ECLI:NL:RBNHO:2024:7314
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van eiser en gedaagden in testamentair bewind
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 29 mei 2024 een vonnis gewezen in een civiele procedure. De eiser, die in persoon procedeerde, was betrokken bij een geschil waarbij de vraag centraal stond of hij ontvankelijk was in zijn vorderingen, gezien het feit dat er sprake was van testamentair bewind. In een eerder tussenvonnis van 20 maart 2024 had de kantonrechter geoordeeld dat de eiser niet zelfstandig bevoegd was om rechtsvorderingen in te stellen ten behoeve van het verhuurde, en had hij de eiser de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Echter, de eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 29 mei 2024 bevestigd dat de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen tegen de gedaagden, omdat hij niet heeft gereageerd op het tussenvonnis en geen bewijs heeft geleverd dat de bewindvoerder de procedure als formele procespartij overneemt. De proceskosten zijn voor rekening van de eiser, die in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter heeft de proceskosten van de gedaagden begroot op € 674,00, inclusief nakosten.
Daarnaast is er een tegenvordering van de gedaagden, die ook niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij zich op het standpunt stelden dat de eiser ten gevolge van het testamentair bewind niet als formele procespartij kan worden aangemerkt. De proceskosten aan de kant van de gedaagden zijn vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.S. Reid en is uitvoerbaar bij voorraad.