ECLI:NL:RBNHO:2024:7706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
HAA 24/3001
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezicht op arbeidsomstandigheden bij PostNL Pakketten Benelux B.V. en de bevoegdheid van de Nederlandse Arbeidsinspectie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2024, wordt het verzoek van PostNL Pakketten Benelux B.V. om een voorlopige voorziening te treffen tegen de opgelegde eisen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) behandeld. De NLA had bij beschikking van 21 mei 2024 eisen gesteld aan PostNL met betrekking tot de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, na constatering van te zware arbeidsomstandigheden in hun depots. De voorzieningenrechter oordeelt dat de opgelegde maatregelen niet onevenredig zijn en dat de belangenafweging tussen de financiële belangen van PostNL en de gezondheidsbelangen van de werknemers in het voordeel van de laatste uitvalt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van de eisen af, omdat de noodzaak van de maatregelen om de gezondheid van de werknemers te beschermen evident is. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige arbeidsomstandigheden en de bevoegdheid van de toezichthouder om eisen te stellen ter bescherming van de werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3001

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juli 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PostNL Pakketten Benelux B.V., uit Hoofddorp (statutaire zetel), verzoekster
gemachtigden: mr. E.C. van der Maden, mr. F.T. Ribeiro Bártolo en mr. T.H.G. Hop, advocaten te Amsterdam,
en
de toezichthouder bij de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) [1] , verweerder
gemachtigde: mr. A.D. Brouwers-Wozniak, ambtenaar in dienst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om bij voorlopige voorziening de aan haar opgelegde eisen tot naleving van bepalingen uit het Arbeidsomstandighedenbesluit (het Arbobesluit) te schorsen.
1.2
De eisen tot naleving heeft verweerder aan verzoekster gesteld bij beschikking van 21 mei 2024.
1.3
Verzoekster heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van verzoekster deelgenomen, vergezeld door [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (allen in dienst van verzoekster). Tevens heeft aan de zijde van verzoekster deelgenomen [naam 5] , senior adviseur arbeidsomstandigheden in dienst van VHP B.V. (hierna: VHP). De toezichthouder [naam 6] is in persoon verschenen, vergezeld van de gemachtigde. Tevens zijn aan de zijde van verweerder verschenen [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] (allen in dienst van NLA).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de met name in geschil zijnde eisen naar voorlopig oordeel op toereikende gronden zijn opgelegd en de belangen van verzoekster tot schorsing van de beschikking in afwachting van de behandeling van het bezwaar niet zwaarder wegen dan onmiddellijke uitvoering van de beschikking. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het (inhoudelijke) oordeel van de voorzieningenrechter heeft zoals altijd een voorlopig karakter en is daarom niet bindend voor het bodemgeding.
2.2
De voorzieningenrechter kan bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen, beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de bestreden beschikking te schorsen. Daarnaast weegt de voorzieningenrechter de betrokken belangen bij het treffen van een voorlopige voorziening tegen elkaar af. Deze belangenafweging kan ook grondslag vormen voor de beslissing om al dan niet een voorlopige voorziening te treffen.
Achtergrond en feiten
3.1
Verzoekster beschikt over depots (sorteer- en distributiecentra) waar zij pakketten sorteert die zij van opdrachtgevers naar geadresseerden vervoert. De pakketten hebben een verschillende omvang en gewicht. Het gewicht kan oplopen tot meer dan 23 kg per pakket. De meeste aangevoerde pakketten worden door medewerkers vanuit zogenaamde rolcontainers en vanaf pallets op zogenaamde opvoerlijnen (een systeem van goten waarin het sorteerproces plaatsvindt) gebracht en na sortering op bestemming in rolcontainers geplaatst voor verdere verwerking en vervoer. Zwaardere pakketten en incourant gevormde pakketten worden via de zogenaamde niet-machine-gebondenlijn (NMG-lijn) gesorteerd. Ook op die lijn plaatsen medewerkers de pakketten op de lijn en plaatsen zij de pakketten aan het einde (ook) in rolcontainers. Medewerkers verplaatsen de rolcontainers met (gesorteerde) pakketten naar elders in het depot om te worden overgebracht naar een ander depot of om in het depot te worden gesorteerd voor bezorging.
3.2
In een rapport van VHP van 19 januari 2015 getiteld “Fysieke belasting en onveilige situaties” (onder meer opgesteld door voornoemde [naam 10] ) was geconcludeerd dat bij een aantal werkprocessen in de depots van verzoekster de fysieke belasting zodanig was dat sprake was van het overtreden van normen en grenswaarden met risico op gezondheidsschade. Samengevat was gezond en veilig werken bij de sorteercentra van verzoekster volgens het rapport toen niet de standaard.
3.3
Op 27 september 2023 hebben toezichthouders van NLA (inspecteurs) een inspectie uitgevoerd bij een van de depots van verzoekster en wel het depot te Venlo. Zij concludeerden - kort samengevat - dat het werk van de medewerkers op het distributiecentrum (op onderdelen) fysiek zwaar is en een gezondheidsrisico vormt voor de medewerkers die dit werk uitvoeren. Volgens de inspecteurs had verzoekster in de voorhanden risico-inventarisatie en evaluatie [2] (hierna: RI&E) en het daarbij behorende plan van aanpak geen correcte inschatting van die fysiek belastende werkzaamheden gemaakt. Daarmee was volgens de inspecteurs sprake van een overtreding. Een toereikende
RI&E over de belastende tilwerkzaamheden ontbrak dus. NLA heeft de bevindingen van de inspecteurs bij brief van 10 oktober 2023 aan verzoekster kenbaar gemaakt en verzoekster gewaarschuwd de overtreding te beëindigen.
3.4
De werknemersorganisatie FNV heeft in november 2023 een rapport opgemaakt met de titel “OVER HUN RUG, de gezondheidsrisico’s van het werken met pakketten bij PostNL” naar aanleiding van klachten over de arbeidsomstandigheden bij depots van verzoekster. Volgens FNV is de werkdruk bij verzoekster te hoog, is het werk lichamelijk te zwaar en worden de werknemers daarbij aan hun lot overgelaten. FNV heeft op 16 november 2023 een melding gedaan bij verweerder over de fysieke belasting en de werkdruk bij depots van verzoekster.
3.5
In november en december 2023 heeft de NLA een aantal inspecties uitgevoerd bij depots (sorteer- en distributiecentra) van verzoekster waaruit volgens NLA het beeld naar voren kwam dat het werk dat de medewerkers in de depots dienen te verrichten, te zwaar is vanwege de te hanteren gewichten, de houding waarin dat moet gebeuren en de frequentie van de te verrichten werkzaamheden. Op 15 december 2023 heeft verweerder aan verzoekster een eerste voornemen gezonden om een eis tot naleving op te leggen, waar verzoekster bij brief van 12 januari 2024 op heeft gereageerd. Op 5 april 2024 heeft verweerder aan verzoekster een gewijzigd voornemen voor het stellen van de eis tot naleving van bepalingen van het Arbobesluit gezonden.
3.6
Op 7 december 2023, 18 december 2023, 15 februari 2024 en 6 maart 2024 hebben specialisten Ergonomie van de Inspectie breed kenniscentrum van NLA enkele depots bezocht voor een inventarisatie van de fysieke belasting. Ook bij die bezoeken hebben zij vastgesteld dat het werk, voornamelijk bestaande uit het handmatig tillen en dragen van pakketten, te zwaar is vanwege de hoge frequentie, de grote gewichten, de horizontale rekafstanden, het overschrijden van de maximaal genormeerde tilhoogte van 175 cm, de omvang van de pakketten en de ongunstige werkhoudingen (hun bevindingen zijn neergelegd in bijlage 2 bij het voornemen van 5 april 2024: “Meetresultaten Fysieke belasting PostNL”).
3.7
Verzoekster heeft bij brief van 19 april 2023 haar zienswijze gegeven op het tweede voornemen tot het stellen van de eis tot naleving. Bij deze zienswijze heeft verzoekster onder meer een rapport “Verdiepend onderzoek fysieke belasting” gevoegd dat VHP in opdracht van verzoekster heeft opgesteld en ziet op depots van verzoekster. Het rapport is gedateerd 21 december 2023. Dit onderzoek is verricht met toepassing van de zogenaamde NIOSH methode, een meetmethode om te bepalen hoeveel een werknemer (per handeling) mag tillen. Met de NIOSH-methode wordt niet alleen gekeken naar het gewicht van het voorwerp, maar ook naar de omstandigheden waaronder het wordt verplaatst: de frequentie, de afstand van de verplaatsing, de hoogte vanaf de vloer en de draaiing van het lichaam. In het rapport wordt met toepassing van deze NIOSH-methode geconcludeerd dat gezondheidskundige grenswaarden worden overschreden met fysieke klachten en mogelijk uitval tot gevolg. De grootste knelpunten binnen de depots van verzoekster zijn volgens het rapport het tillen van pakketten (door het gehele logistieke proces) en de verplaatsing van rolcontainers, met name wanneer deze veelvuldig op gang moeten worden gebracht bij verplaatsing over langere afstanden (intern transport). Veel van deze knelpunten worden met name veroorzaakt door de combinatie van fysieke belasting en de hoge frequentie daarvan, aldus het rapport.
3.8
Verzoekster heeft een (concept) RI&E en plan van aanpak opgesteld over de fysieke belasting bij de werkzaamheden in de depots. Het concept is gedateerd op 26 april 2024. Verzoekster heeft het concept aan verweerder doen toekomen.
De bestreden beschikking
4.1
Verweerder heeft bij beschikking van 21 mei 2024 gereageerd op de zienswijze en door verzoekster overgelegde informatie en een eis tot naleving als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) opgelegd. Volgens verweerder overtreedt verzoekster artikel 5.3, onder a en b, van het Arbobesluit.
4.2
De beschikking luidt - samengevat - als volgt:
4.2.1
Ter invulling van de verplichting uit artikel 5.3, onder b, van het Arbobesluit stelt verweerder de volgende eis tot naleving:
 Verzoekster dient binnen 3 maanden na verzenddatum van de eis een inventarisatie (RI&E) op te stellen waarbij minimaal de volgende werkzaamheden zijn beoordeeld op de veiligheids- en gezondheidsaspecten van de fysieke belasting:
- het opvoeren van pakketten op de sorteermachine;
- de werkzaamheden aan de NMG-lijn; en
- het duwen en trekken van rolcontainers.
Daarbij moet verzoekster met name letten op:
• de kenmerken van de last;
• de vereiste lichamelijke inspanning;
• de kenmerken van de werkomgeving;
• en de eisen van de taak.
De inventarisatie naar de fysieke belasting dient uitgevoerd te worden conform bijlage I bij de Richtlijn van de Raad van 29 mei 1990 (laatstelijk gewijzigd 20 juni 2020) betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers, nr. 90/269/EEG (hierna: Richtlijn 90/259).
 Naar aanleiding van deze inventarisatie dient verzoekster binnen 3 maanden na
verzenddatum van de eis schriftelijk een plan van aanpak over te leggen
hoe zij er aantoonbaar voor zorgt dat de fysieke belasting geen verhoogd
risico voor de gezondheid vormt.
4.2.2
Ter invulling van de verplichting uit artikel 5.3, onder a, van het Arbobesluit stelt verweerder aan verzoekster de eis dat zij binnen 3 maanden na verzenddatum van de eis minimaal de volgende maatregelen dient te nemen:
4.2.2.1 ter beperking of voorkoming van fysieke belasting bij de
opvoerlijnen:
 dient verzoekster over te gaan tot het instellen van taakroulatie of andere soortgelijke maatregelen om de hoge frequentie van het verwerken van pakketten te verminderen. [3]
  • dient verzoekster een maximale tilhoogte van 175 cm (gemeten vanaf de vloer) in te voeren. Deze maximale hoogte geldt bij de invoer, verwerking en uitvoer van pakketten ongeacht de drager (rolcontainer of pallet). Pakketten kunnen hoger dan 175 cm gestapeld worden, maar dan dienen er maatregelen genomen te worden om de maximale tilhoogte tot 175 cm te beperken.
  • dient verzoekster een ‘bagage loader’ in te zetten als test, zodat er niet gebukt
en getild hoeft te worden [4] .
 dient verzoekster de mogelijkheid te onderzoeken tot het vermelden door leveranciers van het gewicht van het pakket op elk pakket [5] .
 dient verzoekster hierbij onderstaande maatregelen uit haar (concept) plan van
aanpak bij de RI&E uit te voeren:
- punt 27b: een inventarisatie of zware pakketten bij de
NMG-lijn gelabeld kunnen worden met een gewichtscategorie
- punt 13: of afspraken met klanten kunnen worden gemaakt over het maximaal gewicht per pakket.
- punt 15b: of het zichtbaar labelen van pakketten op gewichtsklasse bij Loose Loading mogelijk is.
4.2.2.2 ter beperking of voorkoming van fysieke belasting bij de
NMG-lijn
:
  • dient verzoekster taakroulatie met andersoortige taken in te stellen om de hoge frequentie van het verwerken van (te zware) pakketten te verminderen.
  • dient verzoekster er voor te zorgen dat pakketten zwaarder dan 23 kg door twee personen worden getild.
  • dient verzoekster een heftafel of ander hulpmiddel aan te brengen om de rolcontainers bij de aanvoer op hoogte te brengen, zodat er niet gebukt hoeft te worden.
  • dient verzoekster ook hier onderzoek in te stellen naar het vermelden van gewicht.
  • dient verzoekster een elektrische pallettruck, stapelaar of ander hulpmiddel aan te brengen zodat pakketten niet handmatig meer hoeven te worden verplaatst van de NMG-lijn naar de rolcontainers.
  • dient verzoekster een maximale tilhoogte van 175 cm (gemeten vanaf de vloer) voor pakketten van meer dan 3 kg in te voeren. Deze maximale hoogte geldt bij de invoer, verwerking en uitvoer van pakketten ongeacht drager (rolcontainer of pallet) waarbij pakketten zwaarder dan 10 kg tussen knie en ellebooghoogte dienen te worden gestapeld op de rolcontainer.
4.2.2.3 ter beperking of voorkoming van fysieke belasting bij het verplaatsen van rolcontainers dient verzoekster een elektrisch hulpmiddel te gaan gebruiken [6] .
Toepasselijke regelgeving
5. Enige regelgeving die verkort in deze uitspraak wordt aangehaald, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van de beoordeling door de voorzieningenrechter
6.1
Ter zitting heeft verzoekster aangegeven zich niet tegen alle maatregelen te verzetten die ingevolge de eisen moeten worden getroffen, maar dat het verzoek met name ziet op enige hierna te noemen maatregelen.
6.2
Bovendien is gebleken dat verzoekster een inmiddels door de ondernemingsraad geaccordeerde RI&E en plan van aanpak, gedateerd 11 juli 2024, heeft vastgesteld zoals bedoeld in de onder 4.2.1 bedoelde eis. Verweerder heeft ter zitting weliswaar verklaard nog te willen onderzoeken of daarmee aan die eis is voldaan, maar heeft ook toegezegd thans geen verdere handhavingsmaatregelen te zullen nemen als hij nog niet direct overtuigd zal zijn of daarmee volledig aan deze eerste eis is voldaan. Voorts heeft verweerder over de opgelegde verplichtingen om diverse periodieke voortgangsrapportages aan verweerder te verstrekken erkend dat dat in wezen geen eisen in strikte zin zijn als bedoeld in artikel 27 Arbowet, maar informatieverplichtingen in het kader van toezicht en hij aan het aan die specifieke opdrachten niet voldoen nog niet direct verdergaande handhavingsmaatregelen op grond van de Arbowet zal verbinden. Verzoekster heeft daarom geen belang bij een voorlopige voorziening en dus geen belang bij de beoordeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dat ziet op deze punten.
6.3
Het is verzoekster – zo is ter zitting gebleken - voor wat betreft het verzoek om een voorlopige voorziening te doen om de volgende maatregelen:
a. de invoering van taakroulatie bij de opvoerlijnen en de NMG-lijnen;
b. de invoering van een maximumtilhoogte van 1.75 meter;
c. de invoering van een heftafel bij de NMG-lijnen;
d. de termijn van drie maanden voor invoering van een elektronisch hulpmiddel (de Movexx) bij het verplaatsen van de rolcontainers.
6.4
De voorzieningenrechter beperkt de beoordeling van het verzoek daarom tot de punten als weergegeven in 6.3, onder a, b, c, en d van deze uitspraak en overweegt hiertoe als volgt.
6.5
De voorzieningenrechter heeft de definitieve, door de ondernemingsraad geaccordeerde, versie van de RI&E en het plan van aanpak, gedateerd 11 juli 2024, van verzoekster ontvangen. Uit de daarbij gevoegde roadmap blijkt dat nog geen maatregelen zijn genomen of in het verschiet liggen die er op korte termijn (binnen drie maanden na het stellen van de eisen die nu ter beoordeling voorliggen) voor zullen zorgen dat de belasting van de onder 6.3 en 6.4 bedoelde werkzaamheden tot een aanvaardbaar niveau worden teruggedrongen. Daarvoor is, zo blijkt uit de roadmap, volgens verzoekster veelal nader onderzoek nodig om vast te stellen welke maatregelen het meest geschikt zijn, Daarom is, aldus verzoekster, meer tijd nodig, zowel voor dat onderzoek als voor de implementatie van eventueel uit het onderzoek naar voren komende geschikte maatregelen. Hoeveel tijd daarmee zal zijn gemoeid, laat zich vaak nu nog niet vaststellen. Daarvoor moet eerst de uitkomst van nader onderzoek worden afgewacht, zo voert verzoekster aan onder verwijzing naar de roadmap.
Bevoegdheid tot het stellen van eisen.
7.1
De voorzieningenrechter neemt gelet op de bevindingen van de inspecteurs, de in opdracht van verzoekster op 21 december 2023 opgestelde Rapportage verdiepend onderzoek fysieke belasting en de RI&E aan dat de werknemers van verzoekster die werkzaam zijn in haar depots (sorteer- en distributiecentra) mogelijk al vanaf 2015, maar in ieder geval vanaf september 2023 werkzaamheden verrichten die zo zwaar zijn, door de wijze waarop verzoekster de verschillende werkprocessen heeft ingericht, dat de werkzaamheden leiden tot gezondheidsschade. Dat geldt ook voor werkzaamheden waarvoor verweerder de onder 6.3 en 6.4 bedoelde eisen tot naleving heeft gesteld. Verzoekster betwist in wezen ook niet dat die werkzaamheden, zoals zij worden uitgevoerd, fysiek te belastend zijn.
7.2
Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat verzoekster niet heeft voldaan aan artikel 5.2 van het Arbobesluit, dat een implementatie is van Richtlijn 90/259. Daarin is bepaald dat de arbeid zodanig dient te worden georganiseerd, de arbeidsplaats zodanig dient te worden ingericht en zodanige productie- en werkmethoden dienen te worden toegepast (of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen dienen te worden gebruikt), dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.
7.3
Ook mocht verweerder zich gelet op het voorgaande op het standpunt stellen dat verzoekster niet heeft voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 5.3, onder a, van het Arbobesluit. Daarin staat de verplichting om de arbeid zodanig te organiseren, de arbeidsplaats zodanig in te richten en zodanige productie- en werkmethode toe te passen of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te (laten) gebruiken, dat de gevaren als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, worden beperkt.
7.4
Verweerder was daarom op grond van de artikelen 27, eerste en vijfde lid, en 16 van de Arbowet en artikel 9.22 van het Arbobesluit bevoegd om eisen te stellen zoals verweerder heeft gedaan.
Beoordeling van de maatregelen
8.1
De stelling van verzoekster dat de te nemen maatregelen en de daarbij gestelde termijnen niet duidelijk genoeg zijn omschreven in de beschikking, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit het verzoekschrift, hetgeen ter zitting is besproken en hetgeen is opgenomen in de pleitaantekeningen blijkt duidelijk dat verzoekster heeft begrepen welke de onder 6.4 bedoelde maatregelen zijn, die verweerder voor ogen heeft. Dat de strekking van de beschikking is dat die maatregelen binnen drie maanden na 21 mei 2024 moeten worden getroffen, is ook voldoende duidelijk. De andere, kortere termijn voor de rapportageverplichtingen, die wellicht wel verwarrend zijn geformuleerd, doen daar niet aan af.
8.2
De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van verzoekster vooralsnog ook geen grond om te oordelen dat de gestelde eisen en de geformuleerde maatregelen zo ondoelmatig zouden zijn dat die in redelijkheid niet van haar mogen worden gevergd. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de te zware belasting van verzoeksters medewerkers aanzienlijk zal verminderen als de in de eis genoemde, hiervoor onder 6.3 en 6.4 bedoelde maatregelen zullen worden doorgevoerd. Dat verzoekster verwacht dat uit nader onderzoek kan blijken dat ook andere maatregelen kunnen worden getroffen, die wellicht goedkoper zijn en dan kunnen leiden tot de conclusie dat de opgedragen maatregelen een onnodige investering is geweest, doet daar niet aan af. Daarbij weegt mee dat verweerder aan verzoekster bij de eisen ook enige ruimte laat voor alternatieve invulling, mits dat geschiedt binnen de gestelde termijn. Verzoekster heeft voorts wel gesteld maar onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de maatregelen als opgenomen in de eis helemaal niet uitvoerbaar zijn binnen de gestelde termijn.
8.3
Ook heeft verzoekster, hoewel daartoe door verweerder nadrukkelijk uitgenodigd, geen concrete termijn genoemd waarbinnen de opgelegde maatregelen volgens haar wel kunnen worden gerealiseerd en heeft verzoekster ook geen concrete alternatieve maatregelen, die niet overeen zouden komen met de opgelegde eis, maar wel doeltreffend zijn, voorgesteld die binnen de door verweerder gestelde termijn (of een andere concreet onderbouwde en acceptabele langere termijn) leiden tot beëindiging van de stelselmatige overbelasting van haar werknemers. Verzoekster heeft in de RI&E en het plan van aanpak (de roadmap) volstaan met ramingen van de duur van nader onderzoek dat nog nodig zou zijn voor het vinden van alternatieve maatregelen en ramingen van de tijd nodig voor implementatie van nog vast te stellen, maar dus nog niet bekende maatregelen. Dat de termijn voor invoering van een elektronisch hulpmiddel bij het verplaatsen van de rolcontainers onredelijk kort is, is ook onvoldoende aannemelijk geworden.
8.4
Het opleggen van de maatregelen die nu ter beoordeling voorliggen, komt de voorzieningenrechter daarom vooralsnog niet onrechtmatig of onevenredig voor.
9. De stelling van verzoekster dat de werkomstandigheden bij vergelijkbare werkzaamheden in sorteer- en distributiecentra van concurrenten mogelijk ook fysiek te zwaar zijn voor werknemers en dat verweerder aan die concurrenten nog geen vergelijkbare eisen heeft gesteld of daar anderszins (nog) niet tegen zou zijn opgetreden, maakt het voorgaande niet anders, nu verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat onderzoek naar de belasting van de werknemers in sorteer- en distributiecentra van concurrenten gaande is en dat tegen die concurrenten indien nodig, op korte termijn ook handhavend zal worden opgetreden.
Belangenafweging
10. Ook in de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de bestreden beschikking te schorsen. Dat verzoekster op korte termijn moet investeren in maatregelen die mogelijk niet de voor haar beste (of goedkoopste) manier zijn om verdere gezondheidsschade voor de werknemers van verzoekster te voorkomen, kan zo zijn, maar bij gebreke van een concreet alternatief voor de opgelegde maatregelen laat de voorzieningenrechter het belang van de gezondheid van haar werknemers prevaleren boven het financieel belang van verzoekster bij verder uitstel van de uitvoering van de eis in verband met het door haar nog gewenste onderzoek. Daarbij weegt mee dat verzoekster in wezen in elk geval vanaf de waarschuwing van 10 oktober 2023, maar waarschijnlijk al eerder, op de hoogte had kunnen zijn van de te zware belasting en de noodzaak om maatregelen te treffen. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband nog dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat met name de frequentie van de door de werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden te verrichten handelingen maakt dat het werk te zwaar is. Verzoekster kan er dus - als alternatief voor de volgens verzoekster te dure en/of mogelijk minder efficiënte maatregelen die zijn opgelegd - dus bij een aantal maatregelen ook tijdelijk voor kiezen om de frequentie van de (belastende) taken zodanig terug te brengen dat het nemen van andere aanvullende maatregelen nu niet nodig is om te komen tot een vanuit gezondheidsoogpunt aanvaardbare werkbelasting. Dat ook zo’n maatregel extra kosten met zich mee kan brengen, is onvoldoende reden om het belang van voorkomen van gezondheidsschade voor werknemers achter te stellen bij de (financiële) belangen van verzoekster.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wijst de voorzieningenrechter daarom af. Dit betekent dat verzoekster zich zal moeten houden aan de gestelde eis tot naleving en ook aan de daarin geformuleerde maatregelen waarvan verzoekster schorsing heeft gevraagd.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wettelijk kader

Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 5
1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.
(…)
3. Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
Artikel 16
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
De in het eerste lid bedoelde regels:
a. hebben betrekking op de arbozorg en de organisatie van de arbeid, de inrichting van de arbeidsplaatsen, het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia, de mate van fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan, de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen, de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en de op de arbeidsplaats te gebruiken veiligheids- en gezondheidssignalering en
b. kunnen mede strekken ter uitvoering van de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 13, 14, 14a, 15 en 18.
(…)
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Artikel 27
Een daartoe aangewezen toezichthouder kan aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.
Een eis vermeldt van welke regelen hij de wijze van naleving bepaalt en bevat de termijn waarbinnen eraan moet zijn voldaan.
De werkgever is verplicht om aan de eis te voldoen. De werknemers zijn verplicht aan de eis te voldoen voor zover zulks bij de eis is bepaald. De werkgever draagt zorg dat de werknemers van de op hen rustende verplichting zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld.
(…)
Een eis kan worden gesteld tot naleving van de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 11, 13, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot en met vierde lid, zevende lid, onder b, negende en tiende lid, 14, eerste lid, tweede lid, onder a tot en met f, vierde en vijfde lid, 14a, tweede, derde en vierde lid, 15, eerste en derde lid, 16, voor zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald, 18 en 19.
(…)
4.2
Arbeidsomstandighedenbesluit:
Artikel 5.2.
Voorkomen gevaren
De arbeid wordt zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats wordt zodanig ingericht, een zodanige productie- en werkmethode wordt toegepast of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, worden gebruikt, dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.
Artikel 5.3.
Beperken gevaren en risico-inventarisatie en -evaluatie
Voor zover de gevaren, bedoeld in artikel 5.2, redelijkerwijs niet kunnen worden voorkomen:
a. wordt met inachtneming van bijlage I bij de richtlijn [7] , de arbeid zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats zodanig ingericht, een zodanige productie- en werkmethode toegepast of worden zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt, dat die gevaren zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden beperkt;
b. worden in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, met inachtneming van bijlage I bij de richtlijn, de veiligheids- en gezondheidsaspecten van de fysieke belasting beoordeeld, waarbij met name wordt gelet op de kenmerken van de last, de vereiste lichamelijke inspanning, de kenmerken van de werkomgeving en de eisen van de taak.
Artikel 9.22
Eis tot naleving
1. Omtrent de wijze waarop de voorschriften, gesteld krachtens de artikelen 6, eerste lid, en 16 van de wet moeten worden nageleefd kan een eis worden gesteld overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van de wet.
(…)

Voetnoten

1.De toezichthouder en de Nederlandse Arbeidsinspectie ressorteren onder de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2.Als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.
3.Bij deze eis legt verweerder aan verzoekster ook de verplichting op binnen 1 maand aan te tonen welke maatregelen zijn genomen en binnen 6 weken een voortgangsrapportage over het onderzoek naar procesbrede taakroulatie naar de NLA toe te zenden.
4.Binnen 1 maand na de start van de door haar voorgenomen pilot over deze inzet (uiterlijk 31 augustus) dienst verzoekster een voortgangsrapport naar de NLA toe te zenden.
5.Verzoekster dient 3 maanden na de start van het onderzoek en daarna iedere 3 maanden een voortgangsrapport over het onderzoek naar de NLA toe te zenden.
6.Ook over deze pilot dient verzoekster onderzoek naar de effectiviteit te verrichten en binnen 1 maand na de start een voortgangsrapport naar de NLA toe te zenden.
7.Bedoeld wordt Richtlijn 90/259.