ECLI:NL:RBNHO:2024:773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
10522322 \ CV EXPL 23-2393
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling waarborgsom na beëindiging huurovereenkomst zonder beschrijving van het gehuurde

In deze zaak heeft eiseres, [eisers], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de terugbetaling van een waarborgsom van € 919,- na afloop van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst eindigde op 31 januari 2023, waarna eiseres de woning heeft verlaten en de waarborgsom heeft verzocht terug te storten. Gedaagde heeft echter geweigerd de waarborgsom terug te betalen, met als argument dat de woning niet in goede staat was opgeleverd. Eiseres heeft gesteld dat zij de woning in dezelfde staat heeft opgeleverd als bij aanvang van de huur, en dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn tegenargumenten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er bij aanvang van de huur geen beschrijving van de woning is opgemaakt, wat betekent dat eiseres wordt verondersteld de woning in dezelfde staat te hebben opgeleverd. Gedaagde heeft niet voldoende feiten en omstandigheden aangedragen om aan te tonen dat de staat van de woning bij het einde van de huur anders was dan bij aanvang. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet gerechtigd is de waarborgsom te verrekenen en heeft de vordering tot terugbetaling van de waarborgsom toegewezen, inclusief wettelijke rente. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor het in rekening brengen daarvan. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10522322 \ CV EXPL 23-2393 (rvk)
Uitspraakdatum: 31 januari 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisers]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: P. de Ruijter
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: [gemachtigde]

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft bij dagvaarding van 17 mei 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 29 december 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft van [gedaagde] een woonruimte gehuurd. De huurovereenkomst is geëindigd op 31 januari 2023 en [eisers] heeft op die dag de woning verlaten en ter beschikking gesteld aan [gedaagde] .
2.2.
[eisers] heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 919,- overgemaakt aan [gedaagde] .
2.3.
[eisers] heeft na het einde van de huurovereenkomst, per Whatsapp-bericht van 4 februari 2023, aan [gedaagde] verzocht de waarborgsom terug te storten. [gedaagde] heeft de waarborgsom niet teruggestort.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.091,43.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij de woning aan het einde van de huurovereenkomst in dezelfde staat heeft opgeleverd zoals deze was bij aanvang van de huurovereenkomst en dat [gedaagde] daarom gehouden is de waarborgsom van € 919,- terug te storten. Omdat [gedaagde] , ook na verzoeken daartoe, weigert de waarborgsom terug te storten, heeft [eisers] haar incassogemachtigde ingeschakeld die buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] is daarom gehouden ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 172,43 te vergoeden.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de woning niet in goede staat is opgeleverd en er is voorafgaand aan de oplevering tussen [gedaagde] en [eisers] afgesproken dat [eisers] de muren zou witten. De muren zijn echter onvoldoende deugdelijk gewit en er zitten nog gaten in de muren. [gedaagde] begroot de schade door het niet in goede staat opleveren van de woning op € 1.700,- en [gedaagde] is bevoegd dat bedrag te verrekenen met de waarborgsom. Er valt dus niets meer te vorderen door [eisers] .

5.De beoordeling

5.1.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde] de waarborgsom moet terugbetalen aan [eisers] . [eisers] heeft recht op terugbetaling van de waarborgsom indien zij bij het einde van de huurovereenkomst de woning in dezelfde staat oplevert aan [gedaagde] als bij het ingaan van de huur. In de wet (artikel 7:224 Burgerlijk Wetboek (BW)) is geregeld dat indien bij aanvang van de huur geen beschrijving is opgemaakt, de huurder wordt verondersteld het gehuurde in dezelfde staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. In deze zaak staat vast dat bij aanvang van de huur geen beschrijving is opgemaakt en dat betekent dat verondersteld wordt dat [eisers] de woning in dezelfde staat heeft opgeleverd als bij aanvang van de huur. De wet komt de verhuurder wel tegemoet in die zin dat de verhuurder die veronderstelling onderuit kan halen door tegenbewijs te leveren; waarmee wordt bedoeld dat de verhuurder het tegendeel moet bewijzen.
5.2.
[gedaagde] moet dan ook, wil hij slagen in dat tegenbewijs, voldoende feiten en omstandigheden naar voren brengen waaruit afgeleid kan worden dat de staat van de woning bij het einde van de huur anders was dan bij aanvang daarvan. [gedaagde] heeft echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om dat te kunnen aannemen. Voor zover zij stelt dat het stucwerk beschadigd is en er gaten in de muren zitten, heeft [eisers] gemotiveerd aangegeven dat deze er al waren voor aanvang van de huur. . Dat heeft [gedaagde] niet betwist. Verder stelt [gedaagde] dat er een afspraak is gemaakt met [eisers] dat [eisers] de muren zou witten. [eisers] zegt op haar beurt dat zij dat heeft gedaan, maar dat zij een klein stuk, circa 2½ m², heeft vergeten te schilderen. Voor zover op basis daarvan [gedaagde] gerechtigd zou zijn een deel van de waarborgsom in te houden, heeft [gedaagde] onvoldoende duidelijk gemaakt welk bedrag aan herstelkosten daarmee gemoeid is omdat zij de noodzaak van het (over)schilderen niet aannemelijk heeft gemaakt en ook omdat onduidelijk is of de muur na het vertrek van [eisers] daadwerkelijk geschilderd is. De conclusie is dat vast komt te staan dat [eisers] de woning in dezelfde staat heeft opgeleverd als deze was bij aanvang van de huurovereenkomst. [gedaagde] is dus niet bevoegd de waarborgsom te verrekenen en de vordering tot terugbetaling van de waarborgsom zal daarom worden toegewezen. De rente zal eveneens worden toegewezen. [eisers] heeft op 28 februari 2023 een brief gestuurd waarin zij een termijn stelt van twee weken om tot terugbetaling over te gaan en die termijn is redelijk. [gedaagde] heeft niet binnen die termijn betaald en is daarmee in verzuim geraakt. Daarom is zij rente verschuldigd.
5.3.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. In de brief van [eisers] van 28 februari 2023 is het tarief van de buitengerechtelijke kosten niet vermeld en in de brieven van het incassobureau van 6 en 10 maart 2023 is geen betalingstermijn van 14 dagen ingaande de dag na ontvangst van de brieven, gegeven, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [gedaagde] ook veroordeeld tot betaling van € 66,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 919,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 maart 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eisers] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 130,49
griffierecht € 214,00
salaris gemachtigde € 264,00
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 66,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter