ECLI:NL:RBNHO:2024:7300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
10880190 \ CV EXPL 24-115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur en opschorting van betaling

In deze zaak heeft eiser, een onderneming, gedaagde aangeklaagd voor het niet betalen van een factuur van € 2.967,92 voor verrichte reparatiewerkzaamheden aan de auto van gedaagde. Gedaagde heeft de betaling opgeschort, omdat hij stelt dat de werkzaamheden onbehoorlijk zijn uitgevoerd, wat zou hebben geleid tot een klapband enkele dagen na de reparatie. De kantonrechter heeft op 18 juli 2024 geoordeeld dat gedaagde geen opschortingsrecht toekomt, omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen de werkzaamheden en de klapband. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de factuur moet betalen, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten, wat het totaalbedrag op € 3.605,67 brengt. Gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.204,54. De uitspraak is gedaan door kantonrechter M. Flipse in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10880190 \ CV EXPL 24-115
Uitspraakdatum: 18 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
gevestigd te [plaats 2]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: De Best & Partners B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. O. Saaliti
De zaak in het kort
De zaak gaat over de vraag of gedaagde terecht de betaling van de factuur van eiseres heeft opgeschort. De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde geen opschortingsrecht toekomt, omdat niet vast is komen te staan dat er een causaal verband is tussen de werkzaamheden die eiseres aan de auto van gedaagde heeft verricht en de klapband die de auto van gedaagde enkele dagen later kreeg. Gedaagde moet daarom de factuur van eiseres betalen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 10 januari 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 26 juni 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] reparatiewerkzaamheden verricht aan de auto van [gedaagde] . Voor deze werkzaamheden heeft [eiser] op 17 september 2021 een factuur van € 2.967,92 gestuurd aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft de factuur onbetaald gelaten.
2.2.
[gedaagde] heeft naar aanleiding van de aanmaningsbrief van 10 november 2022 telefonisch bezwaar gemaakt bij de incassogemachtigde van [eiser] en gesteld dat zijn voertuig stuk is gemaakt door [eiser] in plaats van gerepareerd.
2.3.
Op 21 april 2023 heeft de incassogemachtigde van [eiser] een e-mail naar [gedaagde] gestuurd. Hierin staat:
“U geeft aan de factuur niet voldaan te hebben omdat u, na vertrek van de garage, een klapband heeft gekregen waarvoor u de garage aansprakelijk acht. Cliënte geeft echter aan u tijdens het onderhoud op de slechte staat van de velgen gewezen te hebben en u geadviseerd te hebben deze te vervangen. Op dat moment heeft u ervoor gekozen dit advies niet op te volgen. Cliënte stelt dat de gebeurtenissen na het verlaten van de werkplaats zoals door u aangegeven, geen verband houden met de werkplaats factuur voor het onderhoud van de auto. U dient die factuur derhalve te voldoen.”
2.4.
Op 8 mei 2023 en op 15 mei 2023 heeft de incassogemachtigde van [eiser] nogmaals [gedaagde] aangemaand om de factuur van € 2.967,92 te voldoen, echter zonder resultaat.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3605,67 (bestaande uit de hoofdsom van € 2.967,92, rente van € 215,96 en buitengerechtelijke incassokosten van € 421,79), te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] de overeenkomst moet nakomen, omdat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht aan de auto van [gedaagde] en [gedaagde] de factuur van € 2.967,92 niet heeft betaald.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij de betaling van de factuur heeft opgeschort, omdat [eiser] de werkzaamheden onbehoorlijk heeft uitgevoerd. [gedaagde] is daardoor met een onveilig voertuig de weg opgegaan, en heeft op de snelweg een klapband gekregen.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] bij [eiser] is geweest voor een onderhoudsbeurt aan zijn auto en dat [eiser] diverse werkzaamheden heeft uitgevoerd aan de auto van [gedaagde] . De werkzaamheden van [eiser] bestonden onder meer uit het vervangen van de accu, remblokken en remschijven (voor en achter) en bougies. Voor de werkzaamheden heeft [eiser] een factuur van € 2.967,92 gestuurd naar [gedaagde] .
Nakoming
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] deze factuur moet betalen. [gedaagde] heeft de werkzaamheden die [eiser] aan de auto van [gedaagde] heeft verricht immers niet betwist. Evenmin heeft [gedaagde] de hoogte van de factuur van [eiser] betwist. Het beroep van [gedaagde] op een opschortingsrecht gaat niet op. [gedaagde] heeft namelijk niet onderbouwd dat er een causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht aan de auto van [gedaagde] en de klapband die de auto van [gedaagde] enkele dagen erna kreeg. [gedaagde] heeft zelfs geen werkbon of factuur van de garage waar hij de klapband heeft laten repareren overgelegd. Evenmin heeft [gedaagde] andere bewijsmiddelen overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de werkzaamheden die [eiser] aan de auto van [gedaagde] heeft verricht de oorzaak zijn van de klapband. Dat leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet bevoegd was om zijn betaling van de factuur van [eiser] op te schorten.
4.3.
[gedaagde] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de factuur. De door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 2.967,92 is dan ook toewijsbaar. De gevorderde handelsrente van € 215,96 is ook toewijsbaar, zoals hierna vermeld, omdat [gedaagde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd en hij in verzuim is. Ook de vordering van € 421,79 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag komt overeen met het op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigde tarief.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom € 2.967,92
- rente € 215,96
- buitengerechtelijke incassokosten € 421,79
Totaal € 3.605,67
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 496,00
- salaris gemachtigde € 476,00 (2,00 punten x € 238,00)
- nakosten € 119,00
Totaal € 1.204,54

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 3.605,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.967,92 vanaf 10 januari 2024 tot de dag van algehele voldoening.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.204,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter