ECLI:NL:RBNHO:2024:718

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
15.271755.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige woningoverval met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 29 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een gewelddadige woningoverval die plaatsvond op 22 oktober 2022 in Nieuw-Vennep. De verdachte, die thans gedetineerd is, werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, vorderde een gevangenisstraf van zes jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte slechts medeplichtig was en niet de initiërende rol had gespeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met twee medeverdachten de woning van het slachtoffer binnenging, waar hij met geweld en bedreiging de aangever dwong tot afgifte van waardevolle goederen, waaronder een Playstation 5 en Pokémon kaarten. De rechtbank achtte de aangifte van de aangever consistent en betrouwbaar, ondanks enkele discrepanties in de verklaringen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de diefstal met geweld.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 66 maanden, met aftrek van voorarrest, en herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerdere veroordeling, waardoor de verdachte nog 609 dagen moet uitzitten. Daarnaast moet de verdachte bijna 14.000 euro aan schadevergoeding betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/271755-22 (P)
Uitspraakdatum: 29 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Diependaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2022 te Nieuw-Vennep, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Playstation 5 en/of (ongeveer) 500, althans een hoeveelheid, Pokémon kaarten en/of (ongeveer) 12, althans een hoeveelheid, horloges en/of (auto)sleutels en/of kleding en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n),
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een Playstation 5 en/of (ongeveer) 500, althans een hoeveelheid, Pokémon kaarten en/of (ongeveer) 12, althans een hoeveelheid, horloges en/of (auto)sleutels en/of kleding en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n),
door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd, althans het lichaam, van die [aangever] te richten en/of
- die [aangever] bij zijn keel vast te pakken en/of
- die [aangever] naar de grond te werken en bovenop hem te gaan zitten en/of
- die [aangever] meermaals, althans éénmaal, met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd te slaan en/of
- die [aangever] meermaals, althans éénmaal, tegen het lichaam te slaan en/of trappen en/of
- tegen die [aangever] te zeggen dat hij rustig moet doen en/of (hierbij) een mes te tonen en/of
- op/over de mond van die [aangever] tape aan te brengen en/of
- de handen en/of voeten van die [aangever] vast te binden met tape en/of die [aangever] vast te binden aan een kledingrek en/of
- kleding over het hoofd van die [aangever] te trekken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, de diefstal met geweld, in vereniging gepleegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat geen sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De rol van de verdachte levert hooguit medeplichtigheid op, maar dat is niet ten laste gelegd.
De raadsman heeft daarbij vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de aangifte, met name omdat er discrepanties zouden bestaan tussen de inhoud van de aangifte en de inhoud van de melding door de aangever bij de politie direct na het incident (met name over de weggenomen goederen).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak afpersing
De rechtbank is van oordeel dat het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, de afpersing, in vereniging gepleegd, niet bewezen kan worden, omdat er geen bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit blijkt dat de aangever is gedwongen tot afgifte van goederen. De rechtbank zal de verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden diefstal onder (dreiging met) geweld in vereniging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De bijdrage van de verdachte aan het feit moet daarnaast van voldoende gewicht zijn, te beoordelen aan de hand van het concrete geval.
Uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 22 oktober 2022 is de verdachte samen met de twee medeverdachten in zijn auto vanuit Almere naar de woning van aangever in Nieuw Vennep gereden. Uit de getuigenverklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat op de heenweg naar Nieuw-Vennep het plan was om samen een overval te plegen en dat [medeverdachte 1] taak was tassen te vullen met spullen. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard te zijn gevraagd om tegen een financiële beloning mee te komen naar Nieuw Vennep omdat hij er groot uitziet en daardoor schrikvermogen heeft, kennelijk - zo begrijpt de rechtbank - om het slachtoffer angst in te boezemen.
Met betrekking tot wat zich vervolgens tijdens de overval zelf heeft afgespeeld gaat de rechtbank uit van de aangifte van [aangever]. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de aangifte consistent, gedetailleerd en betrouwbaar is en op verschillende relevante onderdelen ondersteund wordt door de overige bewijsmiddelen.
De omstandigheid dat de (veel uitgebreidere) aangifte, een dag later gedaan, elementen bevat die de aangever niet heeft vermeld in het telefoongesprek direct na de overval met de meldkamer van de politie, doet aan die betrouwbaarheid geen afbreuk, maar vindt de rechtbank alleszins begrijpelijk gezien de gemoedstoestand van de aangever op dat moment. Die gemoedstoestand blijkt ook uit de woorden van de getuige [getuige 1], die de aangever bij dat gesprek met de meldkamer bijstond.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aangifte van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachten zijn gezamenlijk, met de aangever, diens tuinhuis binnengegaan, er is direct een vuurwapen getoond, er zijn door alle drie verdachten geweldshandelingen gepleegd en de aangever is naar de grond gewerkt en vastgebonden aan een kledingrek met tape, waarbij aangever ook tape over zijn mond kreeg. Vervolgens was er sprake van een duidelijke rolverdeling, waarbij één verdachte bij de aangever is gebleven, een andere verdachte de woning van de aangever binnen is gegaan en daar goederen heeft weggenomen, terwijl de derde verdachte ondertussen in het tuinhuis tassen vulde met weg te nemen kleding. Deze rollen zijn vergelijkbaar en inwisselbaar. De verdachte en de twee medeverdachten kunnen dan ook elk verantwoordelijk gehouden worden voor alle handelingen. De rechtbank concludeert dat de verdachte deze overval tezamen en in vereniging met anderen (in de zin van medeplegen) heeft gepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 oktober 2022 te Nieuw-Vennep, tezamen en in vereniging met anderen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Playstation 5 en ongeveer 500 Pokémon kaarten en ongeveer 12 horloges en (auto)sleutels en kleding en een geldbedrag, die geheel of ten dele aan [aangever] toebehoorden,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [aangever] te richten en
- die [aangever] bij zijn keel vast te pakken en
- die [aangever] naar de grond te werken en bovenop hem te gaan zitten en
- die [aangever] meermaals met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd te slaan en
- die [aangever] meermaals tegen het lichaam te slaan en te trappen en
- tegen die [aangever] te zeggen dat hij rustig moet doen en
- op/over de mond van die [aangever] tape aan te brengen en
- de handen en voeten van die [aangever] vast te binden met tape en die [aangever] vast te binden aan een kledingrek.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en dat aan hem zal worden opgelegd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft bij haar eis betrokken dat de verdachte een strafblad heeft, waarbij zij een toename in geweld en ernst ziet en dat de verdachte een initiërende rol tijdens de overval heeft gehad.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rol van de verdachte veel geringer is geweest dan die van de twee medeverdachten. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de proceshouding van de verdachte, nu hij ter terechtzitting op alle vragen antwoord heeft gegeven. De raadsman acht een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend. Voor het geval de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel wil opleggen, kunnen daar de door de reclassering voorgestelde voorwaarden aan worden verbonden, met dien verstande dat de verdachte absoluut niet wil meewerken aan een klinische opname en het innemen van medicatie.
Tol slot heeft de verdediging de rechtbank verzocht niet over te gaan tot het opleggen van een GVM, nu hieraan geen onderzoek door de reclassering ten grondslag ligt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Nadat er is aangebeld bij de woning van het slachtoffer is de verdachte met zijn mededaders achter het slachtoffer aangelopen en de tuin ingelopen, waar het slachtoffer is bedreigd met een (nep)vuurwapen. In het tuinhuis heeft een worsteling plaatsgevonden, waarbij de verdachte en de mededaders het slachtoffer naar de grond hebben gewerkt en overmeesterd. Het slachtoffer is met het (nep)vuurwapen op het hoofd geslagen en, terwijl hij op de grond lag, geslagen en geschopt. De mond van het slachtoffer is dicht getapet, de handen en voeten van het slachtoffer zijn vastgetapet en uiteindelijk is hij vastgebonden aan een kledingrek. Zowel uit het tuinhuis als uit de woning van het slachtoffer zijn meerdere (kostbare) goederen weggenomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met deze brute overval het slachtoffer in zijn eigen woonomgeving in een zeer angstige en bedreigende situatie heeft gebracht. Bij de overval is zodanig geweld toegepast, dat het mentale welzijn en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer ernstig zijn aangetast. Uit het ter zitting door het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht is op indringende wijze naar voren gekomen hoe groot de impact van de overval op zijn leven nog steeds is. Daar komt dan nog bij dat het slachtoffer aanzienlijke materiële schade heeft geleden. De verdachte heeft kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin, zonder stil te staan bij de ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 1 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere onherroepelijke veroordelingen wegens vermogens- en geweldsdelicten op zijn naam heeft staan. Met name springt in het oog dat de verdachte op 21 december 2018 door het gerechtshof Den Haag wegens een woningoverval is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. De verdachte liep ten tijde van de onderhavige woningoverval nog in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling in die zaak. De rechtbank weegt deze omstandigheid in strafverzwarende zin mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia Rapportage, gedateerd 16 augustus 2023, opgesteld door [deskundige], psychiater, en [deskundige 2], klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC), Psychiatrische Observatiekliniek te Almere. In het onderzoek in het PBC is de verdachte gediagnosticeerd met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken en zwakbegaafdheid. Tevens is sprake van een stoornis in alcoholgebruik en een gokstoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Omdat zicht op het precieze delictscenario en met name de overwegingen en beleving van de verdachte ontbreekt, achten de onderzoekers zich echter niet staat een uitspraak te doen over de doorwerking van de gediagnosticeerde stoornissen in het ten laste gelegde feit. Een op de persoon van de verdachte toegespitst risico op recidive kunnen zij om die reden evenmin bepalen. Wel kan volgens de deskundigen worden vastgesteld dat er risicofactoren aanwezig zijn in de vorm van eerdere veroordelingen, antisociale gedragingen, niet-prosociale contacten in de voorgeschiedenis, alcoholmisbruik, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, victimisatie in de jeugd en een wisselende respons op toezicht.
Blijkens het reclasseringsadvies van 2 januari 2024, opgesteld door [getuige 2], reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, luidt het professionele oordeel van de reclassering dat het risico op recidive en op letsel als hoog moet worden ingeschat. Naar de inschatting van de reclassering zal de verdachte vanwege de psychiatrische problematiek en zijn gokverslaving geneigd zijn zijn (grote) financiële problemen op criminele wijze op te lossen. De reclassering heeft, voor het geval de strafoplegging dit zal toelaten, een aantal aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden bijzondere voorwaarden geformuleerd.
Straftoemeting
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd en de recidive binnen de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden moet worden opgelegd. Deze straf laat geen ruimte voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. De straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – onvoldoende aanwijzingen ziet voor een initiërende rol van de verdachte bij het plegen van de overval.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank ziet aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, aan de verdachte tevens een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dat in verband met tegen die tijd bestaande risico's noodzakelijk is. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Ook in dit verband heeft de rechtbank acht geslagen op de hierboven aangehaalde rapportage Pro Justitia en het reclasseringsadvies. Hoewel in het Pro Justitia rapport geen uitspraak wordt gedaan over het recidiverisico, is er sprake van psychiatrische problematiek en zien onderzoekers veel risicofactoren. De reclassering acht vanwege de achterliggende problematiek zonder interventies, waaronder een klinische behandeling, de kans op recidive groot.
De rechtbank acht, gelet op de stukken omtrent de persoon van de verdachte zoals hiervoor besproken, het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Hetgeen de raadsman tegen oplegging van de GVM heeft ingebracht, treft geen doel. Geen rechtsregel vereist dat de maatregel slechts kan worden opgelegd indien en voor zover de reclassering oplegging van de maatregel adviseert (ECLI:NL:HR:2021:770).

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[aangever]heeft door tussenkomst van mr. C.J. Vermaase, advocaat te Hoofddorp, als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 19.604,- ingediend tegen de verdachte wegens € 11.604,- aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen.
De gestelde materiële schade bestaat volgens opgave van de benadeelde partij uit:
  • Contant geld € 4.160,-
  • Playstation € 909,-
  • Pokémonkaarten voorschot € 2.000,-
  • Horloges € 1.600,-
  • Vervangen slot tuindeur € 165,-
  • Sleutels auto werkgever € 309,-
  • Kleding en riemen € 1.250,-
  • Rek € 15,-
  • Tafel € 20,-
  • Schoenen merk Yeezy en Nike € 135,-
  • Armbanden en kettingen € 1.000,-
  • Camera € 41,-
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en toegelicht en heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing hiervan, met toepassing de hoofdelijkheidsclausule en van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr en met toekenning van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht de vergoeding voor de immateriële schade te matigen tot € 2.000,-.
Verder kan de post ‘Playstation’ volgens de raadsman niet worden toegewezen, onder meer omdat is gebleken dat dit apparaat niet aan de benadeelde toebehoorde, maar dat de benadeelde het onder zich had om het voor een derde te verkopen.
Met betrekking tot de sleutels van de auto van de werkgever heeft de raadsman gesteld dat niet is aangetoond - bijvoorbeeld met een loonstrook - dat de werkgever een bedrag voor de vervanging van de autosleutel heeft ingehouden op het salaris van de benadeelde partij.
Voor de overige materiële schade geldt wat de verdediging betreft dat deze onvoldoende is onderbouwd, dan wel dat het causaal verband met het ten laste gelegde feit ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij behalve materiële schade ook ander nadeel heeft geleden dat voor vergoeding in aanmerking komt. Mede op basis van hetgeen de benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard acht de rechtbank aannemelijk dat hij door de overval te kampen had en heeft met langdurige gevoelens van onmacht en psychische problemen. De rechtbank begroot de immateriële schade van de benadeelde partij naar billijkheid op € 5.000,-. De benadeelde partij wordt in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en voldoende is onderbouwd, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt:
  • Contant geld € 4.160,-
  • Pokémonkaarten voorschot € 2.000,-
  • Vervangen slot tuindeur € 165,-
  • Kleding en riemen € 1.250,-
  • Rek € 15,-
  • Tafel € 20,-
  • Schoenen merk Yeezy en Nike € 135,-
  • Camera € 41,-
De schade in verband met weggenomen horloges stelt de rechtbank schattenderwijs vast op 16 x € 75,- = € 1.200,-. De benadeelde partij wordt in het resterende deel van deze post niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij wordt met betrekking tot de posten ‘Playstation’ en ‘sleutels auto werkgever’ niet-ontvankelijk verklaard, nu deze posten door de verdediging gemotiveerd zijn betwist en de benadeelde partij de vordering daar tegenover onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook de post ‘armbanden en kettingen’ onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij op dit punt eveneens niet-ontvankelijk verklaard wordt.
De toegewezen vergoeding voor materiële schade bedraagt in totaal € 8.986,-.
Resumerend wordt de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 13.986,- (€ 5.000,- + € 8.986,-), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het aantal ten uitvoer te leggen dagen gevangenisstraf te matigen. In de optiek van de verdediging zou het onredelijk zijn het gehele strafrestant alsnog ten uitvoer te leggen, nu de verdachte sinds zijn invrijheidstelling ruim een jaar lang geen strafbaar feit heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag van 21 december 2018 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 8 oktober 2019 is gestart.
De veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 13 september 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een strafrestant van 609 dagen, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 609 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 17 november 2022 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 609 dagen zal herroepen (gehele herroeping), nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbare feit.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 17 november 2022 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande en gelet op de overige inhoud van dit vonnis termen zijn de vordering toe te wijzen. Bij voornoemd vonnis van het gerechtshof Den Haag is de veroordeelde wegens - kort gezegd - een woningoverval veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. In de onderhavige zaak acht de rechtbank bewezen dat de veroordeelde in de proeftijd zich (opnieuw) schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval. Het gaat (wederom) om een ernstig feit. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt om - zoals door de raadsman verzocht - last te geven tot herroeping van slechts een gedeelte van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 38z en 312 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezendat de verdachte het
tweede cumulatief/alternatieften laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat de verdachte het
eerste cumulatief/alternatieften laste gelegde zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
66 (zesenzestig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 13.986,- (dertienduizend negenhonderdzesentachtig euro), bestaande uit € 8.986,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.986,- (dertienduizend negenhonderdzesentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 104 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst de vordering tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingtoe.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
609 (zeshonderdnegen) dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mrs. M. Hoendervoogt en A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2024.
[bewijsmiddelenbijlage]