ECLI:NL:RBNHO:2024:7021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
15.321946.22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel door het Openbaar Ministerie

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 15.321946.22. De zaak betreft de vordering van het Openbaar Ministerie, ingediend op 9 april 2024, tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 341.416,50 van de betrokkene, die in deze zaak wordt aangeduid als [betrokkene]. De officier van justitie heeft gesteld dat [betrokkene] door oplichting wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, waarbij een bedrag van € 23.000,- naar haar bankrekening is overgeboekt en € 670,59 is gebruikt voor het betalen van openstaande rekeningen. De officier van justitie heeft een korting van 10% toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de betalingsverplichting is vastgesteld op € 21.303,53.

Tijdens de zitting op 14 juni 2024 heeft de raadsman van [betrokkene] aangevoerd dat de vordering tot ontneming afgewezen moet worden, dan wel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij zich in de samenhangende strafzaak op het standpunt heeft gesteld dat [betrokkene] vrijgesproken moet worden van het tenlastegelegde. De rechtbank heeft op 12 juli 2024 [betrokkene] vrijgesproken van het medeplegen van witwassen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat, volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie alleen een ontnemingsvordering kan indienen als er een veroordeling wegens een strafbaar feit is. Aangezien [betrokkene] is vrijgesproken, staat dit volgens de Hoge Raad (HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258) aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg. De rechtbank heeft daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.321946.22 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 12 juli 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 9 april 2024 ten aanzien van het feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: [betrokkene] .

1.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 9 april 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 341.416,50en dat aan [betrokkene] de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op een ander strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit is begaan en aannemelijk is dat dit feit op enigerlei wijze ertoe heeft geleid dat [betrokkene] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [betrokkene] om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2024.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2024. Daarbij zijn gehoord [betrokkene] , haar raadsman mr. H.G. Eckhardt, advocaat te Den Haag en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek op 28 juni 2024 gesloten en is de uitspraak bepaald op 12 juli 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat [betrokkene] door oplichting wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit de stukken blijkt dat van het bedrag dat met de oplichting is verkregen € 23.000,- naar haar bankrekening is overgeboekt en dat
€ 670,59 is gebruikt om openstaande rekeningen van haar te betalen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden vastgesteld op € 23.670,59. Wegens overschrijding van de redelijke termijn past de officier van justitie een korting van 10% toe en vordert zij de betalingsverplichting van [betrokkene] vast te stellen op € 21.303,53.

4.Het standpunt van betrokkene en haar raadsman

De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tot ontneming moet worden afgewezen dan wel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu hij zich in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak op het standpunt heeft gesteld dat [betrokkene] dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

5.De beoordeling van de rechtbank

De rechtbank heeft [betrokkene] bij vonnis van 12 juli 2024 van deze rechtbank vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van witwassen.
Artikel 36e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht houdt in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet naar het oordeel van de Hoge Raad worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat (HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258). De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet ontvangen in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

7.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2024.