ECLI:NL:RBNHO:2024:7239

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/15/350419 / JU RK 24/438
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, hierna gezamenlijk aangeduid als 'de kinderen'. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) heeft verzocht om deze verlengingen, omdat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders, de moeder en de vader, zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder zich kan vinden in de verlenging, terwijl de vader zich verzet tegen de plaatsing van de kinderen in een woonhuis in plaats van bij de moeder.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in een gezinshuis verblijven en dat zij daar goede ontwikkelingen doormaken. Echter, de onduidelijkheid over hun toekomst en het conflictueuze contact tussen de ouders blijven zorgwekkend. De kinderrechter heeft de noodzaak van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing onderbouwd met de feiten dat de kinderen nog niet bij de moeder kunnen wonen en dat de rol van de vader in hun opvoeding problematisch is. De kinderrechter heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd, met de verwachting dat de ouders hun verantwoordelijkheden serieus nemen en de belangen van de kinderen vooropstellen.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is op 13 mei 2024 vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/350419 / JU RK 24/438
Datum uitspraak: 30 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
en
[de minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
1.
Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, bij de rechtbank binnengekomen op 19 maart 2024;
  • de toetsing door de Raad van de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing na twee jaar te verlengen, bij de rechtbank binnengekomen op 9 april 2024;
  • het plan van aanpak van de GI, bij de rechtbank binnengekomen op 22 april 2024.
1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordigers van de GI.
1.3. De vader is, hoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen en zonder bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.
1.4. Als toehoorders waren aanwezig [woonbegeleider] , woonbegeleider van de moeder vanuit Stichting [stichting] en een stagiaire van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt sinds [datum] uitgeoefend door de ouders
gezamenlijk; zij hebben sinds [datum] ook gezamenlijk gezag over [de minderjarige 2] .
Het gezag over [de minderjarige 3] wordt van rechtswege uitgeoefend door de moeder alleen.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter te Rotterdam van 10 november 2015 is [de minderjarige 1]
voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling op 27 januari 2016 definitief is uitgesproken tot 27 januari 2017.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter te Rotterdam van 17 februari 2017 is [de minderjarige 1]
opnieuw voorlopig onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling op 2 mei 2017 definitief is uitgesproken en nadien telkens is verlengd.
Bij beschikking van 17 februari 2017 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] bij de grootouders vaderszijde verleend, die op 2 mei 2017 is verlengd tot 2 november 2017. Ook in 2015 en 2018 is [de minderjarige 1] uithuisgeplaatst geweest.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter te Rotterdam van 2 mei 2017 is – de toen nog ongeboren [de minderjarige 2] – onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd. In 2018 is [de minderjarige 2] voor een korte periode uithuisgeplaatst geweest.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter te Rotterdam van 17 oktober 2019 is [de minderjarige 3] onder toezicht gesteld en haar ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.
2.6.
De ondertoezichtstelling van de kinderen is laatstelijk verlengd bij beschikking
van de kinderrechter te Haarlem van 4 april 2023 en duurt nog voort tot 2 mei 2024.
2.7.
Bij beschikking van 20 oktober 2021 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. Deze beschikking is op 24 november 2021 bekrachtigd door het gerechtshof Amsterdam. De machtiging uithuisplaatsing is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 4 april 2023, en duurt nu nog tot 2 mei 2024.
2.8.
De kinderen verblijven sinds 26 november 2021 in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de duur van de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen met één jaar. Daarnaast heeft de GI verzocht een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van het verzochte – samengevat – het volgende gesteld. Nadat de kinderen in oktober 2021 uit huis zijn geplaatst en in november 2021 in hetzelfde gezinshuis zijn gaan wonen, zijn er veel ontwikkelingen geweest. De kinderen voelen zich thuis in het gezinshuis, waarbij zij worden ondersteund bij hun individuele problematiek en ontwikkeling. Zij gaan (dagelijks) naar school, hebben één keer in de twee weken op zaterdag onbegeleide omgang met de moeder en hebben sinds januari 2024 een aantal keer telefonisch contact gehad met de vader. Ook volgen de kinderen therapie of hebben zij die afgerond. De GI ziet desalniettemin dat de gestelde doelen, die onder andere betrekking hebben op een veilige ontwikkeling van de kinderen en veilig contact tussen de kinderen en de moeder enerzijds, en de kinderen en de vader anderzijds, onvoldoende zijn behaald. Het is de GI verder gebleken dat de kinderen zichtbaar last hebben van de onduidelijkheid over hun (nabije) toekomst en ander gedrag laten zien. De onzekerheid doet veel met de kinderen.
3.3.
In september 2023 is het Perspectiefonderzoek vanuit William Schrikker Gezinsvormen (hierna te noemen: WSGV) afgerond, waarin positief is geadviseerd over een terugplaatsing bij de moeder. Hierbij is echter geen rekening gehouden met de rol van de vader en hoe het contact tussen de ouders zich verhoudt tot de veiligheid van de kinderen. Het is gebleken dat het contact tussen de ouders, ondanks de afspraken daarover, blijft voortbestaan. De GI ziet verder dat het contact tussen de kinderen en de moeder sinds de plaatsing in het gezinshuis goed verloopt en heeft de indruk dat de moeder beter bestand lijkt te zijn tegen de vader. Toch zijn er zorgen over de weerbaarheid van de moeder op het moment dat de kinderen weer bij haar zouden wonen. Het voorgaande, in samenhang met het feit dat het gezinshuis binnen korte termijn een kleinschalige voorziening wordt, maakt dan ook dat het perspectief van de kinderen nog onduidelijk is, nu een volledige terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, door de gewijzigde omstandigheden, teveel risico’s met zich meebrengt. Daar komt volgens de GI bij dat een terugplaatsing bij de moeder de kinderen veel schade zou kunnen toebrengen als zij opnieuw getuige zijn van het conflictueuze contact tussen de ouders. Om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van de kinderen en om hun veiligheid blijvend te waarborgen, heeft de GI zich samen met de gemeente beraden over een oplossing buiten de gebaande paden. De gesprekken hebben geleid tot het idee van een woonhuis in de buurt van de moeder (op 7 minuten loopafstand), waarbij de kinderen 24-uursbegeleiding van ZIJN wordt geboden en de moeder – zoveel als passend – de zorg voor de kinderen op zich zal nemen. De verhuizing van de kinderen naar het woonhuis staat inmiddels gepland op [datum] . Op [datum] staat een overleg gepland met de ouders, ZIJN en de GI. Dan zal besproken worden hoe de begeleiding van de kinderen vanuit ZIJN vormgegeven wordt, waar de moeder (opvoed)ondersteuning bij nodig heeft en op welke wijze en met welke frequentie de moeder de verzorging en de opvoeding van de kinderen op zich neemt. Daarnaast zal worden gekeken naar de rol van de vader in de opvoeding en verzorging van de kinderen. De GI ziet nu echter nog dat het de vader onvoldoende lukt om de kinderen op de eerste plaats te zetten en in hun belang te handelen. De vader laat zich leiden door zijn boosheid en eigen visie. De GI acht dit zeer schadelijk voor de (identiteits-)ontwikkeling van de kinderen.
3.4.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat alles valt of staat met de vader. Vanwege de risico’s die van hem uitgaan, zal de fysieke omgang met de kinderen in de eerste periode niet in het woonhuis plaatsvinden. Ook zal de vader zich voor omgang met de kinderen actief moeten inzetten.

4.De toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming

De Raad stemt in met het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen. De Raad ziet aanleiding om op dit moment te veronderstellen dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing het meest bijdragen aan het welzijn van de kinderen. De kinderen maken in het gezinshuis goede ontwikkelingen door. Dat maakt de belaste voorgeschiedenis van de kinderen en de nu nog onstabiele situatie waarin zij opgroeien echter niet minder zorgelijk. Naar de mening van de Raad is het, gelet op de (aanstaande) verandering van de woonsituatie van de kinderen en de wens van de ouders dat de kinderen weer bij de moeder komen wonen, nog te vroeg om af te schalen naar de vrijwillige hulpverlening. Daarvoor is mede redengevend dat de Raad de maatregelen nodig acht om aan de gestelde doelen te werken, die betrekking hebben op de ontwikkeling en het perspectief van de kinderen en het contact met de vader.

5.De standpunten van de belanghebbenden

De moeder
5.1.
De moeder heeft ter zitting te kennen gegeven zich te kunnen vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot hun uithuisplaatsing. Zij hoopt daardoor dat alle risico’s worden geminimaliseerd en de kinderen volgend jaar kunnen worden teruggeplaatst. De afgelopen periode heeft de moeder hard aan zichzelf gewerkt: zij heeft een baan en is uit de schuldhulpverlening. Ze moest wel even wennen aan het voornemen van de GI tot de plaatsing van de kinderen in het woonhuis en niet bij haar thuis. Wel vindt de moeder vindt het fijn en het geeft haar rust dat haar rol in het woonhuis groot wordt.
De vader
5.2.
De vader is van mening dat de kinderen bij de moeder moeten wonen en niet elders, zo blijkt uit het verzoekschrift van de GI. De vader is het dan ook niet eens met het verzoek en het plan van de GI.
6.
De beoordeling
Verlenging ondertoezichtstelling
6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het is de kinderrechter gebleken dat de kinderen al op jonge leeftijd veel hebben meegemaakt. Zo zijn zij getuige geweest van de conflictueuze relatie tussen de ouders en zijn zij (meerdere keren) uit huis geplaatst. Daar komt bij dat het conflictueuze contact tussen de ouders, ondanks de daarover gemaakte afspraken, blijft voortduren, dat de kinderen wisselend, maar in ieder geval geen structureel, contact met de vader hebben en dat er nog onduidelijkheid bestaat over waar zij op de lange termijn veilig groot zullen groeien. Als gevolg van de situatie waarin de kinderen momenteel opgroeien en de omstandigheden waarmee zij (in het verleden) zijn geconfronteerd, laten de kinderen zorgelijk gedrag zien, welk gedrag de afgelopen periode ten negatieve lijkt te zijn veranderd.
6.2.
Daarnaast blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval ook nu niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Hoewel de GI al enige tijd betrokken is en de moeder zich inzet om de situatie voor de kinderen te verbeteren, zijn de doelen van de ondertoezichtstelling, zoals die blijken uit het verzoekschrift van de GI, mede als gevolg van de niet-coöperatieve houding van de vader, nog onvoldoende behaald. Het is daarom nodig dat de GI betrokken blijft als regievoerder en toeziet op het behalen van de gestelde doelen.
6.3.
Ten slotte lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de gezaghebbende ouder(s) in staat is, dan wel zijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een termijn die, gelet op hun persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is. Daarvoor is mede redengevend dat uit het perspectiefonderzoek een positief advies voortvloeit over een terugplaatsing bij de moeder en dat zowel de ouders als de kinderen hebben aangegeven met een terugplaatsing bij de moeder in te stemmen.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aard van de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met één jaar.
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
6.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (art. 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende.
6.6.
Ondanks dat de moeder goede stappen maakt en het perspectiefonderzoek positief adviseert over een terugplaatsing bij de moeder, is gebleken dat de kinderen (nog) niet bij de moeder kunnen verblijven. Daarvoor is redengevend dat de rol van de vader in de verzorging en opvoeding van de kinderen, het aanhoudende contact tussen de ouders en het contact tussen de vader en de kinderen niet betrokken zijn in het uitgevoerde perspectiefonderzoek van WSGV. Het voorgaande maakt dan ook dat de kinderrechter, met de GI, van oordeel is dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van de kinderen wordt geacht, daar een terugplaatsing te veel risico’s voor (de ontwikkeling van) de kinderen met zich meebrengt. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de plek van de kinderen in het gezinshuis, in ieder geval tot [datum] of zoveel eerder als de kinderen verhuizen naar het woonhuis, gewaarborgd moet blijven. Daarna zal de machtiging uithuisplaatsing zien op het verblijf van de kinderen in het door de gemeente beschikbaar gestelde woonhuis in [plaats] .
6.7.
Tot slot gaat de kinderrechter er vanuit dat de vader zich in het belang van de kinderen leerbaar en meewerkend zal opstellen. Dat betekent concreet dat hij inzet toont en de voor hem en/of de kinderen noodzakelijke hulpverlening aangaat. De kinderrechter hecht eraan daarover nog het volgende op te merken. De ouders, maar in dit specifieke geval de vader, nu de moeder de nodige stappen maakt, dienen zich ervan bewust te zijn dat zij als de moeder en vader van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor hun ontwikkeling tot gezonde, evenwichtige, weerbare en bovenal gelukkige volwassenen. Daarvoor moeten de ouders bereid zijn de belangen van de kinderen voorop te stellen en kritisch naar het eigen handelen te kijken.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1],
[de minderjarige 2]en
[de minderjarige 3], met ingang van 2 mei 2024 tot 2 mei 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1],
[de minderjarige 2]en
[de minderjarige 3]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 2 mei 2024 tot 2 mei 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024 door mr. F.W. van Dongen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 13 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.