6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen tot het verrichten en ondergaan van seksuele handelingen. Het slachtoffer was toen negen en tien jaar oud. Zij woonde op dezelfde woongroep als verdachte, omdat zowel het slachtoffer als verdachte kampen met persoonlijke problematiek. De seksuele handelingen vonden plaats op die woongroep, in zowel de slaapkamer van verdachte als die van het slachtoffer. Verdachte vroeg telkens aan het slachtoffer of zij naar boven kwam om met hem te praten. Eenmaal boven moest het slachtoffer allerlei seksuele handelingen verrichten bij verdachte. Het slachtoffer moest met haar hand aan zijn penis zitten, zijn penis likken en over zijn penis wrijven. Ook duwde verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer, waarbij hij haar achterhoofd vasthield en tegen haar hoofd duwde. Dit laatste gebeurde vaak dermate diep, dat verdachte het gevoel kreeg dat zij stikte. Verdachte heeft daarnaast het slachtoffer één keer zowel vaginaal als anaal gepenetreerd. Hij lag daarbij op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer op het bed gedrukt werd en waardoor zij niet weg kon komen.
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij al wist wat er zou gebeuren wanneer verdachte haar vroeg om boven met hem te komen praten. Zij wilde niet, maar was bang omdat verdachte groter en sterker was en heel boos kon worden. Ook schold verdachte haar soms uit en heeft hij gedreigd haar te vermoorden als zij niet stil zou zijn, zodat de begeleiding van de woongroep hen niet zou horen. Zij mocht van verdachte ook niets tegen de begeleiding zeggen over de handelingen. Het slachtoffer vond de seksuele handelingen niet leuk en uit haar verklaring in het studioverhoor blijkt hoe vies zij dat vond. Ook deed het fysiek veel pijn. Uit de stukken volgt dat het slachtoffer hier ook psychisch trauma van heeft opgelopen, waarvoor zij EMDR-behandeling heeft gehad en nu nog steeds een behandeltraject voor jonge slachtoffers van seksueel misbruik volgt.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op deze manier misbruik heeft gemaakt van het slachtoffer. Verdachte was groter en ouder dan het slachtoffer. Het slachtoffer was bovendien nog helemaal niet bezig met seks en wist daar, gezien de bewoordingen en letterlijke beschrijvingen in haar verklaring, ook weinig vanaf. Verder neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat het misbruik gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden en dat dit bovendien plaatsvond op de woongroep waar zij op dat moment allebei woonden. Dit gebeurde ook nog eens deels in de slaapkamer van het slachtoffer. De woongroep, en haar slaapkamer in het bijzonder, hoort een veilige plek te zijn, te meer gezien de persoonlijke problematiek van het slachtoffer. Het slachtoffer verbleef op de woongroep omdat zij uit huis geplaatst is, nota bene om haar een veilige en stabiele plek te bieden waar zij de ruimte krijgt om gebeurtenissen uit het verleden te verwerken en zich te ontwikkelen. Verdachte heeft haar die veilige plek afgenomen. Daarnaast heeft het slachtoffer meerdere keren aangegeven dat verdachte haar pijn deed, maar (ook) dat was kennelijk geen reden voor verdachte om te stoppen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 december 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 22 december 2023 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad.
De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan een behandeling gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag. Op meerdere domeinen bestaan factoren die de kans op recidive vergroten. Verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking, ODD en trauma en er bestaat een vermoeden van een autismespectrumstoornis. Daarnaast heeft verdachte een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij heeft een groot tekort aan vaardigheden, kan zijn boosheid en agressie onvoldoende herkennen en het lukt hem in stressvolle situaties niet om passende oplossingen te vinden. Hierdoor kan de veiligheid van anderen, maar ook zijn eigen veiligheid, in het geding zijn. Verdachte heeft daarnaast moeite om de risico’s en consequenties van zijn gedrag in te zien en om in te schatten hoe hij delictgedrag kan voorkomen. Door zijn gedragsstoornis en problemen in zijn ontwikkeling en de daarmee samenhangende vaardigheidstekorten, blijft het risico op probleemsituaties, ook op seksueel gebied, bestaan. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening zijn de zorgen op verschillende leefgebieden niet weggenomen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden is het van belang dat hij middels een jeugdreclasseringsmaatregel een stevig kader krijgt, waarbinnen hem duidelijkheid en structuur geboden worden. Er kan dan worden ingezet op het begeleiden en monitoren van een mogelijke toekomstige verhuizing naar een andere woonplek, het continueren van de behandeling en het inzetten van een aanvullende behandeling specifiek gericht op de omgang met meisjes, seksualiteit en het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag. Ook dient verdachte een duidelijke consequentie te ervaren van zijn gedrag. De Raad vindt een deels voorwaardelijke werkstraf het meest passend, waarbij er bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf rekening dient te worden gehouden met de problematiek van verdachte en zijn draagkracht. Ook moet er aandacht zijn voor de praktische uitvoerbaarheid van een werkstraf, aangezien het noodzakelijk is dat, naast de taakstrafbegeleider, ook de 24 uurs-begeleider van verdachte daarbij aanwezig is. De Raad realiseert zich dat een werkstraf mogelijk niet passend geacht wordt gelet op de aard en ernst van het feit, maar vindt dat vanwege de kwetsbaarheid van verdachte vooral ingezet moet worden op hulpverlening en behandeling gericht op de toekomst. Een geheel voorwaardelijke jeugddetentie heeft geen pedagogische meerwaarde.
De Raad heeft zijn rapport op de terechtzitting nader toegelicht en het advies over de op te leggen straf aangevuld, in die zin dat aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden oplegging van een contactverbod met het slachtoffer is toegevoegd. Verdachte woont nu op een groep waar hij één op één begeleiding krijgt. Gezien wordt dat hij het daar goed doet, maar ook dat hij die begeleiding echt nodig heeft. Het is echter de vraag of verdachte op deze woongroep kan blijven, omdat dit afhangt van financiering vanuit de gemeente. De Raad hoopt dat verdachte op een passende plek blijft wonen. Dat is de enige manier om de kans op recidive te verminderen. De Raad acht na overleg met de begeleiding van verdachte een werkstraf haalbaar, mits de één op één begeleiding van verdachte aanwezig zal zijn bij de uitvoering van de werkstraf. Mogelijk dat een werkstraf op locatie bij Levvel uitgevoerd zou kunnen worden. Het uitvoeren van werkzaamheden is lastig voor verdachte, maar er is wel sprake van een ernstige verdenking waar bij veroordeling een straf tegenover moet staan. Aan de andere kant heeft de Raad twijfels bij de pedagogische meerwaarde van een werkstraf, omdat dit het recidiverisico niet zal verlagen bij verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. De rechtbank neemt ten voordele van verdachte in aanmerking dat hij een first offender is en dat hij (ook) sinds de verdenking niet opnieuw in aanraking is geweest met de politie. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn eerdere geheel ontkennende houding en ter terechtzitting summier bekennende houding, ervan blijk geeft onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn handelen te (willen) nemen. De rechtbank is verder van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd, en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, als ook bij bepaalde zedenmisdrijven, geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, of de maatregel betreffende het gedrag (hierna: GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ) wordt opgelegd.
Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogische karakter dat het heeft, waarbij het doel (her)opvoeding en resocialisatie is. Artikel 77g en 77h Sr bieden de rechter verschillende straffen en maatregelen om dat doel in het individuele geval te verwezenlijken. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Toepassing van artikel 77ma Sr kan in gevallen dan ook strijd opleveren met het doel van het jeugdstrafrecht.
Toepassing van artikel 77ma Sr kan ook strijd opleveren met artikel 37, eerste lid aanhef en onder b, en artikel 40, vierde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), die lidstaten verplichten om vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel te hanteren en ervoor zorg te dragen dat de strafrechtelijke aanpak het welzijn van minderjarigen niet schaadt en in de juiste verhouding staat tot zowel hun omstandigheden als het strafbare feit.
Nu een GBM en/of PIJ niet is geadviseerd, zou artikel 77ma Sr de rechtbank verplichten tot het opleggen van een jeugddetentie, eventueel naast een taakstraf. Hierdoor is een taakstraf geen alternatief meer voor vrijheidsbeneming. Dat de jeugddetentie daarbij ook in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd, maakt dit niet anders. Ingeval de minderjarige opnieuw een strafbaar feit begaat, of de hem opgelegde bijzondere voorwaarden niet nakomt, is de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie weliswaar een reactie op die nieuwe omstandigheden, maar blijft wel het directe gevolg van – en is daarmee onlosmakelijk verbonden met – de oorspronkelijk opgelegde straf.
Tot slot kan toepassing van artikel 77ma Sr strijd opleveren met artikel 40, eerste lid, IVRK, dat bepaalt dat lidstaten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, zo dienen te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf in deze zaak als enige pedagogisch juiste interventie heeft te gelden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een (deels voorwaardelijke) werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank realiseert zich dat uitvoering van een werkstraf lastig is voor verdachte, maar overweegt dat dit niet onmogelijk is. De rechtbank heeft in de hoogte van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf uitdrukking willen geven aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Tegelijkertijd heeft de rechtbank daarbij ook rekening gehouden met de beperkte mogelijkheden van verdachte bij uitvoering van een werkstraf omdat het noodzakelijk is dat de één op één begeleiding die verdachte ontvangt, ook tijdens de uitvoering van de werkstraf aanwezig zal zijn. Het verdient aanbeveling te onderzoeken in hoeverre de werkstraf kan worden uitgevoerd op een locatie van Levvel, waar verdachte op dit moment verblijft, om een en ander te bevorderen. De rechtbank zal verder aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen werkstraf een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte zal meewerken aan een behandeling om seksueel overschrijdend gedrag in de toekomst te voorkomen. Ook vindt de rechtbank het van belang dat verdachte geen contact zal hebben met het slachtoffer. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen werkstraf worden verbonden.