Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer en de tegenvordering
5.De beoordeling
6.De beslissing
€ 2.385,50 vanaf 3 juli 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een aanvaring tussen twee boten op 12 september 2021. De eiser, die een eenmanszaak had voor rondvaarttochten, vordert schadevergoeding van de gedaagden, ouders van een minderjarige die betrokken was bij de aanvaring. De eiser stelt dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade aan zijn boot, die is ontstaan door de aanvaring. De gedaagden betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat de schade niet aan hen kan worden toegerekend. Tijdens de zitting op 10 juni 2024 zijn beide partijen gehoord, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn echtgenote en de gedaagden door hun zwager. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanvaring heeft plaatsgevonden en dat de zoon van de gedaagden, die op het moment van de aanvaring nog geen 14 jaar oud was, niet zelf aansprakelijk kan worden gesteld. De ouders zijn echter wel aansprakelijk gesteld vanwege hun ouderlijk gezag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade, omdat de zoon schuld had aan de aanvaring. De vordering van de eiser is gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.972,12, vermeerderd met wettelijke rente. De tegenvordering van de gedaagden is afgewezen, omdat zij niet ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagden, die grotendeels ongelijk hebben gekregen.