ECLI:NL:RBNHO:2024:7644

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
C/15/354058 / KG ZA 24-361
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag in het kader van echtscheidingsconvenant en schadevergoeding Toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de man de grosse van het echtscheidingsconvenant aan de vrouw doen betekenen en betaling van € 25.000,- gevorderd. Hij stelt dat de vrouw een na de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap opgekomen bate heeft verzwegen, waardoor zij haar aandeel in deze bate aan hem heeft verbeurd. De vrouw heeft echter niet betaald binnen de gestelde termijn, wat de man heeft doen besluiten executoriaal beslag te leggen op haar eigendom. De vrouw vordert nu opheffing van dit beslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gehuwd zijn geweest in algehele gemeenschap van goederen en dat er een minderjarige dochter en een meerderjarige zoon uit het huwelijk voortkomen. De vrouw heeft een schadevergoeding van € 30.000,- ontvangen van de Belastingdienst in het kader van de Toeslagenaffaire, maar de man stelt dat zij dit bedrag heeft verzwegen. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot opheffing van het beslag toegewezen, maar het beslag kan enkel worden gebruikt voor het verhalen van het aan de man toekomende deel van de schadevergoeding. De man heeft geen belang bij verdere executiemaatregelen, aangezien het beslag kan worden gebruikt om zijn vordering te verhalen. De proceskosten worden gecompenseerd, en de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/354058 / KG ZA 24-361
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.T.W. Wijling te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.J. Vermaat te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
De man heeft de grosse van het echtscheidingsconvenant aan de vrouw doen betekenen en betaling van een bedrag van € 25.000,- gevorderd. Hij stelt dat de vrouw een na de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap opgekomen bate heeft verzwegen en dat zij daarom haar aandeel in deze bate heeft verbeurd aan hem. Omdat de vrouw niet betaalde binnen de termijn die hij gesteld had heeft de man executoriaal beslag doen leggen ten laste van de vrouw. De vrouw vordert thans opheffing van dat beslag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord, tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de vrouw
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 18 juli 2024 zijn verschenen de vrouw, vergezeld van haar huidige partner en bijgestaan door mr. Wijling voornoemd en de man, vergezeld van de [betrokkene] (gerechtsdeurwaarder) en bijgestaan door mr. Vermaat voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft op 7 april 2021 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen is een thans nog minderjarige dochter geboren. De vrouw heeft daarnaast nog een meerderjarige zoon uit een eerdere relatie.
2.3.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een echtscheidingsconvenant dat onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking.
Dit convenant houdt voor zover hier relevant het volgende in:
(…)
Nagekomen baten en/of lasten
4.3.8
Partijen verklaren dat behoudens de in dit artikel vermelde vermogensbestanddelen aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn. Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan de andere partij worden gemeld ter nadere verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in art. 3:194 lid 2 BW op verzwijging, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschapsgoederen, zijnde dat zijn/haar aandeel in dat goed aan de ander wordt verbeurd.
2.4.
Rond of na de datum van echtscheiding zijn partijen aangemerkt als gedupeerden van de Toeslagenaffaire. Op 25 mei 2021 is op de bankrekening van de vrouw een schadevergoeding van € 30.000,- gestort door de Belastingdienst.
2.5.
Na aandringen van de man heeft de vrouw uiteindelijk in september 2021 erkend dat zij voornoemd bedrag op haar rekening heeft ontvangen.
2.6.
Op 31 december 2021 hebben partijen een definitieve afspraak gemaakt over de verdeling van het bedrag, waarbij aan ieder van de kinderen € 5.000,- zou worden overgemaakt en de vrouw aan de man een bedrag van € 5.000,- zou betalen. De vrouw heeft die € 5.000,- minus een bedrag dat de man haar nog verschuldigd was aan de man overgemaakt.
2.7.
Op 12 april 2024 heeft de man aan de vrouw de echtscheidingsbeschikking met het echtscheidingsconvenant doen betekenen en haar gesommeerd om binnen twee dagen een bedrag van € 25.148,78( € 25.000,- + kosten exploot) te betalen. Omdat de vrouw niet aan deze sommatie heeft voldaan heeft de man op 19 juni 2024 executoriaal beslag doen leggen ten laste van de vrouw op een aan haar toebehorend aandeel in de eigendom van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats 1].
2.8.
De executie is gegrond op de stelling dat de vrouw de ontvangst van het bedrag van € 30.000,- als schadevergoeding uit hoofde van de Toeslagenaffaire heeft willen verzwijgen voor hem en dit bedrag niet met hem heeft willen delen.

3.De standpunten

3.1.
De vrouw vordert in conventie samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man zal bevelen het op 24 juni 2024 gelegde executoriaal beslag op de onroerende zaak aan de [adres] te
[postcode] [plaats 1] op te heffen en hem zal bevelen verdere executiemaatregelen op grond van de grosse van het echtscheidingsconvenant te schorsen en geschorst te houden totdat in een eventuele bodemprocedure op grond van artikel 438 Rv onherroepelijk zal zijn beslist, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de man in de (werkelijk gemaakte) proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat zij niets heeft verzwegen. Zij stelt dat toen zij in mei 2021 een bedrag van € 30.000,- op haar rekening heeft ontvangen van de Belastingdienst, het voor haar niet duidelijk was waar dit bedrag voor was. Verder stelt zij dat zij, nadat ze er via de Belastingdienst achter was gekomen waar het geld betrekking op had, niet wist welk deel aan haar toekwam en welk deel aan de man en dat zij ook nog wilde achterhalen in hoeverre ze dit geld mocht gebruiken voor aflossing van haar DUO-schuld.
3.3.
De man voert verweer. Hij erkent dat partijen in december 2021 een afspraak hebben gemaakt over de verdeling van het bedrag en stelt dat hij er toen maar mee akkoord gegaan is dat er € 5.000,- naar elk van de kinderen zou gaan en dat de vrouw € 5.000 aan hem zou overmaken, maar uitsluitend onder de voorwaarde dat de vrouw hem zou laten zien dat zij aan ieder van de kinderen die € 5.000 heeft overgemaakt. De vrouw heeft zich volgens de man aan die voorwaarde niet gehouden, maar het geld voor de dochter van partijen heeft gestort op de en/of rekening van haar en haar huidige partner.
Daarnaast vordert de man, voorwaardelijk, voor het geval dat de voorzieningenrechter meent dat de vrouw ontvankelijk is in haar vorderingen, in reconventie dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op een nadere verdeling van de gemeenschap van goederen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten.
3.4.
De man stelt dat de vrouw de sub 2.6 vermelde afspraak niet is nagekomen zodat die is komen te vervallen en hij op grond van artikel 3:194 lid 2 BW in samenhang met artikel 4.3.8 van het echtscheidingsconvenant aanspraak kan maken op het gehele bedrag.
De man stelt dat hij het nog steeds van belang vindt dat de kinderen hun aandeel krijgen, maar dat hij dat nu in eigen beheer wil regelen. Verder voert hij aan dat hij het bedrag vordert onder titel van voorschot, omdat het mogelijk is dat na onderzoek door de Belastingdienst aan de vrouw nog een aanvullende schadevergoeding uitgekeerd zal worden en die dan ook gedeeld zal moeten worden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang van de vrouw volgt uit de aard van haar vordering.
Is er een geldige executoriale titel?
4.2.
De man baseert het door hem gelegde executoriaal beslag en zijn vordering tot betaling van € 25.000,- door de vrouw aan hem op de bepaling uit het echtscheidingsconvenant dat eventuele nagekomen baten en/of lasten terstond bekend gemaakt moeten worden aan de andere partij ter nadere verdeling.
4.3.
Het echtscheidingsconvenant is een onderhandse akte tussen partijen, die door aanhechting aan een rechterlijke beschikking deel van die beschikking is gaan uitmaken. Daarop zijn de regels van toepassing die gelden voor executie van authentieke akten.
De Hoge Raad heeft bepaald dat aan de grosse van een dergelijke akte slechts executoriale kracht toekomt met betrekking tot op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen alsmede met betrekking tot toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding.
In geval de akte betrekking heeft op een of meer vorderingen, die aan de in de vorige alinea bedoelde vereisten voldoen, maar niet de grootte van het verschuldigde bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar, wanneer deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar (Hoge Raad, 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646).
4.4.
Bij de toepassing van deze regels in het onderhavige geval moet onderscheid worden gemaakt tussen de vordering tot ontvangst van het aandeel dat aan de man toekomt en de vordering van de man voor het meerdere. Wat de eerste vordering betreft brengt de verdelingsopdracht die voor nagekomen baten in de akte ligt besloten mee dat de vordering van de man, mede gelet op de in de wet opgenomen verdelingsregels, voldoende bepaalbaar is: de helft van de nagekomen bate. Wat de vordering voor het meerdere betreft, is dat anders, nu die vordering door de vrouw wordt betwist en die betwisting een beoordeling vergt van een samenstel van feitelijkheden, waaronder de betekenis van de tussen partijen gemaakte afspraak.
Dat brengt mee dat het gelegde executoriale beslag alleen kan worden gebruikt ter incasso van het aan de man toekomende deel, voor zover dit nog niet is voldaan, en voor het overige zal moeten worden opgeheven.
De vraag of de vrouw ook het meerdere verschuldigd is, zal in reconventie worden besproken, nu die vordering in reconventie is ingesteld.
in conventie verder en in reconventie
4.5.
Het voorgaande betekent dat de voorwaarde waaronder de man zijn eis in reconventie heeft ingesteld is vervuld.
Verzwijging?
4.6.
Er bevinden zich aanwijzingen in het dossier, met name in de whatsapp communicatie die tussen partijen is gevoerd in het najaar van 2021 over dit bedrag, dat de vrouw heeft gepoogd de ontvangst van de € 30.000 bij de man buiten beeld te houden.
Pas na herhaaldelijk indringend doorvragen heeft de vrouw de ontvangst van het bedrag toegegeven.
Partijen hebben vervolgens enige maanden moeizaam overleg gevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij op 31 december 2021 een afspraak hebben gemaakt over de verdeling van dit bedrag, aan welke afspraak de vrouw geheel of gedeeltelijk uitvoering heeft gegeven.
4.7.
Door de vrouw is gesteld dat deze afspraak zag op een bedrag van € 40.000,- omdat de man ook een bedrag van € 10.000,- zou hebben ontvangen uit de ex-partnerregeling, maar in deze stelling wordt zij niet gevolgd. De man is ook aangemerkt als gedupeerde van de Toeslagenaffaire, maar de Belastingdienst is nog aan het onderzoeken of aan de man in verband daarmee een uitkering toekomt van circa € 10.000,-. De man heeft betwist dat hij dit bedrag al heeft ontvangen en de vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit anders is. Daarom moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat de man dit bedrag nog niet heeft ontvangen en dat het tussen partijen te verdelen bedrag € 30.000,- bedraagt.
4.8.
Op grond van de sub 4.6vermelde afspraak moest de vrouw aan de man een bedrag van € 5.000,- betalen. Aan deze verplichting heeft zij voldaan. Verder moest zij € 5.000,- overmaken voor elk van de kinderen. De zoon van de vrouw was op dat moment al meerderjarig en zij stelt dat zij het bedrag aan hem heeft overgemaakt. De dochter van partijen is nog minderjarig en de vrouw stelt dat zij het geld daarom apart gezet heeft op een rekening waar de dochter nog niet bij kon.
Verder heeft zij aangevoerd dat zij het geld ook niet op de bankrekening van de dochter wilde zetten omdat de man daar toegang tot heeft en er eerder geld vanaf gehaald had en zij dat wilde voorkomen.
4.9.
De man stelt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij het bedrag van € 5.000,- direct na de afspraak op een rekening van de dochter heeft overgemaakt en dat daarom de afspraak over de verdeling is komen te vervallen en zij haar aandeel heeft verbeurd aan hem.
4.10.
De vraag of de man in het licht van al deze omstandigheden, waaronder de verdelingsafspraak die partijen in december 2021 hebben gemaakt, op dit moment terecht aanspraak kan maken op het (volledige) aandeel van de vrouw in dit bedrag met een beroep op verzwijging door de vrouw, is een vraag die beoordeeld zal moeten worden door de rechter in de bodemzaak. In beginsel staat de door partijen in december 2021 gemaakte afspraak daaraan in de weg.
De man stelt dat de vrouw die afspraak niet is nagekomen, maar die niet nakoming is bepaald niet evident. De vrouw heeft bedragen “overgemaakt” ten behoeve van de kinderen. De man maakt er een punt van dat dit wat betreft de dochter niet is gebeurd op een wijze waardoor zij de controle over het geld heeft opgegeven. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat partijen elkaar niet meer vertrouwen en dat dit mede de oorzaak is geweest van de wijze waarop de vrouw met het geld is omgegaan en hoe de man daarop heeft gereageerd. De verklaring die de vrouw voor haar omgang met de € 5.000 ten behoeve van de dochter heeft gegeven, moet mede in dat licht worden bezien.
4.11.
Al met al kan in het onderhavige kort geding niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat een bodemrechter op grond van alle omstandigheden en de afspraak die partijen gemaakt hebben in december 2021 zal oordelen dat de vrouw op grond van verzwijging haar aandeel in de schadevergoeding heeft verbeurd aan de man.
4.12.
Partijen wilden allebei € 5.000 aan elk van de kinderen doen toekomen. Deze bedragen zijn (inmiddels) ook aan de kinderen betaald. Partijen hebben ieder voor de helft recht op het resterende bedrag van € 20.000,-. De man heeft van zijn aandeel al € 5.000,- ontvangen, zodat hij nog recht heeft op € 5.000,-.
Nu het reeds gelegde executoriale beslag kan worden gebruikt om dat bedrag te verhalen, waartoe de man het ook heeft gelegd, heeft de man geen belang bij een hernieuwde veroordeling.
in conventie verder
4.13.
De vordering van de vrouw om de man te veroordelen verdere executiemaatregelen op grond van de grosse van het echtscheidingsconvenant te schorsen en geschorst te houden totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist kan worden toegewezen.
4.14.
De gevorderde dwangsom wordt als prikkel tot nakoming toegewezen, maar de te verbeuren dwangsom zal worden verlaagd en er wordt een maximum verbonden aan de te verbeuren dwangsommen.
4.15.
Omdat partijen gehuwd geweest zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter ziet geen grond om van die hoofdregel uit artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering af te wijken. Ook bestaat er geen grond om af te wijken van het geldende liquidatietarief en de werkelijk gemaakte advocaatkosten toe te wijzen.
in reconventie verder
4.16.
Zoals gezegd kan de vordering van de man tot een bedrag van € 5.000 onder het gelegde executoriale beslag worden verhaald.
4.17.
Gelet op de omstandigheid dat de vrouw inderdaad niet eerlijk is geweest naar de man toe over de ontvangst van de schadevergoeding en niet heeft aangetoond dat zij haar aandeel in de afspraak uit december 2021 voortvarend is nagekomen, waardoor het voor de man noodzakelijk is geworden om actie te ondernemen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten in reconventie aan de zijde van de man. Deze kosten worden tot op heden begroot op
salaris advocaat € 553,50 aan salaris van de advocaat.
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 731,50

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de man het op 24 juni 2024 ten laste van de vrouw gelegde executoriaal beslag op haar aandeel in de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats 1] enkel kan gebruiken om de sub 4.12 vermelde vordering te verhalen,
5.2.
beveelt de man verdere executiemaatregelen op grond van de grosse van de
authentieke akte van het echtscheidingsconvenant te schorsen en geschorst te houden totdat in een eventuele bodemprocedure op de voet van artikel 438 Rv daarover zal zijn beslist, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum aan de te verbeuren dwangsommen van € 5.000,-,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af,
5.7.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 731,50 ter zake van de proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de vrouw niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 1 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155