transactie.
2.6.
[eiser] beroept zich erop dat de auto die hij heeft gekocht niet geschikt is voor het vervoer van de zware materialen die hij als stratenmaker voor zijn werk gebruikt. Dit enkele feit is onvoldoende om aan te nemen dat [eiser] de auto als consument heeft gekocht, of dat [gedaagde] dit bij het sluiten van de overeenkomst heeft moeten begrijpen. Uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister waarop [gedaagde] zich beroept blijkt namelijk dat de eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’ zich ook bezighoudt met winkels in tweedehands goederen, waarvoor de auto gebruikt zou kunnen worden.
2.7.
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld en met beeldmateriaal onderbouwd dat hij de auto feitelijk als gezinsauto gebruikt. Dit sluit echter niet uit dat [gedaagde] uit de haar kenbare omstandigheden heeft mogen afleiden dat het een zakelijke koop betrof. Bepalend is immers wat partijen op het moment dat de koop werd gesloten mochten begrijpen uit elkaars verklaringen en gedragingen. Dat [eiser] de bedoeling had om de auto te bestemmen voor persoonlijk gebruik was onder de gegeven omstandigheden onvoldoende kenbaar voor [gedaagde] . Ondanks het feit dat de factuur en leaseovereenkomst op naam van zijn bedrijf zijn gesteld, heeft [eiser] bij de koop niet duidelijk tegen [gedaagde] gezegd dat het geen zakelijke transactie was. De onduidelijkheid die hierdoor is ontstaan is toe te rekenen aan [eiser] .
2.8.
Ook de e-mails van leasemaatschappij DTC Finance waarnaar [eiser] verwijst vormen onvoldoende onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een consumentenkoop. DTC Finance geeft in deze e-mails een nadere toelichting op de gang van zaken rondom het sluiten van de leaseovereenkomst en daarna. In een e-mail van 31 mei 2023 schrijft DTC Finance dat de aanvraag van [eiser] zakelijk is ingediend via de bedrijfsnaam [bedrijf] en dat de bank de aanvraag heeft beoordeeld via de onderneming van [eiser] . Dit past bij de gekozen financial lease constructie die, zoals hiervoor al is overwogen, bedoeld is voor de zakelijke markt. In lijn daarmee schrijft DTC Finance in haar e-mail van 8 februari 2024 dat de financiering is ondergebracht bij een zakelijke Automotive bank, hetgeen meebrengt dat de desbetreffende bank een factuur nodig heeft waarop de bedrijfsnaam vermeld staat, aldus DTC Finance. Hieruit is op geen enkele manier af te leiden dat [eiser] bij de koop tegenover [gedaagde] handelde als consument.
2.9.
DTC Finance bevestigt in haar e-mails weliswaar de stelling van [eiser] dat hij de leasetermijnen via zijn privébankrekening betaalt, maar dit kan niet van doorslaggevende betekenis zijn bij beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid [eiser] de koop heeft gesloten, alleen al omdat in de wet is bepaald dat een schuld ook door een ander kan worden betaald. [4] Aan het feit dat de auto op naam van [eiser] is geregistreerd kan geen gewicht worden toegekend, omdat het onmogelijk is een kenteken op naam van een eenmanszaak te stellen.
2.10.
Verder voert [eiser] nog aan dat hij de auto privé heeft verzekerd, dat de auto niet op de balans van zijn eenmanszaak is gezet en dat hij de betaalde btw niet heeft teruggevorderd. Deze omstandigheden zijn niet relevant voor de vraag wat [gedaagde] als verkoper bij het sluiten van de overeenkomst heeft mogen begrijpen, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
2.11.
De conclusie is dat [eiser] bij het sluiten van de koop niet heeft gehandeld als consument, of dat [gedaagde] dit zo heeft mogen begrijpen. Dit betekent, gelet op de woonplaats van [gedaagde] , dat de kantonrechter te Gouda (rechtbank Den Haag) bevoegd is. De kantonrechter van deze rechtbank zal zich daarom relatief onbevoegd verklaren van het geschil kennis te nemen en de hoofdzaak, in de stand van het geding, verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda.
2.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in het incident (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] in het incident worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart zich relatief onbevoegd om van de zaak kennis te nemen,
3.2.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in het incident van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:5 lid 1, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 28 september 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2018:1800
3.Zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 18 september 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2018:3412, en de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2020, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHSHE:2020:3162
4.Zie artikel 6:30 lid 1 BW