ECLI:NL:RBNHO:2024:7469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
HAA 24/2557
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op basis van de Opiumwet; beoordeling van spoedeisend belang en rechtmatigheid van het besluit

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Alkmaar om zijn bedrijfspand te sluiten op basis van de Opiumwet. De burgemeester had op 10 juni 2024 besloten het pand voor zes maanden gesloten te houden, na een onderzoek naar de huurder van het pand, waarbij een grote hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft aangetoond, omdat hij als professionele verhuurder meerdere panden verhuurt en de sluiting van dit specifieke pand niet zijn enige inkomstenbron is. Bovendien heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van het pand noodzakelijk was, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de ernst van de situatie. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2024. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2557

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Hartog),
en

de burgemeester van de gemeente Alkmaar, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M. IJzerman en D. Kempenaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende zijn bezwaar tegen het besluit van de burgemeester van 10 juni 2024 (het bestreden besluit) om het bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] gesloten te houden voor de duur van zes maanden.
1.1
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Totstandkoming van het besluit
3. Verzoeker is eigenaar van het genoemde bedrijfspand aan de [adres] in [plaats] .
3.1
Naar aanleiding van informatie van de Franse politie is de politie begin maart 2024 een onderzoek gestart naar de huurder van het pand, [naam 1] .
3.2
Op 23 april 2024 is de politie binnengetreden in het bedrijfspand. Bij de strafvorderlijke doorzoeking in het bedrijfspand is een zeer grote hoeveelheid verdovende middelen, geld, edelmetalen, producten met CBD / THC, verpakkingsmaterialen, drugs gerelateerde zaken en postpakketten aangetroffen. Zo was er meer dan 196 kilogram aan softdrugs in het pand aanwezig. De bevindingen van het strafvorderlijk onderzoek zijn vastgelegd in een bestuurlijke rapportage.
3.3
Bij spoedbesluit van 24 april 2024 heeft de burgemeester het bedrijfspand per direct gesloten.
3.4
Bij brief van 13 mei 2024 heeft de burgemeester aangegeven het voornemen te hebben om de spoedsluiting om te zetten in een reguliere sluiting van zes maanden (van 24 april 2024 tot 24 oktober 2024).
3.5
Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarmee de spoedsluiting is komen te vervallen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Spoedeisend belang
4. Verzoeker stelt dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat de maatregel hem hard heeft geraakt. Hij verhuurt het pand bedrijfsmatig en is voor zijn inkomen dan ook afhankelijk van de verhuur van het pand. Zolang het pand is gesloten derft hij substantiële inkomsten. Ook is het voor hem van groot belang dat hij zo snel mogelijk het pand in kan om te zien of de mechanische ventilatie wel op de hoogste stand staat. Verzoeker ondervindt onnodig nadeel van de sluiting. Hij loopt aanzienlijke inkomsten mis en zijn financiële risico’s lopen steeds verder op.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Een financieel belang levert in beginsel geen onverwijlde spoed op. Alleen als sprake is van een (financiële) noodsituatie of als de contiuniteit van een bedrijf wordt bedreigd kan onverwijlde spoed worden aangenomen. Gesteld, noch gebleken is dat sprake is of zal zijn van een (financiële) noodsituatie. Verzoeker verhuurt als professionele verhuurder meerdere panden en de verhuur van onderhavig bedrijfspand is dus niet zijn enige inkomstenbron. Daarom is er geen sprake van onverwijlde spoed.
Ten aanzien van de zorgen van verzoeker over de ventilatie en mogelijk achtergebleven etenswaren heeft de burgemeester erop gewezen dat verzoeker een afspraak kan maken met de gebiedsmedewerker OOV voor eenmalige toegang tot het pand op basis van een tussentijdse heropening om persoonlijke spullen te verwijderen en het pand technisch en hygiënisch te controleren en dat wanneer er later (onverhoopt) noodzakelijk onderhoud gepleegd moet worden verzoeker een verzoek tot tussentijdse heropening kan doen.
Het bestreden besluit
6. Omdat geen sprake is van onverwijlde spoed, zal, vervolgens worden ingegaan op de vraag of het bestreden besluit evident onrechtmatig is, zoals is gesteld door verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit geen twijfel. De voorzieningenrechter wijst in dit verband, zij het niet uitputtend, op twee in het oog springende aspecten.
De noodzaak van de sluiting
7. Uit de bestuurlijke rapportage van 7 mei 2024 blijkt dat in totaal meer dan 196 kilogram aan verdovende middelen in het bedrijfspand is aangetroffen. Eén van de aanwezige personen heeft verklaard dat er een online coffeeshop werd gedreven onder de naam [naam 2] Uit de onderzoeksbevindingen bleek verder dat de online coffeeshop in grote delen van Europa haar producten verkocht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen en daaraan gerelateerde attributen maken dat sprake is van een ernstige situatie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gaat het hier onmiskenbaar om drugshandel met een professioneel karakter en in georganiseerd verband, waarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de noodzaak tot bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde is gegeven.
7.1
Dat er volgens verzoeker geen loop was in of rondom het verhuurde bedrijfspand en dat daardoor een mogelijk risico voor de omgeving in redelijkheid niet kan worden aangenomen, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is vaste rechtspraak dat als als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dit pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [1]
Evenredigheid
7.2
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, in dit geval verzoeker als verhuurder van het pand.
7.3
Uitgangspunt is dat de verhuurder geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en ook redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van drugs in het pand. Van de verhuurder wordt verwacht dat hij zich informeert over het gebruik van het pand, ook al is voorafgaand aan de verhuur nagegaan of sprake is van een bonafide huurder. De verhuurder dient concreet toezicht te houden op het gebruik van een pand dat hij verhuurt [2] en de controles moeten zijn gericht op het gebruik van het pand. [3] Deze verantwoordelijkheid is nog groter in het geval van een professionele verhuurder, zoals verzoeker. [4] Als de controles niet adequaat zijn, dan komt dit voor rekening en risico van de verhuurder en kan hem een verwijt worden gemaakt.
7.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden aangenomen dat verwijtbaarheid bij verzoeker geheel ontbreekt, nu verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij adequate controles heeft uitgevoerd die waren gericht op het gebruik van het pand. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7.5
Over de huurder en de door verzoeker uitgevoerde controles heeft verzoeker het volgende ter zitting verteld. Via een goede makelaar in [plaats] kwam verzoeker in contact met de huurder. Verzoeker heeft contact gehad met de oude verhuurder, die vertelde dat het om een fatsoenlijke onderneming ging. [naam 1] had een groter pand nodig. In 2020 kwam verzoeker in contact met de huurder en sinds 2018 zat [naam 1] als huurder op een andere locatie op het bedrijventerrein. Voorafgaand aan het aangaan van de huurovereenkomst heeft verzoeker gesproken met de huurder en zijn vrouw. Verzoeker kwam 3 à 4 keer per maand in het pand en heeft het hele gebouw minutieus doorgespit. Zo was er een strikte controle op de elektriciteit. Ieder stopcontact moest worden gecontroleerd en is er een nieuw energielabel aangevraagd. Daarvoor moest verzoeker vooraf heel het pand controleren. Verzoeker heeft tijdens de controles niets kunnen constateren. Verzoeker weet ook niet hoe hij een wietgeur zou moeten herkennen, want hij weet daar niets van. Als hij wel iets geroken zou hebben, zou het verzoeker niets hebben gezegd.
7.6
Vorenstaande verklaring staat in schril contrast met de bevindingen uit de strafvorderlijke doorzoeking van het gehuurde pand. Daarbij is van belang dat bij het betreden van het pand en helemaal op de eerste verdieping de hennepgeur voor de politieambtenaren duidelijk en onmiskenbaar aanwezig was, de huurder heeft verklaard dat de CBD producten gescheiden waren van de rest en in het pand een grote hoeveelheid aan hennep producten is gevonden. Verder hebben twee van de in het pand aanwezige personen verteld dat zij al twee maanden in het pand bezig waren met het verpakken van wiet.
Gelet hierop is dan de vraag wat de waarde van de controles van verzoeker is geweest, er veronderstellende wijs van uitgaande dat die controles ook hebben plaatsgevonden. Van verzoeker als professionele verhuurder mag immers worden verwacht dat hij weet dat bedrijfspanden kunnen worden gebruikt om daarin drugs gerelateerde activiteiten te ontplooien, hij derhalve op de hoogte moet zijn van de risico’s daaromtrent en daarom van hem, als professionele verhuurder, verwacht mag worden daarvan ook kennis te hebben. Daarin is verzoeker duidelijk tekort geschoten.

Conclusie

8. Gelet op al het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Daarom bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
2.ABRvS van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.
3.ABRvS van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3351.
4.ABRvS van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462.