ECLI:NL:RBNHO:2024:7200

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
15/070326-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Seksueel binnendringen bij iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar. Taakstrafverbod artikel 77 ma Sr en pedagogisch juiste interventie.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in Roemenië. De verdachte werd beschuldigd van verschillende seksuele handelingen met een minderjarig slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van twaalf jaar had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als authentiek en betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaring gekleurd was door eerdere gesprekken. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte het slachtoffer seksueel heeft binnengedrongen en andere seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft in haar oordeel ook de pedagogische aspecten van het jeugdstrafrecht in overweging genomen, en geconcludeerd dat een (deels voorwaardelijke) taakstraf in de vorm van een werkstraf de enige pedagogisch juiste interventie is. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 80 uren werkstraf, waarvan 40 uren onvoorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, die als wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer optreedt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/070326-23
Uitspraakdatum: 15 februari 2024
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 1 februari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Roemenië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juli 2022 tot en met 26 september 2022 te Velserbroek, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten het (telkens)
- binnendringen met zijn, verdachtes penis in de vagina en/of de anus van die [benadeelde partij] , en/of
- zich laten pijpen door die [benadeelde partij] , en/of
- laten likken van zijn, verdachtes penis door die [benadeelde partij] , en/of
- duwen met zijn verdachtes penis tegen de vagina en/of de anus van die [benadeelde partij] , en/of
- ( tong)zoenen met die [benadeelde partij] , en/of
- zich laten aftrekken door die [benadeelde partij] ,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juli 2022 tot en met 26 september 2022 te Velserbroek, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens)
- laten likken van zijn, verdachtes penis door die [benadeelde partij] , en/of
- duwen met zijn verdachtes penis tegen de vagina en/of de anus van die [benadeelde partij] , en/of
- ( tong)zoenen met die [benadeelde partij] , en/of
- zich laten aftrekken door die [benadeelde partij] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen. De verklaring van het slachtoffer is niet betrouwbaar, omdat voorafgaand aan het studioverhoor verschillende gesprekken met haar zijn gevoerd waarbij aan het slachtoffer gesloten en sturende vragen zijn gesteld. Wat zij uiteindelijk heeft verklaard is daardoor gekleurd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging betoogd dat de seksuele handelingen tussen verdachte en het slachtoffer geen ontuchtig karakter hebben gehad, nu verdachte en het slachtoffer zich ten tijde van het ten laste gelegde in een gelijkwaardige (jonge) leeftijds- en ontwikkelingsfase bevonden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer aan zijn penis heeft gelikt. De overige ten laste gelegde seksuele handelingen heeft hij ontkend, waarbij hij nog heeft verklaard dat hij wel heeft geprobeerd om zijn penis in de vagina en de anus van het slachtoffer te doen, maar dat dit niet is gelukt. De rechtbank acht echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook andere in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen met het slachtoffer heeft verricht, die mede bestonden uit seksueel binnendringen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte één keer met zijn penis een klein stukje in haar vagina is geweest. Zij heeft daarbij aangegeven dat dit prikte en veel pijn deed. Ook heeft zij verklaard dat verdachte met zijn penis in haar anus is geweest, wat ook prikte en veel pijn deed. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat, anders dan door de verdediging is gesteld, wel degelijk sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij] . Dit wordt bovendien ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarin hij zegt dat hij heeft geprobeerd om met zijn penis in de vagina van het slachtoffer te gaan en dat hij vervolgens ook heeft geprobeerd om met zijn penis in haar anus te gaan. Dat dit naar het idee van verdachte niet is gelukt doet aan het voorgaande niet af, nu uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat het handelen van verdachte pijn deed en prikte en verdachte ook daadwerkelijk met een deel van zijn penis in haar vagina en anus is geweest. Daar komt bij dat volgens vaste rechtspraak reeds sprake is van seksueel binnendringen indien de schaamlippen worden geraakt, hetgeen onvermijdelijk is bij het door verdachte verklaarde ‘proberen’. Het slachtoffer heeft verder nog verklaard dat verdachte haar één keer heeft gezoend en daarbij zijn tong heeft gebruikt en dat verdachte meermaals zijn penis in haar mond heeft gedaan (pijpen), waarbij zij telkens bijna stikte en hij ook haar hoofd vasthield en tegen haar hoofd duwde. Ook hieruit volgt dat sprake is geweest van seksueel binnendringen in juridische zin. Tot slot acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer verdachte meermaals onder dwang heeft afgetrokken. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij meerdere keren met haar hand over verdachtes penis moest wrijven, waarbij zij heeft beschreven dat zij haar hand op en neer moest doen en dat er ook iets uit kwam. Verdachte is toen kennelijk ook klaargekomen.
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar en daarmee bruikbaar voor het bewijs. Hoewel het slachtoffer voorafgaand aan het studioverhoor door meerdere personen is bevraagd en daarbij op momenten gesloten vragen zijn gesteld, heeft het slachtoffer telkens op essentiële punten consistent verklaard. Ook in het studioverhoor heeft zij consistent verklaard ten opzichte van haar eerdere verklaringen tegenover getuige [getuige] , haar moeder en Gz-psycholoog [Gz-psycholoog] . Daarnaast heeft het slachtoffer in de studio, daarnaar gevraagd door daartoe gespecialiseerde rechercheurs, zeer gedetailleerd verklaard over wat er is gebeurd en op welke manier dat is gebeurd, waarbij zij dat in haar eigen, kinderlijke, bewoordingen op een letterlijke manier heeft beschreven. Zo heeft het slachtoffer verklaard dat verdachte meermaals zijn jongensplasser in haar mond heeft geduwd, waardoor zij bijna stikte. Ook heeft zij verklaard dat zij met haar hand over zijn jongensplasser moest wrijven, waarbij zij met haar hand “naar beneden, naar boven, naar beneden, naar boven, steeds verder” moest, dat het “heel raar wiebelend” en als een “swingeldingel” voelde en dat er ook iets uit kwam wat leek op “gesmolten zout met water erbij”. Verder heeft het slachtoffer verklaard dat verdachtes penis “jongensachtig” smaakte en dat dit tegelijkertijd zoet, zuur en zout was. Gelet op het voorgaande in samenhang bezien is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer authentiek is.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 19 juli 2022 tot en met 26 september 2022 te Velserbroek, gemeente Velsen, met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten het
- binnendringen met zijn, verdachtes, penis in de vagina en de anus van die [benadeelde partij] , en
- zich laten pijpen door die [benadeelde partij] , en
- laten likken van zijn, verdachtes, penis door die [benadeelde partij] , en
- tongzoenen met die [benadeelde partij] , en
- zich laten aftrekken door die [benadeelde partij] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zal meewerken aan een behandeling gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag en geen contact zal hebben met het slachtoffer.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen en daarbij aansluiting te zoeken bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), waaruit blijkt dat er contra-indicaties zijn voor een jeugddetentie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het slachtoffer gedwongen tot het verrichten en ondergaan van seksuele handelingen. Het slachtoffer was toen negen en tien jaar oud. Zij woonde op dezelfde woongroep als verdachte, omdat zowel het slachtoffer als verdachte kampen met persoonlijke problematiek. De seksuele handelingen vonden plaats op die woongroep, in zowel de slaapkamer van verdachte als die van het slachtoffer. Verdachte vroeg telkens aan het slachtoffer of zij naar boven kwam om met hem te praten. Eenmaal boven moest het slachtoffer allerlei seksuele handelingen verrichten bij verdachte. Het slachtoffer moest met haar hand aan zijn penis zitten, zijn penis likken en over zijn penis wrijven. Ook duwde verdachte zijn penis in de mond van het slachtoffer, waarbij hij haar achterhoofd vasthield en tegen haar hoofd duwde. Dit laatste gebeurde vaak dermate diep, dat verdachte het gevoel kreeg dat zij stikte. Verdachte heeft daarnaast het slachtoffer één keer zowel vaginaal als anaal gepenetreerd. Hij lag daarbij op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer op het bed gedrukt werd en waardoor zij niet weg kon komen.
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij al wist wat er zou gebeuren wanneer verdachte haar vroeg om boven met hem te komen praten. Zij wilde niet, maar was bang omdat verdachte groter en sterker was en heel boos kon worden. Ook schold verdachte haar soms uit en heeft hij gedreigd haar te vermoorden als zij niet stil zou zijn, zodat de begeleiding van de woongroep hen niet zou horen. Zij mocht van verdachte ook niets tegen de begeleiding zeggen over de handelingen. Het slachtoffer vond de seksuele handelingen niet leuk en uit haar verklaring in het studioverhoor blijkt hoe vies zij dat vond. Ook deed het fysiek veel pijn. Uit de stukken volgt dat het slachtoffer hier ook psychisch trauma van heeft opgelopen, waarvoor zij EMDR-behandeling heeft gehad en nu nog steeds een behandeltraject voor jonge slachtoffers van seksueel misbruik volgt.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op deze manier misbruik heeft gemaakt van het slachtoffer. Verdachte was groter en ouder dan het slachtoffer. Het slachtoffer was bovendien nog helemaal niet bezig met seks en wist daar, gezien de bewoordingen en letterlijke beschrijvingen in haar verklaring, ook weinig vanaf. Verder neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat het misbruik gedurende een langere periode heeft plaatsgevonden en dat dit bovendien plaatsvond op de woongroep waar zij op dat moment allebei woonden. Dit gebeurde ook nog eens deels in de slaapkamer van het slachtoffer. De woongroep, en haar slaapkamer in het bijzonder, hoort een veilige plek te zijn, te meer gezien de persoonlijke problematiek van het slachtoffer. Het slachtoffer verbleef op de woongroep omdat zij uit huis geplaatst is, nota bene om haar een veilige en stabiele plek te bieden waar zij de ruimte krijgt om gebeurtenissen uit het verleden te verwerken en zich te ontwikkelen. Verdachte heeft haar die veilige plek afgenomen. Daarnaast heeft het slachtoffer meerdere keren aangegeven dat verdachte haar pijn deed, maar (ook) dat was kennelijk geen reden voor verdachte om te stoppen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 december 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 22 december 2023 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad.
De Raad heeft in zijn rapport geadviseerd een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan een behandeling gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag. Op meerdere domeinen bestaan factoren die de kans op recidive vergroten. Verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking, ODD en trauma en er bestaat een vermoeden van een autismespectrumstoornis. Daarnaast heeft verdachte een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij heeft een groot tekort aan vaardigheden, kan zijn boosheid en agressie onvoldoende herkennen en het lukt hem in stressvolle situaties niet om passende oplossingen te vinden. Hierdoor kan de veiligheid van anderen, maar ook zijn eigen veiligheid, in het geding zijn. Verdachte heeft daarnaast moeite om de risico’s en consequenties van zijn gedrag in te zien en om in te schatten hoe hij delictgedrag kan voorkomen. Door zijn gedragsstoornis en problemen in zijn ontwikkeling en de daarmee samenhangende vaardigheidstekorten, blijft het risico op probleemsituaties, ook op seksueel gebied, bestaan. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening zijn de zorgen op verschillende leefgebieden niet weggenomen. Indien verdachte schuldig wordt bevonden is het van belang dat hij middels een jeugdreclasseringsmaatregel een stevig kader krijgt, waarbinnen hem duidelijkheid en structuur geboden worden. Er kan dan worden ingezet op het begeleiden en monitoren van een mogelijke toekomstige verhuizing naar een andere woonplek, het continueren van de behandeling en het inzetten van een aanvullende behandeling specifiek gericht op de omgang met meisjes, seksualiteit en het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag. Ook dient verdachte een duidelijke consequentie te ervaren van zijn gedrag. De Raad vindt een deels voorwaardelijke werkstraf het meest passend, waarbij er bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf rekening dient te worden gehouden met de problematiek van verdachte en zijn draagkracht. Ook moet er aandacht zijn voor de praktische uitvoerbaarheid van een werkstraf, aangezien het noodzakelijk is dat, naast de taakstrafbegeleider, ook de 24 uurs-begeleider van verdachte daarbij aanwezig is. De Raad realiseert zich dat een werkstraf mogelijk niet passend geacht wordt gelet op de aard en ernst van het feit, maar vindt dat vanwege de kwetsbaarheid van verdachte vooral ingezet moet worden op hulpverlening en behandeling gericht op de toekomst. Een geheel voorwaardelijke jeugddetentie heeft geen pedagogische meerwaarde.
De Raad heeft zijn rapport op de terechtzitting nader toegelicht en het advies over de op te leggen straf aangevuld, in die zin dat aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden oplegging van een contactverbod met het slachtoffer is toegevoegd. Verdachte woont nu op een groep waar hij één op één begeleiding krijgt. Gezien wordt dat hij het daar goed doet, maar ook dat hij die begeleiding echt nodig heeft. Het is echter de vraag of verdachte op deze woongroep kan blijven, omdat dit afhangt van financiering vanuit de gemeente. De Raad hoopt dat verdachte op een passende plek blijft wonen. Dat is de enige manier om de kans op recidive te verminderen. De Raad acht na overleg met de begeleiding van verdachte een werkstraf haalbaar, mits de één op één begeleiding van verdachte aanwezig zal zijn bij de uitvoering van de werkstraf. Mogelijk dat een werkstraf op locatie bij Levvel uitgevoerd zou kunnen worden. Het uitvoeren van werkzaamheden is lastig voor verdachte, maar er is wel sprake van een ernstige verdenking waar bij veroordeling een straf tegenover moet staan. Aan de andere kant heeft de Raad twijfels bij de pedagogische meerwaarde van een werkstraf, omdat dit het recidiverisico niet zal verlagen bij verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. De rechtbank neemt ten voordele van verdachte in aanmerking dat hij een first offender is en dat hij (ook) sinds de verdenking niet opnieuw in aanraking is geweest met de politie. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn eerdere geheel ontkennende houding en ter terechtzitting summier bekennende houding, ervan blijk geeft onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn handelen te (willen) nemen. De rechtbank is verder van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd, en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, als ook bij bepaalde zedenmisdrijven, geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, of de maatregel betreffende het gedrag (hierna: GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ) wordt opgelegd.
Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogische karakter dat het heeft, waarbij het doel (her)opvoeding en resocialisatie is. Artikel 77g en 77h Sr bieden de rechter verschillende straffen en maatregelen om dat doel in het individuele geval te verwezenlijken. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Toepassing van artikel 77ma Sr kan in gevallen dan ook strijd opleveren met het doel van het jeugdstrafrecht.
Toepassing van artikel 77ma Sr kan ook strijd opleveren met artikel 37, eerste lid aanhef en onder b, en artikel 40, vierde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK), die lidstaten verplichten om vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel te hanteren en ervoor zorg te dragen dat de strafrechtelijke aanpak het welzijn van minderjarigen niet schaadt en in de juiste verhouding staat tot zowel hun omstandigheden als het strafbare feit.
Nu een GBM en/of PIJ niet is geadviseerd, zou artikel 77ma Sr de rechtbank verplichten tot het opleggen van een jeugddetentie, eventueel naast een taakstraf. Hierdoor is een taakstraf geen alternatief meer voor vrijheidsbeneming. Dat de jeugddetentie daarbij ook in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd, maakt dit niet anders. Ingeval de minderjarige opnieuw een strafbaar feit begaat, of de hem opgelegde bijzondere voorwaarden niet nakomt, is de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie weliswaar een reactie op die nieuwe omstandigheden, maar blijft wel het directe gevolg van – en is daarmee onlosmakelijk verbonden met – de oorspronkelijk opgelegde straf.
Tot slot kan toepassing van artikel 77ma Sr strijd opleveren met artikel 40, eerste lid, IVRK, dat bepaalt dat lidstaten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, zo dienen te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien met de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf in deze zaak als enige pedagogisch juiste interventie heeft te gelden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een (deels voorwaardelijke) werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank realiseert zich dat uitvoering van een werkstraf lastig is voor verdachte, maar overweegt dat dit niet onmogelijk is. De rechtbank heeft in de hoogte van het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf uitdrukking willen geven aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit. Tegelijkertijd heeft de rechtbank daarbij ook rekening gehouden met de beperkte mogelijkheden van verdachte bij uitvoering van een werkstraf omdat het noodzakelijk is dat de één op één begeleiding die verdachte ontvangt, ook tijdens de uitvoering van de werkstraf aanwezig zal zijn. Het verdient aanbeveling te onderzoeken in hoeverre de werkstraf kan worden uitgevoerd op een locatie van Levvel, waar verdachte op dit moment verblijft, om een en ander te bevorderen. De rechtbank zal verder aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen werkstraf een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte zal meewerken aan een behandeling om seksueel overschrijdend gedrag in de toekomst te voorkomen. Ook vindt de rechtbank het van belang dat verdachte geen contact zal hebben met het slachtoffer. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen werkstraf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [wettelijk vertegenwoordiger] heeft, als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij] , een vordering tot schadevergoeding van € 5.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die het slachtoffer als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat vaststelling van de schade zoals veroorzaakt door het ten laste gelegde feit een onevenredige belasting van de strafzaak zou betekenen, nu bij het slachtoffer reeds sprake was van trauma. Daarbij komt dat de schade van het slachtoffer al vergoed is of zal worden door het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de vordering vanwege de leeftijd van verdachte door de ouders voldaan zal moeten worden. De ouders van verdachte hebben daaraan toegevoegd dat een veroordeling van de ouders tot vergoeding van de gevorderde schade, een sterke druk zou leggen op het hele gezin en dat zij ook niet weten hoe dat hun zoon zou helpen of raken.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Uit de overgelegde stukken volgt dat het slachtoffer, naast de al bestaande behandeling, sinds enige tijd ook een behandeling volgt die geheel is gericht op het seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het psychische letsel waar het slachtoffer mee kampt (mede) is veroorzaakt door het handelen van verdachte. Dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven reeds heeft toegezegd een bedrag aan de benadeelde partij te zullen uitkeren, doet hier volgens vaste rechtspraak niet aan af. Ook het feit dat de ouders van verdachte als diens wettelijke vertegenwoordigers vanwege zijn leeftijd in eerste instantie aansprakelijk zullen zijn voor vergoeding van de schade (op grond van artikel 361, vijfde lid 5, van het Wetboek van Strafvordering), maakt dat niet anders.
Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen voor een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: het seksueel binnendringen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
tachtig (80) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
veertig (40) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig (20) dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zal meewerken aan een behandeling gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum] ).
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[wettelijk vertegenwoordiger], als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij] , geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt [wettelijk vertegenwoordiger] en [wettelijk vertegenwoordiger] als de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte, tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [wettelijk vertegenwoordiger] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt [wettelijk vertegenwoordiger] en [wettelijk vertegenwoordiger] , voornoemd, als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [wettelijk vertegenwoordiger] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. E.C.M. van Mierlo en mr. F.W. van Dongen, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2024.