ECLI:NL:RBNHO:2024:7169

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
343863
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen legitieme portie en vordering tot overleggen bescheiden in erfgenamenkwestie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, is op 17 april 2024 een vordering behandeld van [eiser] tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot de legitieme portie in de nalatenschap van erflater. [eiser] is een dochter van erflater, die op 10 maart 2021 is overleden, en heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie. De nalatenschap van erflater is door erflaatster, zijn derde echtgenote, aanvaard en zij is tot enig erfgename benoemd in het testament. [gedaagde 1] is de erfgenaam van erflaatster en heeft de nalatenschap van erflaatster ook aanvaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak de vordering van [eiser] tot het overleggen van bescheiden toegewezen, waarbij [gedaagde 1] verplicht is om informatie te verstrekken over de nalatenschap van erflater, inclusief bankafschriften en een boedelbeschrijving. De rechtbank heeft de vordering tot het vaststellen van de hoogte van de legitieme portie aangehouden, evenals de beslissing over de kosten van de procedure. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het verstrekken van de gevraagde bescheiden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/343863 / HA ZA 23-495
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. D. van de Lockant-Geschiere te Utrecht,
tegen
[gedaagde 1],
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [erflaatster],
te [plaats 2] (Oostenrijk),
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde 1],
advocaat: mr. A.G. Moeijes te Velsen-Zuid.
en
[gedaagde 2]
te [plaats 3]
eiseres in het incident tot voeging ex artikel 217-218 Rv.
hierna te noemen: [gedaagde 2]
advocaat: mr. D.B den Hartog te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2024, waarin een mondelinge behandeling is gelast, en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlating en nadere producties met producties 21 tot en met 32 van [gedaagde 1];
- de akte nadere producties met producties 33 en 34 van [gedaagde 1];
- de akte aanvullende productie met productie 35 van [gedaagde 1];
- de door [eiser] overgelegde notitie met drie achterliggende Excel-bestanden;
- de incidentele conclusie tot voeging aan de zijde van [eiser] ex artikel 217-218 Rv met producties 1 tot en met 6 van [gedaagde 2];
- de mondelinge behandeling van 7 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij namens [gedaagde 1] pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

De nalatenschappen van erflater en Blom
2.1.
[eiser] en [gedaagde 2] zijn twee (van de vier) dochters van [erflater] (hierna: erflater) uit zijn eerste huwelijk met [betrokkene 1]. Erflater is overleden op 10 maart 2021. Ten tijde van zijn overlijden was erflater in derde echt gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster), in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij testament van 22 december 2011 heeft erflater voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt. Daarin heeft hij zijn kinderen alsmede hun afstammelingen uitgesloten als erfgenamen van zijn nalatenschap. Erflaatster is tot enig erfgename benoemd. Erflaatster heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.
2.3.
Erflaatster is overleden op 11 september 2022. Bij testament van 14 december 2017 heeft erflaatster voor het laatst over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft daarin [gedaagde 1] tot enig erfgenaam benoemd. [gedaagde 1] heeft de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. De door erflaatster in het testament benoemde executeur heeft zijn benoeming niet aanvaard.
2.4.
Op 15 februari 2023 heeft [eiser] een beroep gedaan op haar legitieme portie in de nalatenschap van haar vader, erflater. Notaris Kolk heeft per brief van 15 mei 2023 aan [eiser] een (voorlopige) beschrijving van de huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en erflaatster gestuurd, alsmede een berekening van de legitieme portie van [eiser]. Per email van 16 mei 2023 heeft [eiser] gemeld dat zij met die berekening niet akkoord gaat en gevraagd om een onderbouwde boedelbeschrijving.
De huwelijksgoederengemeenschap
2.5.
De huwelijksgoederengemeenschap van erflater en erflaatster bestond (in ieder geval) uit:
  • banksaldo;
  • een woning aan de [adres] te [plaats 4] (hierna: de woning);
  • een schuld uit een aflossingsvrije hypothecaire geldlening bij BLG Wonen (hierna: de hypotheekschuld) van € 123.682,- per 30 december 2004;
  • inboedel en andere roerende zaken.
De woning
2.6.
Op 30 juni 2023 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde 1] conservatoir beslag gelegd op de woning.
2.7.
Op 15 juli 2023 heeft makelaar [betrokkene 2] van Prismaat Makelaars O.G. [gedaagde 1] bericht dat een waarde van de woning teruggerekend naar maart 2021 tussen de € 315.000,- en € 325.000,- reëel is te noemen, gelet op de transactieprijs van zeven referentieobjecten in dezelfde buurt en rekening houdend met het slechte onderhoudsniveau van de woning.
2.8.
[gedaagde 1] heeft de woning op 10 augustus 2023 verkocht aan een derde voor een koopprijs van € 300.000,-.
2.9.
[gedaagde 1] heeft op 7 september 2023 een vermogensopstelling en berekening van de legitieme portie gestuurd aan [eiser]. [eiser] heeft deze afgewezen.
2.10.
[eiser] heeft in reactie op een verzoek van de notaris op 19 september 2023 gemeld dat zij geen medewerking verleent aan doorhaling van het beslag. Op 25 en 26 september 2023 is vervolgens tussen partijen gesproken over een in depotstelling van de verkoopopbrengst van de woning.
2.11.
[gedaagde 1] heeft op 27 september 2023 een kort geding aanhangig gemaakt en gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld tot opheffing van het beslag teneinde te kunnen voldoen aan de leveringsverplichting aan de koper.
2.12.
Op 5 oktober 2023 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een vaststellingsovereenkomst ondertekend over de opheffing van het beslag, waarbij de totale verkoopopbrengst in depot wordt gehouden door de notaris. Vervolgens is het kort geding, dat behandeld zou worden op 10 oktober 2023, door [gedaagde 1] ingetrokken.
2.13.
De woning is op 17 oktober 2023 geleverd aan de kopers. Uit de nota van afrekening van de notaris blijkt dat een bedrag van € 173.801,87 in depot is gesteld.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde 1], in hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster, veroordeelt tot afgifte van de navolgende bescheiden binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom:
een boedelbeschrijving, waaruit alle activa en passiva uit de nalatenschap van erflater blijken, een en ander voorzien van bewijsstukken;
bankafschriften van alle bankrekeningen van erflater inclusief de en/of-bankrekeningen vanaf juni 2016 tot heden, dan wel tot opheffing van de bankrekeningen;
saldo-overzichten van alle bankrekeningen op datum overlijden van erflater;
taxatierapport van de woning per datum overlijden van erflater;
overzicht van de hypotheekschuld per datum overlijden van erflater
taxatierapport van de inboedel, de sieraden en antiek per datum overlijden erflater;
factuur van de uitvaart met bewijsstukken ten aanzien van een eventuele uitvaartverzekering;
overzicht met bewijstukken overige (levens)verzekeringen en polissen;
kopie aangifte inkomstenbelasting 2016 tot en met 2021;
kopie aangifte erfbelasting
opgave van bewijsstukken van alle schenkingen als bedoeld in artikel 4:67 BW die in het verleden zijn gedaan door erflater;
alle overige van belang zijnde informatie in verband met de berekening van de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van erflater.
2. de hoogte van de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van erflater vast stelt op € 15.065,90, te vermeerderen met 1/10 deel van de giften die door erflater zijn gedaan en verminderd met 1/10 deel van de passiva, en [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van het vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum overlijden, dan wel 23 juni 2023, dan wel de dag der dagvaarding, kosten rechtens.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde 1] op grond van artikel 4:182 BW verplicht is informatie te verstrekken teneinde haar gelegenheid te bieden de hoogte van haar legitieme portie te berekenen. De legitieme portie vormt volgens [eiser] een schuld in de nalatenschap van erflaatster. [gedaagde 1] is daarom verplicht de vast te stellen legitieme portie aan [eiser] te betalen. De wettelijke rente is volgens [eiser] verschuldigd vanaf de opeisbaarheid van de legitieme portie, dus vanaf het overlijden van erflaatster op 11 september 2022, althans vier weken na de sommatie van 25 mei 2023, dan wel vanaf het uitbrengen van de dagvaarding.
3.3.
[gedaagde 1] betwist de vorderingen van [eiser]. Hij voert aan dat hij alle beschikbare informatie al aan [eiser] heeft verstrekt en hij alles doet wat hij kan om verdere informatie boven tafel te krijgen. De legitieme portie moet worden berekend aan de hand van de werkelijke waarde van de woning en de inboedel, die lager is dan [eiser] stelt, en moet verminderd worden met de kosten voor het opvragen van de door [eiser] verlangde informatie, de notariskosten en de schade die is veroorzaakt door de vertraagde verkoop van de woning, evenals de proceskosten van [gedaagde 1] in het kort geding. Bovendien voert [gedaagde 1] aan dat hij meermaals heeft aangebonden de legitieme portie aan [eiser] te voldoen, maar dat [eiser] daaraan geen medewerking verleende, zodat geen wettelijke rente is verschuldigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde 1] vordert - samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis:
primair: [eiser] veroordeelt in de door [gedaagde 1] gemaakte kosten in het kort geding, zijnde € 2.488,64,
subsidiair: voor recht verklaart dat de door [gedaagde 1] door toedoen van [eiser] gemaakte kosten voor het kort geding in mindering strekken op het saldo van de nalatenschap van erflater,
met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.6.
[gedaagde 1] legt hieraan ten grondslag dat de kosten als gevolg van (het handhaven van) het beslag onnodig door [eiser] zijn veroorzaakt. [gedaagde 1] had immers vervangende zekerheid aangeboden. Primair moeten de kosten van het kort geding (de kosten van de advocaat van [gedaagde 1]) door [eiser] worden vergoed, althans subsidiair ten laste komen van de legitimaire massa van de nalatenschap van erflater, aldus [gedaagde 1].
3.7.
[eiser] betwist de vordering van [gedaagde 1]. Zij voert aan dat [gedaagde 1] niet (voldoende) reageerde op de (informatie-)verzoeken van [eiser] en de woning wilde verkopen, zodat zij belang had bij het gelegde beslag. Bovendien is over vervangende zekerheid (het depot) op 26 september 2023 al overeenstemming bereikt. Voor zover [gedaagde 1] voor de kort geding dagvaarding van 27 september 2023 kosten heeft gemaakt, komen die dus voor eigen rekening van [gedaagde 1], aldus [eiser].
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Over de eerste vordering van [eiser] tot afgifte van bescheiden, oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2.
De vordering onder a (
de boedelbeschrijving) wordt afgewezen. In de conclusie van antwoord (randnummer 17) en in productie 29 bij de akte uitlating en nadere producties heeft [gedaagde 1] een opstelling gemaakt van het saldo van de nalatenschap van erflater. Dat deze boedelbeschrijving volgens [eiser] niet juist is, maakt niet dat [gedaagde 1] kan worden veroordeeld nogmaals een vermogensopstelling te maken.
4.3.
[eiser] vordert dat de boedelbeschrijving vergezeld gaat van onderbouwende bescheiden. De rechtbank begrijpt die vordering aldus dat met de onderbouwende bescheiden bedoeld wordt de bescheiden waarvan afgifte wordt gevorderd zoals nader gespecificeerd onder de vorderingen b tot en met l. Die vorderingen zullen hieronder worden besproken.
4.4.
[eiser] vordert afgifte van de bankafschriften van alle bankrekeningen van erflater inclusief de en/of-bankrekeningen vanaf juni 2016 tot heden, dan wel tot de datum van de opheffing van de bankrekeningen (
vordering b). De rechtbank is van oordeel dat [eiser] haar belang bij deze bescheiden voldoende heeft toegelicht. Zij heeft er op gewezen dat weliswaar bankrekeningafschriften zijn overgelegd van het bankrekeningnummer eindigend op [rekeningnummer 1] (hierna: rekening [rekeningnummer 1]), maar dat daarnaast de volgende vijf andere bankrekeningen bestonden op naam van erflater en/of erflaatster:
rekeningnummer
Ten name van
Soort
Opmerking
1
[rekeningnummer 2]
Levensverzekering
Uitgekeerd in augustus 2017
2
[rekeningnummer 3]
Erflater
Spaarrekening
3
[rekeningnummer 4]
Erflaatster
Spaarrekening
Opgeheven 11 november 2019
4
[rekeningnummer 5]
Erflater en/of erflaatster
Beleggingsrekening
5
[rekeningnummer 6]
Erflaatster
ASN rekening
Opgeheven 13 maart 2020
4.5.
Uit de overgelegde afschriften van rekening [rekeningnummer 1] blijkt bovendien dat aanzienlijke overboekingen hebben plaatsgevonden aan (bankrekeningen op naam van) [gedaagde 1] en mevrouw [betrokkene 3]. Op basis van uitsluitend de bankrekeningafschriften van rekening [rekeningnummer 1] die tot nu zijn verstrekt, gaat het volgens de onderbouwde stellingen van [eiser] al om het substantiële bedrag van in totaal € 102.488,-.
4.6.
[gedaagde 1] heeft in reactie daarop gesteld dat deze betalingen zijn verricht ten behoeve van mevrouw [betrokkene 4], een in Oostenrijk wonende onbekende van erflaatster en erflater. Volgens [gedaagde 1] heeft hij mevrouw [betrokkene 4] in 2018 bij erflaatster en erflater geïntroduceerd en heeft hij voorgesteld dat erflater en erflaatster mevrouw [betrokkene 4] financieel zouden ondersteunen, waarmee erflaatster en erflater hebben ingestemd (hetgeen [eiser] overigens weerspreekt). Vervolgens hebben erflater en erflaatster maandelijks een bedrag betaald op een door [gedaagde 1] geopende bankrekening die alleen werd gebruik door mevrouw [betrokkene 4] en waarvan zij onder meer haar huur betaalde, aldus het betoog van [gedaagde 1].
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat deze betalingen van de rekening [rekeningnummer 1] van erflaatster en erflater aan [gedaagde 1] en mevrouw [betrokkene 3] moeten worden aangemerkt als giften die bij de berekening van de legitieme portie moeten worden betrokken. De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet in zijn betoog dat een bevoordelingsbedoeling van erflater en erflaatster ontbrak. Uitgaande van de juistheid van de stellingen van [gedaagde 1] over mevrouw [betrokkene 4], valt niet in te zien welke bedoeling erflaatster en erflater dan wél hebben gehad bij de financiële ondersteuning (nota bene op aandragen van [gedaagde 1] zelf) van een volstrekte onbekende van erflater en erflaatster, die bovendien woont in Oostenrijk en die erflater en erflaatster nooit hebben ontmoet.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] er belang bij dat zij inzage krijgt in alle bankrekeningafschriften van erflaatster én erflater (die immers in gemeenschap van goederen waren gehuwd), om te onderzoeken of er sprake is geweest van verdere giften die bij de berekening van de legitieme portie moeten worden betrokken. De periode waarover de bankafschriften moeten worden verstrekt zal worden beperkt tot vijf jaar vóór het overlijden van erflater, gelet op het bepaalde in artikel 4:67 aanhef en sub e BW. Dat sprake is van één of meer van de situaties als genoemd in 4:67 a tot en met d BW is niet gesteld, zodat een langere termijn niet is gerechtvaardigd. [eiser] heeft bovendien onvoldoende toegelicht welk belang zij heeft bij de bankrekeningafschriften van na het overlijden van erflater op 10 maart 2021.
4.9.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij zelf niet beschikt over de rekeningafschriften en hij heeft geprobeerd de afschriften te verkrijgen bij ABN, maar dat hij daarin tot op heden niet is geslaagd. De veroordeling van [gedaagde 1] zal aldus worden toegewezen dat hij verplicht is alle inspanningen te verrichten die nodig zijn om de afschriften zo spoedig mogelijk te verkrijgen van de betreffende banken (ABN, SNS en ASN) en te verstrekken aan [eiser].
4.10.
Vordering c(saldo-overzichten van alle bankrekeningen op datum overlijden van erflater) zal eveneens worden toegewezen, gelet op hetgeen hierboven is overwogen. [gedaagde 1] stelt dat deze bescheiden zijn overgelegd als productie 7, maar dat betreft slechts het afschrift van rekening [rekeningnummer 1] en niet de overige rekeningen als genoemd in 4.5. Voor zover het gaat om een rekening die is opgeheven vóór het overlijden van erflater op 10 maart 2021, moet [gedaagde 1] een saldo-overzicht overleggen ten tijde van de opheffing van de betreffende rekening. Ook ten aanzien van deze vordering zal worden bepaald dat [gedaagde 1] verplicht is de inspanningen te verrichten die nodig zijn om de afschriften zo spoedig mogelijk te verkrijgen en te verstrekken aan [eiser].
4.11.
Vordering d(het taxatierapport van de woning) zal worden afgewezen. Als productie 4 heeft [gedaagde 1] een waardebepaling overgelegd, gedateerd 15 juli 2023, opgesteld door een makelaar ([betrokkene 2] van Prismaat Makelaars O.G.). Daarin heeft de makelaar een waardebepaling gegeven van de woning per maart 2021 (het moment van overlijden van erflater) en zich gebaseerd op de transactieprijs van zeven vergelijkbare woningen in dezelfde buurt. De makelaar heeft daarbij bovendien al rekening gehouden met de (slechte) staat van onderhoud van de woning. Uit de opmerking van de makelaar dat hij zijn foto’s helaas destijds heeft verwijderd, leidt de rechtbank bovendien af dat deze makelaar de woning op enig moment zelf heeft bezocht. De makelaar komt tot de conclusie dat een waarde in maart 2021 tussen de € 315.000,- en € 325.000,- reëel is te noemen.
4.12.
Aan [eiser] kan worden toegegeven dat geen sprake is van een officieel taxatierapport. De rechtbank gaat er echter vanuit dat het in redelijkheid niet meer mogelijk is om een dergelijk officieel taxatierapport, of een waardebepaling die méér zekerheid geeft dan de waardebepaling van de makelaar van Prismaat, te verkrijgen. De woning is immers inmiddels verkocht aan een derde, die niet verplicht is om medewerking te verlenen aan een taxatie. Het ligt bovendien voor de hand dat de woning zich niet meer in dezelfde slechte (onderhouds)staat bevindt als in maart 2021. Er zijn bovendien geen foto’s meer beschikbaar van de onderhoudsstaat van de woning waarop een eventuele nieuwe taxatie wellicht gebaseerd zou kunnen worden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat van [gedaagde 1] niet gevergd kan worden dat hij een nieuw taxatierapport van de woning overlegt.
4.13.
[eiser] heeft erkend dat er inmiddels voldoende informatie beschikbaar is over de stand van de hypotheekschuld op de datum van overlijden van erflater (
vordering e), zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat van de inboedel, sieraden en antiek (
vordering f) geen taxatierapport meer kan worden opgesteld, omdat de spullen geen waarde vertegenwoordigden en inmiddels niet meer beschikbaar zijn. Gelet op zijn standpunt dat hij niet meer over de spullen beschikt, kan [gedaagde 1] ook niet worden veroordeeld een taxatierapport over te leggen. Daarmee is overigens niet gezegd dat [gedaagde 1] wordt gevolgd in zijn betoog dat er bij de berekening van de legitieme portie vanuit kan worden gegaan dat de spullen (dus) geen waarde vertegenwoordigden.
4.15.
Ter zitting heeft [eiser] ermee ingestemd dat er vanuit wordt gegaan dat de kosten van de uitvaart van erflater zijn gedekt door de uitvaartverzekering (
vordering g). Gelet daarop heeft [eiser] geen belang meer bij haar vordering tot het verstrekken van de factuur van de uitvaart met bewijsstukken ten aanzien van een eventuele uitvaartverzekering en wordt deze vordering afgewezen.
4.16.
De vordering tot het verstrekken van bewijstukken van de levensverzekeringen (
vordering h) zal eveneens worden afgewezen. Van de bekende levensverzekering zal de waarde moeten blijken uit de over te leggen bankrekeningafschriften (de rekening eindigend op [rekeningnummer 2]). Dat er andere levensverzekeringen waren is door [gedaagde 1] betwist en ook overigens niet gebleken, zodat hij niet kan worden veroordeeld tot het afgeven van bescheiden daarover.
4.17.
Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting (IB) 2016 tot en met 2021 (
vordering i) heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat hij de bescheiden heeft opgevraagd bij de administrateur van erflaatster/erflater en bij de Belastingdienst. [gedaagde 1] heeft al overgelegd de aangifte IB van erflater van 2021, de aangifte IB van erflaatster van 2021 en 2022, alsmede de aanslagen IB van erflater én erflaatster van 2016 tot en met 2021. Volgens [gedaagde 1] kan de Belastingdienst alleen de reeds overgelegde aanslagen verstrekken en niet de aangiften. Ook de administrateur beschikt niet over de aangiften, aldus [gedaagde 1]. [eiser] heeft dit onvoldoende weersproken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] bij deze stand van zaken niet veroordeeld kan worden tot het overleggen van de overige IB-aangiften, omdat niet is gebleken dat hij de mogelijkheid heeft om die stukken te verkrijgen.
4.18.
[gedaagde 1] heeft over de gevorderde aangifte erfbelasting (
vordering j) aangevoerd dat van de nalatenschap van erflater geen aangifte erfbelasting is gedaan, omdat de omvang onder de belastingvrijstelling lag. Verder heeft [gedaagde 1] de voorlopige aangifte erfbelasting van de nalatenschap van erflaatster in het geding gebracht en toegelicht dat nog geen sprake is van een definitieve aangifte. Daarom zal de gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] om de aangifte erfbelasting te verstrekken worden afgewezen.
4.19.
[gedaagde 1] heeft gesteld dat er geen schenkingen zijn, zodat hij niet kan worden veroordeeld daarvan opgave te doen.
Vordering kis daarom niet toewijsbaar. Met de veroordeling van [gedaagde 1] om de bankrekeningafschriften over te leggen kan [eiser] wel zelf onderzoek doen naar eventuele schenkingen.
4.20.
De gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] om overige van belang zijnde informatie voor de berekening van de legitieme portie over te leggen (
vordering l) is onvoldoende concreet, zodat deze vordering niet toewijsbaar is.
4.21.
De rechtbank ziet aanleiding voor het opleggen van een dwangsom als prikkel tot nakoming. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.22.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, totdat de bescheiden zijn verstrekt en partijen zich over de inhoud daarvan hebben kunnen uitlaten. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen over vier weken voor uitlaten partijen over de wijze van voortprocederen. Indien partijen op dat moment nog in afwachting zijn van de te verstrekken bescheiden kunnen zij aanhouding vragen.
in reconventie
4.23.
Iedere beslissing wordt aangehouden.
in het incident tot voeging van [gedaagde 2]
4.24.
Omdat [eiser] en [gedaagde 1] na het onderhavige (tussen)vonnis gelegenheid krijgen tot nadere conclusies, kan ook in het door [gedaagde 2] opgeworpen incident worden voort geprocedeerd. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord in het incident aan de zijde van [gedaagde 1] en [eiser].

5.De beslissing

De rechtbank
in het door [gedaagde 2] opgeworpen incident
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
15 mei 2024voor conclusie van antwoord in het incident;
in conventie
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om:
i. binnen één week na betekening van dit vonnis bij de betreffende banken alle bankrekeningafschriften op te vragen van de navolgende bankrekeningen, over de periode vanaf 10 maart 2016 tot en met 10 maart 2021, althans tot en met de eerdere datum van uitkering/opheffing:
rekeningnummer
Ten name van
Soort
Opmerking
1
[rekeningnummer 2]
Levensverzekering
Uitgekeerd in augustus 2017
2
[rekeningnummer 3]
Erflater
Spaarrekening
3
[rekeningnummer 4]
Erflaatster
Spaarrekening
Opgeheven 11 november 2019
4
[rekeningnummer 5]
Erflater en/of erflaatster
Beleggingsrekening
5
[rekeningnummer 6]
Erflaatster
ASN rekening
Opgeheven 13 maart 2020
binnen één week na betekening van dit vonnis bij de betreffende banken saldooverzichten op te vragen van de bankrekeningen genoemd onder i. per 10 maart 2021, althans per de eerdere datum van uitkering/opheffing;
bij zijn informatieverzoeken aan de banken alle noodzakelijke gegevens en bescheiden te voegen, en aan ieder verzoek van de banken om aanvullende gegevens of bescheiden telkens binnen één week te voldoen;
zijn verzoeken aan de banken en eventuele correspondentie daarover met de banken gelijktijdig in kopie aan de advocate van [eiser] te verstrekken;
telkens binnen één week na ontvangst van (een deel van) de bankrekeningafschriften en/of saldo-overzichten, een kopie daarvan te verstrekken aan de advocate van [eiser];
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een dwangsom aan [eiser] van € 250,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] niet of niet volledig voldoet aan de veroordelingen in 5.2 van dit vonnis, met een maximum van in totaal € 25.000,-;
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
15 mei 2024voor uitlaten partijen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.6.
houd iedere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
1538