ECLI:NL:RBNHO:2024:7129

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
23-029447
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing onttrekking aan het verkeer van synthetische drugs in verband met beslaglegging en klaagschrift

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering tot onttrekking aan het verkeer van synthetische drugs, specifiek 83,5 kilogram a-PiHP, die in beslag waren genomen tijdens een controle op 12 oktober 2023. De klaagster, vertegenwoordigd door mr. K. Canatan, betwistte de rechtmatigheid van het beslag, stellende dat de stof ten tijde van inbeslagname niet op de Opiumwet stond en dat er geen sprake was van strafbaar handelen. De officier van justitie voerde aan dat de stof schadelijk is en dat er een onderzoek gaande is naar de klaagster, die zich mogelijk bezighoudt met de handel in stoffen die net niet strafbaar zijn.

De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie haar bevoegdheid rechtmatig heeft gebruikt en dat er geen sprake was van détournement de pouvoir. De rechtbank verklaarde de vordering tot onttrekking aan het verkeer niet-ontvankelijk, omdat de klaagster verdachte is in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard, omdat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. De rechtbank benadrukte dat de stof een vergelijkbaar risico voor de volksgezondheid vormt als verboden Opiumwetsubstanties en dat er nog nader onderzoek zal plaatsvinden naar de klaagster.

De beslissing werd genomen door mr. E.M. van Poecke, in tegenwoordigheid van griffier M. Dambrink, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
raadkamernummers : 23-028344 (55f Sv) en 23-029447 (552a Sv)
datum : 5 maart 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de vordering onttrekking aan het verkeer (artikel 552f Sv) van de officier van justitie en het daarmee samenhangende beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster],

voor deze zaak woonplaats kiezend op het kantoor van mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam (Herengracht 478, 1017 CB Amsterdam),
hierna ook te noemen: de klaagster.

Feiten

Uit het dossier volgt dat tijdens een integrale controle op 12 oktober 2023 in een pand aan de [adres] in Zaandam mogelijk synthetische drugs werden aangetroffen. Uit een indicatieve test volgde dat het om de stof Alpha PVP zou gaan, vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), d.d. 31 oktober 2023, volgt vervolgens dat in het onderzoeksmateriaal met kenmerk AAQX9433NL (‘totaal 83,5 kilogram’) alfa-PiHP HCI is aangetoond. Dit betreft geen Opiumwetsubstantie maar een nieuwe psychoactieve stof (NPS). Volgens het NFI zijn NPS'en substanties die als drugs worden gebruikt en niet zijn vermeld op de lijsten van de Opiumwet, maar voor de volksgezondheid wel een vergelijkbaar risico kunnen vormen als Opiumwetsubstanties.
Vervolgens blijkt uit de kennisgeving van inbeslagneming van 7 november 2023 dat op grond van artikel 94 lid 2 Sv onder [belanghebbende] 83,5 kilo a-PiHP in beslag is genomen ten behoeve van onttrekking aan het verkeer.
Op 8 november 2023 is bij de griffie van de rechtbank Noord-Holland de vordering binnengekomen van het Openbaar Ministerie tot onttrekking aan het verkeer van de 83,5 kilo a-PiHP.
Op 24 november 2023 is het klaagschrift ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

Procedure

De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de vordering en het klaagschrift gelijktijdig in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klaagster, mr. K. Canatan voornoemd, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De klaagster is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De beslagene [belanghebbende] is, hoewel daartoe goed opgeroepen, evenmin in raadkamer verschenen.

Standpunt Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft voorop gesteld dat het primaire doel van het openbaar ministerie is om de inbeslaggenomen stof uit het verkeer te halen, nu deze stof schadelijk is. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het rapport van 7 november 2023 van apotheker-toxicoloog [deskundige] en op de concept tekst van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) tot wijziging van lijst I van de Opiumwet, waaruit volgt dat het de bedoeling is om de stof a-PiHP op deze lijst van verboden middelen te plaatsen. Volgens de officier van justitie zou het daarbij gaan om een vermoedelijke inwerkingtreding per april of mei 2024.
Ten aanzien van de vordering tot onttrekking aan het verkeer heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze op dit moment moet worden afgewezen, nu er nog nader onderzoek zal plaats vinden in het kader van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In de visie van het openbaar ministerie is nog altijd sprake van een verdenking van artikel 174 jo 46 Sr, nu sprake is van een grote hoeveelheid, waarbij het niet anders kan dat dit bestemd was voor de verdere verhandeling. Evenwel is hiernaar door capaciteitsgebrek nog geen nader strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dit betekent dat op dit moment onvoldoende informatie voorhanden is om vast te stellen dat sprake is van een strafbaar feit in de zin van artikel 174 jo 46 Sr, hetgeen bij een artikel 552f procedure ‘vol’ en ‘ex tunc’ moet worden getoetst.
Ten aanzien van het klaagschrift ligt dit volgens de officier van justitie anders. Inmiddels is door het openbaar ministerie ervoor gekozen capaciteit vrij te maken om alsnog een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar het handelen van de klaagster, nu zij zich kennelijk telkens bezig houdt met het verhandelen van stoffen die wel gevaarlijk zijn maar nog nét niet strafbaar. Gelet op dit lopende onderzoek en het feit dat het om voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen gaat, is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat – na nader onderzoek – de inhoudelijk oordelende rechter zal beslissen tot onttrekking aan het verkeer.

Standpunt klaagster

Namens de klaagster is primair aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is, nu het openbaar ministerie de stof in beslag heeft genomen terwijl dit ten tijde van de inbeslagneming geen verboden stof betrof en derhalve geen sprake was van strafbaar handelen. Het (voortduren van het) beslag door het openbaar ministerie is daarom in strijd met het verbod om een bevoegdheid te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven (
détournement de pouvoir).
Daarnaast is door de advocaat aangevoerd dat geen sprake is van het begaan van een strafbaar feit, waardoor de stof niet vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. De klaagster is een groothandel in stoffen die levert aan andere zakelijke partijen. De inbeslaggenomen stof was geïmporteerd en betrof handelsvoorraad. Volgens het openbaar ministerie is er sprake van overtreding van artikel 174 Sr, maar het gaat hier om ingevoerde stoffen, terwijl art 174 ziet op het verhandelen daarvan. Daarnaast moet tevens sprake zijn van wetenschap dat de stoffen voor het leven of gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter verzwijgen. Dit valt niet te toetsen, omdat geen enkel onderzoek is verricht of sprake is geweest van het te koop aanbieden van de stof en pas na de levering kan blijken of de verkoper de schadelijkheid heeft verzwegen. Gelet op het voorgaande heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en de stof dient te worden teruggegeven aan de klaagster nu voldoende uit de stukken is gebleken dat zij de eigenaar is van de inbeslaggenomen stof.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Vordering onttrekking (artikel 552f Sv)
Volgens de klaagster is de handelwijze van het openbaar ministerie in strijd met een beginsel
van behoorlijk strafprocesrecht, te weten het verbod om een bevoegdheid te gebruiken voor
een ander doel dan waarvoor deze is gegeven (détournement de pouvoir). De klaagster meent
dat alleen al om die reden het beslag onrechtmatig is en de vordering van de officier moet
worden afgewezen.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat de 83,5 kilo a-PihP in beslag is genomen op grond van artikel 94 Sv. Hierbij staat vermeld
‘Verdovende middelen commissie Europese Unie middel voor lidstaten opnemen in wetgeving ivm volksgezondheid. Nu 174SR sub 18 Warenwet’.De officier van justitie heeft ter zitting bevestigd dat de stof in beslag is genomen in het kader van een onderzoek naar de strafbare bepalingen van artikel 174 Sr en artikel 18 Warenwet. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie voorts toegelicht dat
capaciteit en prioritering een rol hebben gespeeld bij de afweging om vooralsnog geen nader onderzoek te doen. Inmiddels is dit onderzoek wel uitgezet en concentreert het onderzoek zich op de vraag in hoeverre het handelen van de klaagster valt onder de strafbepaling van artikel 174 Sr.
Gelet op het Uit voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie haar bevoegdheid op rechtmatige wijze heeft gebruikt om goederen in beslag te nemen in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Van het aanwenden van de bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, is dan ook niet gebleken.
Toch zal de rechtbank niet aan inhoudelijke toetsing van de vordering toekomen. De officier van justitie heeft immers ter zitting aangegeven dat de klaagster verdachte is in een lopend strafrechtelijk onderzoek, waarbij niet is uitgesloten dat een vervolging tegen de klaagster zal worden aangevangen. Bij die stand van zaken is voor een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer in de zin van artikel 552f Sv geen plaats (HR 11 maart 1986, NJ 1986, 574 en HR 25 november 2003, NbSr 2004/25). De rechtbank zal daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Klaagschrift (artikel 552a Sv)
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit het dossier volgt dat onder de beslagene een grote hoeveelheid a-PiHP is aangetroffen, waarvan de klaagster eigenaar is en de klaagster zich zelf presenteert als ‘groothandelaar’. Volgens het NFI vormt deze stof een vergelijkbaar risico met verboden Opiumwetsubstanties. Door de officier van justitie is ten aanzien van de schadelijkheid voorts gewezen op de brief van apotheker-toxicoloog [deskundige] en de concepttekst van een AmMvB, waaruit het voornemen van de wetgever volgt om deze stof aan lijst I van de Opiumwet toe te voegen. Voorts is door de officier van justitie aangegeven dat er nog nader onderzoek wordt verricht naar het handelen van de klaagster, nu de klaagster zich ‘kennelijk telkens bezig houdt met het verhandelen van stoffen die nét niet strafbaar zijn’.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het lopende onderzoek naar aanleiding van bovengenoemde omstandigheden, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de stof zal bevelen. Dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat alle bestanddelen van artikel 174 Sr door de klaagster zijn vervuld, zoals door de advocaat betoogd, doet daar niet aan af nu de klaagschriftprocedure zoals gezegd een marginale, summiere beoordeling behelst. Daarmee is het strafvorderlijk belang nog aanwezig en dient naar oordeel van de rechtbank het beklag ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering;
verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M. van Poecke, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.