Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.De feiten
- banksaldo;
- een woning aan de [adres] te [plaats 4] (hierna: de woning);
- een schuld uit een aflossingsvrije hypothecaire geldlening bij BLG Wonen (hierna: de hypotheekschuld) van € 123.682,- per 30 december 2004;
- inboedel en andere roerende zaken.
3.Het geschil
4.De beoordeling
de boedelbeschrijving) wordt afgewezen. In de conclusie van antwoord (randnummer 17) en in productie 29 bij de akte uitlating en nadere producties heeft [gedaagde 1] een opstelling gemaakt van het saldo van de nalatenschap van erflater. Dat deze boedelbeschrijving volgens [eiser] niet juist is, maakt niet dat [gedaagde 1] kan worden veroordeeld nogmaals een vermogensopstelling te maken.
vordering b). De rechtbank is van oordeel dat [eiser] haar belang bij deze bescheiden voldoende heeft toegelicht. Zij heeft er op gewezen dat weliswaar bankrekeningafschriften zijn overgelegd van het bankrekeningnummer eindigend op [rekeningnummer 1] (hierna: rekening [rekeningnummer 1]), maar dat daarnaast de volgende vijf andere bankrekeningen bestonden op naam van erflater en/of erflaatster:
vordering e), zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
vordering f) geen taxatierapport meer kan worden opgesteld, omdat de spullen geen waarde vertegenwoordigden en inmiddels niet meer beschikbaar zijn. Gelet op zijn standpunt dat hij niet meer over de spullen beschikt, kan [gedaagde 1] ook niet worden veroordeeld een taxatierapport over te leggen. Daarmee is overigens niet gezegd dat [gedaagde 1] wordt gevolgd in zijn betoog dat er bij de berekening van de legitieme portie vanuit kan worden gegaan dat de spullen (dus) geen waarde vertegenwoordigden.
vordering g). Gelet daarop heeft [eiser] geen belang meer bij haar vordering tot het verstrekken van de factuur van de uitvaart met bewijsstukken ten aanzien van een eventuele uitvaartverzekering en wordt deze vordering afgewezen.
vordering h) zal eveneens worden afgewezen. Van de bekende levensverzekering zal de waarde moeten blijken uit de over te leggen bankrekeningafschriften (de rekening eindigend op [rekeningnummer 2]). Dat er andere levensverzekeringen waren is door [gedaagde 1] betwist en ook overigens niet gebleken, zodat hij niet kan worden veroordeeld tot het afgeven van bescheiden daarover.
vordering i) heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat hij de bescheiden heeft opgevraagd bij de administrateur van erflaatster/erflater en bij de Belastingdienst. [gedaagde 1] heeft al overgelegd de aangifte IB van erflater van 2021, de aangifte IB van erflaatster van 2021 en 2022, alsmede de aanslagen IB van erflater én erflaatster van 2016 tot en met 2021. Volgens [gedaagde 1] kan de Belastingdienst alleen de reeds overgelegde aanslagen verstrekken en niet de aangiften. Ook de administrateur beschikt niet over de aangiften, aldus [gedaagde 1]. [eiser] heeft dit onvoldoende weersproken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] bij deze stand van zaken niet veroordeeld kan worden tot het overleggen van de overige IB-aangiften, omdat niet is gebleken dat hij de mogelijkheid heeft om die stukken te verkrijgen.
vordering j) aangevoerd dat van de nalatenschap van erflater geen aangifte erfbelasting is gedaan, omdat de omvang onder de belastingvrijstelling lag. Verder heeft [gedaagde 1] de voorlopige aangifte erfbelasting van de nalatenschap van erflaatster in het geding gebracht en toegelicht dat nog geen sprake is van een definitieve aangifte. Daarom zal de gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] om de aangifte erfbelasting te verstrekken worden afgewezen.
Vordering kis daarom niet toewijsbaar. Met de veroordeling van [gedaagde 1] om de bankrekeningafschriften over te leggen kan [eiser] wel zelf onderzoek doen naar eventuele schenkingen.
vordering l) is onvoldoende concreet, zodat deze vordering niet toewijsbaar is.
5.De beslissing
15 mei 2024voor conclusie van antwoord in het incident;
15 mei 2024voor uitlaten partijen;