ECLI:NL:RBNHO:2024:7468

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
HAA 24/2166 en HAA 24/1712
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor sociale huurwoning op medische gronden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring door verzoekers, die een sociale huurwoning zochten vanwege medische klachten. Verzoekers, een echtpaar uit [plaats 1], hadden een aanvraag ingediend op 16 oktober 2023, omdat de huidige woning niet meer geschikt was voor hen. Verzoekster had ernstige beperkingen bij traplopen en verzoeker had knieklachten, waardoor zij niet in staat waren om de trap op en af te gaan. De gemeente Haarlem, als verweerder, had de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening, omdat verzoekers niet voldoende hadden gereageerd op aangeboden woningen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 27 juni 2024 en geconcludeerd dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was. Er was onduidelijkheid over het aantal aangeboden woningen met een Wmo-label en de reacties van verzoekers daarop. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat verzoekers niet aan de voorwaarden voldeden. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij inzichtelijk moet worden gemaakt hoeveel woningen met een Wmo-label er zijn aangeboden en op hoeveel van deze woningen verzoekers hebben gereageerd. De voorzieningenrechter heeft geen voorlopige voorziening getroffen, maar drong er wel op aan dat verweerder de zaak snel opnieuw beoordeelt.

Verweerder moet het griffierecht en de proceskosten aan verzoekers vergoeden, die in totaal € 2.625,00 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/2166 (voorlopige voorziening) en HAA 24/1712 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster en [verzoeker] , verzoeker, uit [plaats 1] ,

samen: verzoekers
(gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. M.P. Meurs en mr. C. Schol).

Inleiding

Bij besluit van 4 januari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar tevens op het beroep.
Inleiding
2. Verzoekers hebben op 16 oktober 2023 een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. De reden voor dit verzoek is dat hun huidige woning niet meer geschikt is vanwege de medische klachten van verzoekster. Verzoekster ervaart zeer ernstige beperkingen bij traplopen en het appartementencomplex heeft geen lift. Verzoeker heeft last van zijn knieën, waardoor hij verzoekster niet kan tillen of de trap op en af kan helpen. Verzoekster heeft een Wet maatschappelijke opvang (Wmo)-indicatie voor een gelijkvloerse woning, waarmee zij met voorrang kan reageren op Wmo gelabelde woningen via Woonservice.
Standpunten van partijen
3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekers om een urgentieverklaring afgewezen, omdat zij niet hebben voldaan aan de voorwaarde in de Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Haarlem 2022 (de Huisvestingsverordening) dat een woningzoekende er alles aan gedaan heeft om het probleem op te lossen. Volgens verweerder is er voldoende aanbod van woningen geweest om het woonprobleem met de afgegeven Wmo-indicatie op te lossen en hebben verzoekers niet voldoende gereageerd op de aangeboden woningen.
4. Verzoekers voeren aan dat het spoedeisend belang is gelegen in de medische redenen die door hen naar voren zijn gebracht. Zij moeten zo spoedig mogelijk verhuizen en hebben hiervoor een urgentieverklaring nodig. De Wmo-indicatie voor een gelijkvloerse woning leidt tot te weinig mogelijkheden en biedt geen spoedige oplossing. Verzoekers wijzen op de beperkingen van verzoekster bij het traplopen, zoals blijkt uit de verklaring van de fysiotherapeut van 9 augustus 2023: er is valgevaar. Verzoeker kan de benodigde knieoperatie niet ondergaan zolang verzoekers niet in een gelijkvloerse woning wonen. Hij moet op dit moment immers zijn vrouw ondersteunen en begeleiden, waardoor hij niet zelf zal kunnen revalideren. Verzoekster is opnieuw meerdere malen gevallen, de huidige situatie is gevaarlijk en onhoudbaar.
5. Verzoekers betwisten dat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om het woonprobleem zelf op te lossen. Verzoekers stellen op heel veel woningen te hebben gereageerd en hebben ter onderbouwing hiervan een overzicht van de afwijzingen ingediend. Zij stellen niet op alle woningen te hebben gereageerd, vanwege de hoge positie waar ze op uitkomen. Bovendien hebben niet alle, voor verzoekers, geschikte woningen een koppeling Wmo, waardoor zij achteraan de rij aansluiten. Urgentie verhoogt de positie van verzoekers waarschijnlijk naar de top 3, waardoor zij wél een kans maken op een woning.
Beoordeling
6. Verzoekster heeft sinds 13 oktober 2023 een Wmo-indicatie voor een gelijkvloerse woning en uit de medische stukken blijkt dat verzoekster zeer ernstige beperkingen ervaart bij traplopen en lopen en dat zij al een paar keer is gevallen. Een urgentieverklaring biedt volgens verzoekers een extra mogelijkheid om snel(ler) een woning te vinden, waarbij geldt dat zij met de Wmo-indicatie geen voorrang hebben op gelijkvloerse woningen zonder Wmo-label. Dit laatste heeft verweerder desgevraagd ter zitting bevestigd. Het spoedeisend belang is daarmee volgens de voorzieningenrechter gegeven.
6.1
Uit de besluitvorming volgt dat verweerder artikel 2.3.4., vijfde lid, van de Huisvestingsverordening aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat in dat verband in het primaire besluit van 4 januari 2024 is aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat verzoekers sinds de toewijzing van de Wmo-indicatie slechts viermaal hebben gereageerd op het woningaanbod. Tevens bleek hieruit dat verzoekers de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] hebben geweigerd, omdat zij niet in staat waren om de woning te bezichtigen op het voorgestelde tijdstip.
6.3
In het verweerschrift inzake bezwaar van 22 februari 2024 staat dat uit onderzoek is gebleken dat er sinds oktober 2023 15 woningen met het voorrangslabel gelijkvloers zijn aangeboden, waarbij verzoekers op het grootste deel van deze woningen had kunnen reageren, maar verzoekers slechts op twee woningen hebben gereageerd, te weten een woning aan de [adres 2] in [plaats 2] , en de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] .
6.4
Op de hoorzitting in bezwaar is, zo blijkt uit het verslag daarvan, door de gemachtigde van het college aangegeven dat er acht woningen zijn aangeboden, waarvan er vier geschikte woningen overbleven.
6.5
In het bestreden besluit, waarin het advies van de commissie van bezwaarschriften is ingelast, is aangegeven dat uit het dossier blijkt dat er voldoende aanbod van woningen is geweest om het woonprobleem met de Wmo-indicatie op te lossen, maar dat verzoekers niet voldoende hebben gereageerd. Verzoekers zijn uitgenodigd voor de woning aan de [adres 1] , maar zijn niet naar de bezichtiging geweest en verzoekers zijn eerste kandidaat voor de woning aan de [adres 3]
6.6
In het verweerschrift van 30 mei 2024 heeft verweerder erkend dat de woningen aan de [adres 4] en aan de [adres 1] ongeschikt waren voor verzoekers, omdat uitsluitend bestemd waren voor 55+ danwel 65+. Verder is aangegeven dat uit het verweerschrift in bezwaar blijkt dat er alleen al tussen oktober en december 2023 vijftien woningen zijn aangeboden met een Wmo label rolstoeltoegankelijk/gelijkvloers, dat verzoekers op een groot deel van deze woningen hadden kunnen reageren en dat zij sinds hun inschrijving bij Woonservice op 14 september 2023 in totaal dertien keer hebben gereageerd op een woning. Dit betekent volgens verweerder dat verzoekers over een periode van acht maanden zeer sporadisch hebben gereageerd.
6.7
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het primaire besluit, in het verweerschrift in bezwaar, in het verslag van de hoorzitting en in het verweerschrift van mei 2024 telkens weer andere informatie wordt gegeven over het aantal woningen met een Wmo-label dat is aangeboden, waarvan overigens ook is gebleken dat daarover deels onjuiste informatie is gegeven zoals in het geval van de seniorenwoningen ( [adres 1] en de [adres 4] ), en dit ook geldt voor het aantal reacties van verzoekers op woningen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee niet inzichtelijk gemaakt hoeveel woningen met een Wmo-label er zijn aangeboden in de periode in geding en op hoeveel van deze woningen verzoekers hebben gereageerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit wel noodzakelijk om te kunnen beoordelen of verzoekers, zoals verweerder stelt, niet voldoende hebben gereageerd op aangeboden woningen met een Wmo-label.
6.8
Hierbij komt dat ter zitting aan de orde is gekomen dat sprake is (geweest) van een verkeerde labeling van woningen, hetgeen onder meer ook blijkt uit de door verzoekers overgelegde e-mail van Ymere van 22 april 2024. Tijdens de zitting heeft verweerder verklaard dat de problemen met de labels is opgelost, maar dit laat onverlet dat onduidelijk is of de woningen in de periode waar het in casu om gaat wel juist gelabeld waren.
Bovendien heeft verweerder in beroep een lijst met woningen overgelegd die aangeboden zouden zijn, zonder daarbij de specifieke gegevens van de woningen te vermelden.
Verzoekers hebben daar terecht tegen ingebracht dat zij zich niet kunnen verweren tegen een lijst die (deels) geanonimiseerd is. Het argument van verweerder dat de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) zou verhinderen om concrete adresgegevens te noemen, kan de voorzieningenrechter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, de afwijzingsgrond dat verzoekers onvoldoende hebben gereageerd op aangeboden woningen, onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

7. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder in een nieuw te nemen besluit op bezwaar inzichtelijk te maken hoeveel woningen met een Wmo-label er precies in de te beoordelen periode zijn aangeboden, te noemen met adresgegevens, en op hoeveel van deze woningen verzoekers hebben gereageerd. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
8. De voorzieningenrechter zal geen voorlopige voorziening treffen. Hoewel de huidige woonsituatie onwenselijk en wellicht onveilig is, komt aan verweerder een ruime beoordelingsruimte toe bij een urgentieaanvraag en het ligt daarom op zijn weg om een zorgvuldig onderzoek te verrichten en vervolgens zijn afweging in een nieuw besluit gedegen te motiveren. De voorzieningenrechter heeft bovendien thans te weinig informatie om tot een gedegen oordeel te komen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Gelet op de situatie van verzoekers dringt de voorzieningenrecht bij verweerder erop aan de zaak van verzoekers binnen een redelijk korte termijn opnieuw te beoordelen en daarover te besluiten.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden en krijgt verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,00 omdat de gemachtigde van verzoekers een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 374,00 (€ 187,00 + € 187,00) aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,00 aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.