ECLI:NL:RBNHO:2024:7579

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
22-3686
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Zaandam met betrekking tot parkeerdruk en vergunningverlening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een gemeentelijk monument aan de Parkstraat 25 in Zaandam, waarbij het aantal appartementen wordt verhoogd van acht naar tien. De rechtbank behandelt de bezwaren van eisers tegen de vergunning die op 29 december 2021 is verleend en het daaropvolgende bestreden besluit van 1 juni 2022. De rechtbank constateert dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad de vergunning heeft verleend met de voorwaarde dat vier appartementen geen gebruik kunnen maken van parkeerruimte op de openbare weg. Dit besluit is door eisers bestreden, waarbij zij aanvoeren dat de parkeerdruk in de omgeving zal toenemen en dat er op eigen terrein geparkeerd moet worden.

De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de parkeerdruk niet toeneemt, omdat de parkeereis van vier parkeerplaatsen, waarvan er twee op eigen terrein worden gerealiseerd, niet leidt tot een toename van de parkeerdruk op de openbare weg. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, omdat dit besluit inmiddels is gewijzigd. De rechtbank draagt het college op om het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden, maar wijst de proceskosten af, aangezien eisers zonder professionele rechtsbijstandsverlener procederen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] ,

[naam 1],
[naam 2] ,
[naam 2] ,
[naam 3] ,
[naam 3] ,
[naam 7] ,
Vereniging Wijkoverleg Oud-West,
allen uit Zaandam, eisers
(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, het college
(gemachtigde: mr. F.P. Brouwer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam 5]uit Zaandam (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. D.A.J. Sturhoofd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het verbouwen van een (gemeentelijk) monument van 8 naar 10 appartementen op de Parkstraat 25 in Zaandam.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 29 december 2021 aan vergunninghouder verleend. Met de bestreden besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit 1) op de bezwaren van eisers is het college bij de vergunningverlening gebleven.
1.2.
Het college heeft op 12 juni 2024 een gewijzigde beslissing op de bezwaren genomen (bestreden besluit 2).
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college,
[naam 6] (werkzaam bij het college) en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Aan de Parkstraat 25 in Zaandam bevindt zich een voormalig badhuis. In 2006 is er een vergunning verleend om dat badhuis te verbouwen tot 8 appartementen. Het gebouw werd feitelijk gebruikt voor niet-zelfstandige kamerbewoning, in de vorm van begeleid wonen.
2.2.
Vergunninghouder heeft op 16 februari 2021 een vergunning aangevraagd voor renovatie en het realiseren van 11 appartementen op die locatie. Later heeft hij het plan gewijzigd naar 10 appartementen.
2.3.
Voor deze locatie geldt de beheersverordening ‘Zaandam Oud-West’ (beheersverordening). Met inachtneming van die beheersverordening zijn de voorschriften van het bestemmingsplan ‘Zaandam Oud-West’ van toepassing verklaard. Hieruit volgt dat de gronden bestemd zijn voor ‘Woondoeleinden’ en ‘Erven’. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding ‘archeologisch onderzoeksgebied’.
2.4.
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor drie activiteiten, waaronder (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Aan de vergunning heeft het college onder andere het voorschrift verbonden dat de woonstudio’s die op de plattegrondtekening worden aangeduid als nr. 02 en 04 worden uitgesloten van toekenning van een parkeervergunning (het parkeervoorschrift).
2.5.
In bestreden besluit 1 is het college bij de vergunningverlening gebleven. Het college heeft daarin wel het parkeervoorschrift gewijzigd. Het gewijzigde parkeervoorschrift komt erop neer dat niet alleen woonstudio’s 2 en 4 worden uitgesloten van toekenning van een parkeervergunning, maar ook woonstudio’s 1 en 3.
2.6.
Bij de vergunningverlening in 2021 en bestreden besluit 1 ging het college uit van de laatst vergunde situatie, bestaande uit 8 reguliere appartementen. In bestreden besluit 2 constateert het college dat aan die vergunning geen uitvoering is gegeven. Het college signaleert dat in plaats daarvan een zorginstelling een vorm van begeleid wonen heeft aangeboden aan mensen met een zorg- of ondersteuningsbehoefte. Het college is het bij nader inzien eens met het standpunt van eisers dat van die situatie moet worden uitgegaan. Op basis van dit gewijzigde inzicht heeft het college een nieuwe parkeerberekening gemaakt. Deze nieuwe berekening heeft niet geleid tot een ander parkeervoorschrift.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Tegen welke besluiten is het beroep gericht?
4
.Eisers hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Tijdens deze beroepsprocedure heeft het college dat besluit veranderd en bestreden besluit 2 genomen. Uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] volgt dat het beroep van eisers dan ook over bestreden besluit 2 gaat, behalve als eisers daar geen belang bij hebben. Die uitzondering doet zich in dit geval niet voor. Dat betekent dat het beroep is gericht tegen bestreden besluit 1 en tegen bestreden besluit 2.
Het beroep tegen bestreden besluit 1
5. Eisers hebben geen belang meer bij hun beroep tegen bestreden besluit 1. Dat besluit is namelijk gewijzigd in bestreden besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is daarom niet-ontvankelijk. Omdat het college bestreden besluit 2 pas heeft genomen nadat eisers beroep hadden ingesteld, is er wel reden om het college te veroordelen in de proceskosten. In overweging 16.2 staat om welke bedragen het gaat.
Het beroep tegen bestreden besluit 2
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Welk recht is van toepassing: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of Omgevingswet?
7 De rechtbank beoordeelt het beroep tegen bestreden besluit 2 aan hand van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. De aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht, zijnde de Wabo.
Wat voeren eisers aan?
8.1
Eisers stellen ten eerste dat het college aan de vergunning de voorwaarde moet verbinden dat er op eigen terrein geparkeerd moet worden. Volgens hen volgt uit de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 dat de parkeerplaatsen die zijn berekend in de oud-voor-nieuw regeling in beginsel op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Het perceel waarop Parkstraat 25 ligt heeft ruimte genoeg voor de parkeerplaatsen die mogelijk nog nodig zijn, naast de twee parkeerplaatsen die moesten worden aangelegd vanwege de vergunning uit 2006. Het college heeft geen enkele aandacht besteed aan die fundamentele eis. Het is voor eisers niet duidelijk waarom parkeren op eigen terrein niet als voorwaarde is gesteld bij de vergunningverlening. Door die voorwaarde niet te stellen, handelt het college in strijd met de Parkeernota van 2016 en de Uitvoeringsnota. Als die voorwaarde zou worden gesteld heeft Parkstraat 25 geen mogelijkheid om een parkeervergunning aan te vragen. Daardoor worden de aangrenzende straten niet verder belast.
8.2.
Ten tweede stellen eisers dat een ontheffing kan worden verleend van de berekende parkeereis, als het adres wordt uitgesloten van parkeervergunningen in een gebied met betaald parkeren. Het college heeft vier woonstudio’s uitgesloten van parkeervergunningen en dat is daarmee niet in overeenstemming. Bij de parkeerberekening heeft het college ook niet meegenomen dat twee van de woonstudio’s vallen onder kamerbewoning en daarom geen enkele aanspraak kunnen maken op een parkeervergunning.
8.3.
Ten derde stellen eisers dat in de parkeerberekening de feitelijke situatie ook tot andere inzichten zou moeten leiden. Volgens eisers is er ook nu sprake van een vorm van begeleid wonen. De parkeerbehoefte zou daarom moeten worden berekend op basis van 0,3 parkeerplaats per zorgwoning. Op dit moment zijn er vier woonruimtes uitgesloten van een parkeervergunning en vallen twee woonstudio’s onder kamerbewoning. Eisers stellen dat daarmee een parkeerbehoefte van afgerond één parkeerplaats overblijft, zijnde (vier woonruimtes x 0,3 parkeerplaats). Hierin kan worden voorzien door op eigen terrein te parkeren, zo stellen eisers.
Wat is het juridisch kader voor de beoordeling daarvan?
9.1.
Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen. Uit artikel 5, onderdeel a van de beheersverordening volgt dat het college die bevoegdheid kan uitoefenen als ‘voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op de betreffende locatie of in de directe omgeving daarvan in of buiten het plangebied’. Onderdeel b maakt duidelijk dat ‘voldoende’ betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de beleidsregels. Die beleidsregels zijn neergelegd in de Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016 (Uitvoeringsnota).
9.2.
De Uitvoeringsnota beschrijft hoe bouwplannen en gebruikswijzigingen worden getoetst op het parkeren van auto’s en fietsen. Hoofdstuk 3 van de Uitvoeringsnota gaat over de manier waarop de parkeerbehoefte moet worden berekend, als het gaat om het parkeren van auto’s. De Parkstraat 25 ligt in een gebied dat in de Uitvoeringsnota wordt gezien als ‘zeer sterk stedelijke zone A’. Deze Uitvoeringsnota is te beschouwen als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, lid 4, van de Awb. De rechtbank beoordeelt aan de hand daarvan of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de vergunning te verlenen. Die beoordeling vindt zoveel mogelijk plaats aan de hand van de beroepsgronden.
Parkeerbehoefte in de bestaande situatie
10. Partijen zijn het met elkaar eens dat daarvoor in dit geval uitgegaan moet worden van acht zorgwoningen. Het college rekent in bestreden besluit 2 met 0,3 parkeerplaats per zorgwoning. Het college heeft de bestaande parkeerbehoefte berekend op 2,4 (acht zorgwoningen x 0,3 parkeerplaats).
Parkeerbehoefte in de nieuwe situatie
11.1.
Het college heeft daarna berekend wat de parkeerbehoefte is in de nieuwe situatie. Uit paragraaf 3.1.1. van de Uitvoeringsnota blijkt dat met ‘nieuwe situatie’ bedoeld wordt de parkeervraag van het bouwplan waarvoor de aanvraag is ingediend. In dit geval gaat het om de aanvraag voor tien appartementen. Dit betekent dat het college moet berekenen hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn om die tien appartementen te realiseren. Eisers stellen dat in werkelijkheid de tien appartementen gebruikt worden voor begeleid wonen, maar dat is iets waar het college niet naar hoeft te kijken. Uit de Uitvoeringsnota volgt namelijk dat het college moet kijken naar het plan zoals dat is aangevraagd.
11.2.
In bestreden besluit 2 heeft het college gekeken naar het nieuwe bouwplan en de nieuwe functie. De rechtbank constateert dat dit uitgangspunt in overeenstemming is met de Uitvoeringsnota. Vervolgens heeft het college berekend dat dit nieuwe bouwplan leidt tot een parkeerbehoefte van zes parkeerplaatsen. Het college hanteert daarbij de norm voor starterswoningen. De rechtbank kan het college daarin volgen, omdat er een vergunning is aangevraagd voor tien starterswoningen. Het college rekent met 0,6 parkeerplaatsen per starterswoning. De rechtbank concludeert dat ook dit in overeenstemming is met de Uitvoeringsnota. In bijlage 1 bij die Uitvoeringsnota staan namelijk de parkeernormen en voor starterwoningen is dat 0,6 parkeerplaats per starterswoning. Dit deel van de berekening is geheel in lijn met het beleid van het college.
Parkeereis: vier parkeerplaatsen
12.1.
In paragraaf 3.3 van de Uitvoeringsnota staat hoe het college vaststelt welke parkeereis uitgaat van een bouwplan. Het college past het principe ‘oud voor nieuw’ toe. In de Uitvoeringsnota wordt uitgelegd wat dat betekent, namelijk dat de opgave om parkeerruimte te realiseren alleen wordt bepaald op basis van de toename van de parkeervraag. De rechtbank kan het college erin volgen dat daarvoor de parkeerbehoefte in de bestaande (oude) situatie moet worden vergeleken met de nieuwe situatie.
12.2.
In de bestaande situatie is de parkeerbehoefte 2,4 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie is dat zes parkeerplaatsen. Toepassing van de onder 11.1 genoemde regel betekent dat het bouwplan van vergunninghouder leidt tot een toename van 3,6 parkeerplaatsen. Het college heeft dit in overeenstemming met de Uitvoeringsnota afgerond op vier parkeerplaatsen.
Parkeren op eigen terrein
13. Zoals eisers terecht stellen, is het uitgangspunt in de beleidsregels van het college dat op eigen terrein moet worden geparkeerd. Vast staat dat er twee parkeerplaatsen op het terrein beschikbaar zijn. Het college heeft dat ook tot uitgangspunt genomen.
Ontheffing van de parkeereis
14.1
De parkeereis betekent in dit geval dat vergunninghouder parkeerruimte moet realiseren voor vier parkeerplaatsen, waarvan twee van die parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn. Op grond van de Uitvoeringsnota kan het college een ontheffing verlenen van die parkeereis. Als het college dat doet, betekent dit dat een vergunninghouder geen parkeerruimte hoeft te realiseren. Uit paragraaf 3.6.2 van de Uitvoeringsnota volgt dat een ontwikkelaar aanspraak kan maken op die ontheffing als het adres wordt uitgesloten van parkeervergunningen. Met andere woorden, als het onmogelijk wordt voor dat adres om een parkeervergunning te krijgen hoeft een ontwikkelaar met het bouwplan geen parkeerruimte te realiseren. Dit kan alleen als het adres in een gebied ligt waarvoor betaald parkeren geldt. In dat geval is het voor bewoners van het adres niet mogelijk om te parkeren binnen dat gebied. Dit is van invloed op de parkeerbehoefte op de openbare weg.
14.2.
Aan de vergunning is het gewijzigde parkeervoorschrift verbonden dat vier appartementen worden uitgesloten van een parkeervergunning. Het gaat om appartementen die zijn gelegen aan het adres Parkstraat 25. De rechtbank kan het college volgen dat dit betekent dat vier van de tien vergunde woningen geen gebruik kunnen maken van de parkeerruimte op de openbare weg in de directe omgeving van Parkstraat 25.
Neemt de parkeerdruk in de omgeving van Parkstraat 25 toe?
15. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de parkeerdruk niet toeneemt. Het bouwplan leidt tot een parkeereis van vier parkeerplekken, waarvan er twee op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit betekent dat de parkeerbehoefte op de openbare weg toeneemt met twee, maar het college heeft besloten dat vier appartementen geen gebruik zullen kunnen maken van de parkeerruimte op de openbare weg.

Conclusie en gevolgen

16.1
De beroepsgrond van eisers over het parkeren slaagt niet. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgen. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond.
16.2.
Omdat het college bestreden besluit1 heeft gewijzigd nadat eisers beroep hadden ingesteld, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
Om diezelfde reden kunnen eisers ook aanspraak maken op een vergoeding van de proceskosten. Eisers procederen zonder professionele rechtsbijstandsverlener. Daarom zijn er in dit geval geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.