In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. De verzoeker, die in een afhankelijke positie verkeert van haar vriend, heeft verzocht om het bewind dat op 22 december 2020 was ingesteld vanwege problematische schulden, op te heffen. De verzoeker heeft aangegeven dat al haar schulden zijn afgelost en dat zij in staat is om haar financiën zelf te beheren met de hulp van haar vriend. Daarnaast volgt zij een cursus internet voor senioren en heeft zij een tablet aangeschaft om beter om te leren gaan met digitale middelen.
De bewindvoerder heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat het niet verstandig is om het bewind op te heffen, omdat de verzoeker nog steeds in een afhankelijke positie verkeert en niet voldoende zelfredzaam is. De bewindvoerder heeft een zelfredzaamheidstraject aangeboden, maar de verzoeker heeft niet aangetoond dat zij in staat is om zelfstandig haar financiën te beheren.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling overwogen dat op basis van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek het bewind kan worden opgeheven als de noodzaak daartoe niet meer bestaat. Aangezien vaststaat dat de verzoeker schuldenvrij is, heeft de kantonrechter besloten het bewind op te heffen, ondanks de zorgen van de bewindvoerder over de zelfredzaamheid van de verzoeker. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beloning voor de bewindvoerder is vastgesteld op € 233,00 (exclusief btw).