ECLI:NL:RBNHO:2024:7553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
15.212431.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van schadevergoeding voor rechtsbijstand na seponering van strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De verzoeker, die verdacht werd van computervredebreuk, ontving op 5 september 2023 bericht van de officier van justitie dat hij niet langer zou worden vervolgd, omdat een niet-strafrechtelijk ingrijpen de voorkeur verdiende. De verzoeker heeft op 10 november 2023 een verzoekschrift ingediend om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, die in totaal € 8.386,80 bedroegen. Dit bedrag omvatte € 7.706,80 voor de kosten van de raadsman in de strafzaak en € 680,- voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 13 mei 2024 heeft de rechtbank de verzoeker, zijn advocaat mr. C.J. Nierop en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde aanvankelijk dat het verzoek moest worden afgewezen, maar wijzigde later haar standpunt en vroeg om het verzoek gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was en dat het verzoek tijdig was ingediend. Artikel 530 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in vergoeding van kosten van rechtsbijstand indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf.

De rechtbank overwoog dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de vergoeding, ondanks dat de verzoeker niet vervolgd was. De rechtbank benadrukte dat het niet haar taak was om de schuld van de verzoeker te beoordelen, maar dat het wel belangrijk was om te kijken of de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de kosten. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet had gefrustreerd in het opsporingsonderzoek en dat de opgegeven kosten voldoende waren onderbouwd. De rechtbank kende de verzoeker uiteindelijk de gevraagde vergoeding toe, die ten laste van de Staat kwam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Haarlem
parketnummer : 15/212431-22
raadkamernummer : 23-028107
uitspraakdatum : 17 mei 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam (Professor Tulpstraat 16, 1018 HA Amsterdam),
hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De verzoeker werd verdacht van computervredebreuk (artikel 138ab Sr). Bij brief van 5 september 2023 heeft de officier van justitie aan de verzoeker laten weten dat hij niet langer zal worden vervolgd, omdat een niet-strafrechtelijk ingrijpen de voorkeur verdient.

Procedure

Het verzoekschrift is op 10 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 13 mei 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de verzoeker, de advocaat, mr. C.J. Nierop en de officier van justitie op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding van in totaal
€ 8.386,80wegens de kosten voor rechtsbijstand voor de strafzaak. Door de verzoeker zijn facturen en urenspecificaties overgelegd tot een bedrag van € 7.706,80. Daarnaast wordt een bedrag van € 680,- verzocht voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het verzoekschrift. De raadsman van de verzoeker heeft het verzoekschrift toegelicht aan de hand van bijgevoegde pleitnotitie.

Standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie heeft zich ter zitting in eerste instantie op het standpunt gesteld dat het verzoek, strekkende tot toewijzing van de kosten rechtsbijstand, moet worden afgewezen omdat verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft gehad dat hij advocaatkosten heeft gemaakt. Er zou sprake zijn van een bewijsbare zaak, zodat het niet redelijk is om een vergoeding voor deze kosten toe te kennen. In tweede termijn, in reactie op het betoog van de raadsman, heeft de officier van justitie haar standpunt gewijzigd en gevraagd om het verzoekschrift gegrond te verklaren.

BeoordelingDe rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.

Artikel 530 lid 2 Sv voorziet in vergoeding van de kosten van (niet toegevoegde) rechtsbijstand indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals ingeval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd. Toekenning van een vergoeding heeft volgens artikel 534 Sv steeds plaats indien daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat een gevraagde vergoeding op gronden van billijkheid achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Gronden van billijkheid kunnen ontbreken indien de verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek; in dat geval zullen de kosten voor rechtsbijstand voor zijn risico moeten blijven.
Bij het beoordelen van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn is het niet de taak van de rechtbank om te beoordelen of, zou de verzoeker vervolgd zijn, de strafrechter tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen. De onschuldpresumptie verbiedt dit. De rechtbank mag wel, als sprake is geweest van een beleidssepot, nagaan of de verzoeker het aan zichzelf te wijten heeft gehad dat hij als verdachte is aangemerkt en aldus advocaatkosten heeft moeten maken. Maar het oordeel van de rechter mag ook dan niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld inhouden.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verzoeker in de periode van medio januari 2019 tot en met eind oktober 2020 in totaal 131 (digitale) bestellingen van Albert Heijn heeft ontvangen ter waarde van in totaal ruim € 54.000,- terwijl hij daarvoor een (veel) lager bedrag heeft betaald. De verzoeker heeft verklaard dat hij vanwege zijn werk voor Ahold-Delhaize (hij was aangesteld om een fraude-detectietool te ontwikkelen voor het online-bestelsysteem van Albert Heijn) testbestellingen moest plaatsen en dat deze testbestellingen en zijn privéboodschappen door elkaar zijn gelopen. De testbestellingen hadden eigenlijk verwijderd moeten worden maar er “glipte”, aldus de verzoeker, wel eens een bestelling doorheen. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank constateert met de raadsman dat er geen volwaardig strafdossier tot stand is gekomen. De verzoeker is immers niet in de gelegenheid geweest om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen, terwijl de verdediging in de strafzaak kenbaar heeft gemaakt diverse getuigen te willen horen. Het is de rechter in een dergelijk geval niet toegestaan een eigen, zelfstandig onderzoek naar de mate van schuld in te stellen. Het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat verzoeker het werk van de betrokken opsporingsinstanties heeft gefrustreerd. Verzoeker heeft zijn (ontkennende) proceshouding van meet af aan duidelijk gemaakt.
In aanmerking genomen dat deze procedure niet bedoeld is om de strafzaak en daarmee de eventuele schuld van de verzoeker alsnog te beoordelen, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Daarbij weegt mee dat de officier van justitie in raadkamer niet heeft gesteld en onderbouwd dat en waarom de verzoeker het over zichzelf heeft afgeroepen dat hij onderwerp is geworden van het onderhavige opsporingsonderzoek.
De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend. Voor de rechtsbijstand in deze verzoekschriftprocedure wordt het gebruikelijke bedrag van € 680,- toegekend.

BeslissingDe rechtbank kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 8.386,80, bestaande uit:

€ 7.706,80 wegens de kosten van een raadsman in de strafzaak; en
€ 680,- wegens kosten voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P. Reemst, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.R. Nederstigt-Uijtdewilligen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 8.386,80(zegge: acht duizend driehonderd zesentachtig euro en tachtig eurocent), ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer NL20ABNA0545706874, ten name van Nierop Advocaat, onder vermelding van 20220055.