ECLI:NL:RBNHO:2024:7531

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
HAA 24/2446
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen opgelegde lasten onder dwangsom wegens overtredingen van de Omgevingswet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had tegen de aan hem opgelegde lasten onder dwangsom bezwaar gemaakt, omdat hij meende dat er geen overtredingen waren. De lasten waren opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen op 1 mei 2024, naar aanleiding van geconstateerde overtredingen van de Omgevingswet op zijn perceel. Tijdens de zitting op 27 juni 2024 werd duidelijk dat verzoeker inmiddels aan de opgelegde lasten had voldaan, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker de bezwaarprocedure kon afwachten zonder dat het besluit geschorst hoefde te worden. Bovendien werd vastgesteld dat er geen evident onrechtmatig besluit was genomen door verweerder, aangezien de onderzoeksresultaten wezen op overtredingen op het perceel van verzoeker. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waardoor de opgelegde lasten onder dwangsom in stand blijven. Er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2446

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Rahimian).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de aan hem opgelegde lasten onder dwangsom.
1.2.
Bij besluit van 1 mei 2024 heeft verweerder aan verzoeker lasten onder dwangsom opgelegd wegens op het perceel [adres] , in [plaats] , geconstateerde overtredingen van de Omgevingswet (Ow).
1.3.
Op 24 mei 2024 heeft verweerder toegezegd de begunstigingstermijn te verlengen totdat uitspraak is gedaan over het verzoek om voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Verzoeker is eigenaar van het perceel [adres] in [plaats] . Verzoeker is, na een verkregen omgevingsvergunning, in 2018 begonnen met de werkzaamheden voor de bouw van een bedrijfspand met woning. Na verschillende gevoerde procedures heeft verzoeker het deels gerealiseerde bouwwerk moeten afbreken omdat – samengevat – niet gebouwd is in overstemming met de verleende vergunning en nieuwe aanvragen niet hebben geleid tot de benodigde vergunning. Verzoeker is vervolgens gestart met de sloop van dit bouwwerk.
2.2.
Naar aanleiding van klachten van omwonenden en eigenaren van omliggende bedrijven hebben toezichthouders het perceel van verzoeker in de periode van 14 november 2023 tot en met 15 februari 2024 zeven keer gecontroleerd. Voor zover van belang is geconstateerd dat er een stalen trap, kabelgoten, houten balken, lampen, de mast van een bouwlift, bakstenen, ramen en kozijnen, stalen kolommen en voetplaat, hekwerken en kalksteenblokken, isolatiemateriaal, pallets en steigers op het perceel liggen. Daarnaast is geconstateerd dat er een blauwe keet en een stacaravan op het perceel staan. Volgens de toezichthouders hebben er, behalve enkele verplaatsingen van goederen, geen veranderingen op het perceel plaatsgevonden.
2.3.
Verweerder heeft ten aanzien van verzoeker op 16 april 2024 het voornemen geuit om drie lasten onder dwangsom op te leggen wegens overtredingen van de Ow.
2.4.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven en heeft hiervan op 23 april 2024 gebruik gemaakt. Verzoeker stelt – samengevat – dat er geen sprake is van overtredingen. Hij is ingeschreven in de Kamer van Koophandel (KvK) als ondernemer. Er vinden bedrijfsactiviteiten plaats op zijn perceel. De goederen op zijn perceel, waaronder de stacaravan, zijn bestemd voor de handel. Voor de blauwe zeecontainer(s) heeft hij verder al lange tijd geleden (mondeling) toestemming gekregen van een medewerker van verweerder. De omliggende bedrijven doen volgens verzoeker precies hetzelfde aan hen is geen last onder dwangsom opgelegd. Verweerder moet volgens hem dan ook afzien van het opleggen van de lasten onder dwangsom.
2.5.
Verweerder heeft op 1 mei 2024 het bestreden besluit genomen, waarbij aan verzoeker drie lasten onder dwangsom zijn opgelegd wegens overtredingen van de Ow. Verweerder heeft daartoe als volgt overwogen.
Volgens verweerder is gebleken dat verzoeker op zijn perceel sloopafval, althans reeds gebruikte bouwmaterialen en goederen die niet bestemd zijn voor handel opslaat. Dit betreffen, een stalen trap, kabelgoten, houten balken, lampen, de mast van een bouwlift, bakstenen, ramen en kozijnen, stalen kolommen en voetplaat, hekwerken en kalksteenblokken, isolatiemateriaal, pallets en steigers. Daarnaast bevinden zich op het perceel een blauwe keet en een stacaravan. Dit zijn volgens verweerder bouwwerken/gebouwen.
Op het perceel zijn op grond van het tijdelijke deel van het omgevingsplan gemeente Schagen , het bestemmingsplan ‘bedrijventerrein Witte Paal’ en het Paraplu-Omgevingsplan, 1e tranche, bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 toegestaan.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van bedrijfsactiviteiten niet is gebleken. Voor de uitleg van dit begrip is aangesloten bij het ‘normaal spraakgebruik’ zoals omschreven in het van Dale woordenboek, omdat een definitie hiervan niet uit de van toepassing zijnde plannen en toelichtingen kan worden opgemaakt. Verweerder verstaat hieronder ‘het bedrijfsmatig, dat wil zeggen met het oogmerk winst te maken, verrichten van werkzaamheden, handel bedrijven dan wel verlenen van diensten’. Deze moeten zichtbaar zijn, zowel op het perceel als financieel.
Door het zonder vergunning gebruiken van het perceel voor opslag van niet voor handel bestemde goederen is sprake van overtreding van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow. Hiervoor zal geen vergunning worden verleend. Een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid bestaat niet en verweerder gaat hieraan buitenplans geen medewerking verlenen.
Voor de blauwe keet en de stacaravan heeft verzoeker geen omgevingsvergunning. Hiermee is sprake van een overtreding van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Ow in samenhang met artikel 22.26 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Hiervoor zal ook geen vergunning worden verleend omdat deze op grond van artikel 4.2, onder a, van het bestemmingsplan alleen gebouwd worden mogen worden ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten. Hiervan is volgens verweerder geen sprake.
Verweerder heeft toegelicht waarom de zienswijze van verzoeker niet tot een ander oordeel heeft geleid.
- Niet duidelijk is op welke wijze de vermeende toezegging ten aanzien van de blauwe zeecontainer is gedaan en in hoeverre verzoeker daardoor redelijkerwijs de indruk kreeg dat het ging om een welbewuste standpuntbepaling van verweerder.
- Verweerder acht het aannemelijk dat de stacaravan bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Deze is twee maanden onbewogen geweest. Dat deze niet is aangesloten op nutsvoorzieningen maakt niet dat geen sprake is van een bouwwerk.
- Gedurende drie maanden zijn de samenstelling en de opslagplaats van de materialen niet of nauwelijks gewijzigd. Er is geen enkel teken van bedrijvigheid op het perceel. Er is dan ook volgens verweerder sprake van opslag van bouwmaterialen die (grotendeels) afkomstig zijn van het door hem gesloopte gebouw. Dat verzoeker dagelijks aanwezig is betekent niet dat er daadwerkelijk een economisch actief bedrijf op het perceel is gevestigd.
- Uit de data van de controlerapporten blijkt duidelijk het tijdsverloop. Van bedrijvigheid is niet gebleken. Als verzoeker meent dat er na 15 februari 2024 een en ander is gewijzigd acht verweerder dit niet aannemelijk gemaakt.
Er zijn volgens verweerder tot slot geen feiten of omstandigheden op grond waarvan van handhaving af moeten worden gezien.
Verzoeker dient binnen 6 weken nadat het besluit is verzonden:
- de opgesomde goederen van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van €10.000,- ineens;
- de blauwe keet van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,- ineens;
- de stacaravan van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,- ineens.

Bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening

1. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van overtredingen. De lasten onder dwangsom zijn dan ook ten onrechte opgelegd. Hij staat in de KvK inschreven als ‘Used products, inkoop, verkoop, verhuren en belenen van gebruikte goederen’. In die hoedanigheid worden bedrijfsactiviteiten verricht. Hij is altijd aanwezig op het terrein. Alles op zijn perceel is bestemd voor de handel. De stacaravan heeft nooit ter plaatse gefunctioneerd en altijd te koop gestaan met een bord te koop erop. Volgens verzoeker is er dan ook geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Verweerder mag zich niet baseren op het woordenboek. Hij kan zijn werkzaamheden als gevolg van verweerders besluit niet verrichten en zal moeten vertrekken. Andere bedrijven om hen heen worden geen lasten onder dwangsom opgelegd. Hij ziet het besluit van verweerder dan ook als een aanval op hem als persoon.
4. Verweerder verzoekt de voorzieningenrechter op 22 mei 2024 een voorlopige voorziening te treffen omdat de begunstigingstermijn binnen drie weken afloopt. Hij wil dat het besluit opgeschort wordt totdat zijn bezwaar door een bezwaarcommissie is behandeld.
5. Verweerder heeft desgevraagd op 24 mei 2024 toegezegd de begunstigingstermijn op te schorten totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
Ter zitting gebleken situatie en aanvullende standpunten
6. Verzoeker heeft ter zitting een foto overgelegd waarop te zien is dat hij zijn hele perceel heeft opgeruimd. Hij heeft een op 24 juni 2024 opgestelde mail overgelegd (die na de zitting naar het juiste emailadres van de rechtbank is verstuurd). Hierin geeft verzoeker
– samengevat – aan dat dat hij onder druk van de aan hem opgelegde lasten onder dwangsom zijn handel heeft moeten verplaatsen of tegen bodemprijzen heeft moeten verkopen. Hij wil, naast intrekking van de lasten onder dwangsom, dat de voorzieningenrechter verweerder opdraagt aan te geven wat hij nu wel en niet mag op zijn perceel. Nu wordt hem iedere vorm van handel ontnomen, terwijl dit volgens hem gewoon is toegestaan en ook door omliggende bedrijven op dezelfde manier wordt gehandeld. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting aangegeven dat hij er belang bij heeft om zijn handel weer terug te leggen op zijn perceel. Verweerder trekt de lasten onder dwangsom volgens hem pas in nadat er een jaar geen sprake is geweest van overtredingen. Hij wordt hierdoor ernstig belemmerd in zijn werkzaamheden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7.1.
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verzoeker de bezwaarprocedure kan afwachten, zonder dat een voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is waardoor de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
7.2.
Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen spoedeisend belang speelt, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
9. Gelet op de ter zitting gebleken situatie heeft verzoeker inmiddels aan de aan hem opgelegde lasten onder dwangsom voldaan. Als gevolg hiervan heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang (meer) bij het treffen van een voorlopige voorziening. Niet valt in te zien waarom hij de bezwaarprocedure niet zou kunnen afwachten, zonder dat het besluit wordt geschorst. De wens van verzoeker om duidelijkheid te verkrijgen over wat hij nu wel en niet mag op zijn perceel levert geen spoedeisend belang op. Voor de wens om zijn handel terug te leggen op zijn perceel geldt hetzelfde. Deze voorlopige voorzieningenprocedure reikt verder bij de huidige stand van zaken niet zo ver dat kan worden beslist dat de aan verzoeker opgelegde lasten onder dwangsom moeten worden ingetrokken, omdat aan de opgelegde lasten is voldaan. Indien verzoeker dit wenst zal hij zich met een verzoek tot intrekking van de lasten tot verweerder moeten wenden. Van een spoedeisend belang is dan ook geen sprake.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
10.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gebleken is van een evident onrechtmatig besluit. Verweerder heeft zich naar voorlopig oordeel, gelet op de onderzoeksresultaten, op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van het opleggen van de lasten onder dwangsom sprake was van overtredingen op het perceel van verzoeker.
10.2.
Op het perceel van verzoeker zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daarover zijn verzoeker en verweerder het eens. Ter zitting is verder duidelijk geworden dat er geen onenigheid bestaat over de inhoud van de door verweerder hiervan gehanteerde definitie.
10.3.
Uit verweerders onderzoeksresultaten kan, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, verder worden opgemaakt dat van bedrijfsactiviteiten op het perceel van verzoeker niet is gebleken. Gedurende de zeven verrichte controles zijn er geen gewijzigde omstandigheden waargenomen die het standpunt van verzoeker ondersteunen. Dat er spullen op het terrein zijn verplaatst, zoals verzoeker stelt, maakt niet dat er sprake is van handel. Verzoeker stelt dat van bedrijfsactiviteiten sprake is geweest. Deze stelling heeft hij echter op geen enkele manier met verifieerbare informatie onderbouwd. Bij deze stand van zaken kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat, in weerwil van de door de toezichthouders geconstateerde situatie, van bedrijfsactiviteiten wel sprake is (geweest).
10.4.
Gelet hierop kan vooralsnog worden gevolgd dat de op het perceel aangetroffen goederen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Voor de stacaravan, los van de vraag of deze al dan niet voor de verkoop is of als gebouw moet worden aangemerkt, en de geplaatste blauwe zeecontainer, geldt hetzelfde. Verweerder was dan ook bevoegd om hiertegen handhavend op te treden. Nu verweerder heeft aangegeven dat hiervoor geen omgevingsvergunningen zullen worden verleend is van zicht op legalisatie geen sprake. Verweerder kan verder worden gevolgd in zijn standpunt dat van andere omstandigheden op grond waarvan hij van handhaving had moeten afzien (nog) niet is gebleken.

Conclusie en gevolgen

11. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang en niet gebleken is van een evident onrechtmatig besluit wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Dat betekent dat de opgelegde lasten onder dwangsom in stand blijven. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.