In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een huurovereenkomst tussen een verhuurster en huurders. De verhuurster, aangeduid als [eiser], heeft de huurders, aangeduid als [gedaagden], aangeklaagd wegens een huurachterstand. De huurders hebben sinds oktober 2023 geen huur meer betaald, wat heeft geleid tot een achterstand van € 18.651,84. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de hoogte van de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De vordering van de verhuurster is toegewezen, wat betekent dat de huurders de bedrijfsruimte moeten ontruimen en de achterstallige huur, toekomstige huurtermijnen, een contractuele boete en incassokosten moeten betalen. De huurders zijn ook verplicht om een schadevergoeding te betalen tot een bedrag van drie maanden huur vanaf de datum van ontruiming. De kantonrechter heeft de vordering tot het opleggen van een dwangsom afgewezen, omdat de verhuurster niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak hiervan. De zaak is verder gekenmerkt door een geschil over de verrekening van kosten door de huurders, die niet zijn onderbouwd. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en de huurders moeten binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte verlaten. De proceskosten zijn voor rekening van de huurders, die ongelijk hebben gekregen in deze procedure.