ECLI:NL:RBNHO:2024:7011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
15.321946.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven, voorhanden hebben en verbergen van een geldbedrag van ongeveer € 341.416,50, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 14 en 28 juni 2024, waarbij de officieren van justitie, mr. F. Bouman en mr. T.M. Fikkers, de vordering hebben ingediend en de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. M.G. Eckhardt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen is het standpunt van de officier van justitie gepresenteerd, die een bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen heeft gevorderd. De verdediging heeft echter integrale vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Uit het dossier bleek dat een Amerikaans bedrijf op 19 april 2018 een bedrag van € 341.416,50 had overgeboekt naar een Nederlandse bankrekening, en dat een deel van dit bedrag op 20 april 2018 was overgemaakt naar een Turkse bankrekening. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de beschikking had over de bankrekening of dat zij betrokken was bij de overboekingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat zij wist of had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.321946.22 (P)
Uitspraakdatum: 12 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 en 28 juni 2024 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. F. Bouman en mr. T.M. Fikkers en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. M.G. Eckhardt, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij omstreeks 20 april 2018 te Andijk, gemeente Medemblik, en/of te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag (van ongeveer EUR 341.416,50 of (een) de(e)l(en) daarvan), althans enig geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een/dit/deze) voorwerp(en), te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze (voornoemde) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 23.000. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat het Amerikaanse bedrijf [bedrijf 3] naar aanleiding van e-mails die zijn verstuurd door een persoon die zich voordeed als een werknemer van haar zakenrelatie [bedrijf 2] , op 19 april 2018 een bedrag van € 341.416,50 heeft overgeboekt naar het Nederlandse bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] op naam van [bedrijf 1] (hierna: de bankrekening). Het overgeboekte geldbedrag is op 20 april 2018 om 8:06 uur op de bankrekening ontvangen. Het overgrote deel van dit door oplichting verkregen geldbedrag is diezelfde dag door middel van verschillende transacties overgemaakt naar andere bankrekeningen.
De rechtbank is, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de beschikking heeft gehad over de bankrekening en dat zij niet degene is geweest die de overboekingen vanaf de bankrekening naar andere bankrekeningen heeft gedaan. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte [naam medeverdachte] , haar toenmalige partner, die naar het oordeel van de rechtbank de gebruiker was van de bankrekening en de overboekingen heeft verricht.
Uit onderzoek naar de overboekingen is gebleken dat op 20 april 2018 om 13:11 uur een bedrag van € 23.000,- is overgemaakt naar een Turkse bankrekening. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze Turkse bankrekening op naam van de verdachte staat en dat zij dit geldbedrag dus voorhanden heeft gehad. Volgens de officier van justitie wist de verdachte (of had zij in ieder geval moeten vermoeden) dat het geld van misdrijf afkomstig was, omdat zij een groot geldbedrag op haar bankrekening heeft ontvangen van een bedrijf waarmee zij geen relatie heeft.
De verdediging heeft betwist dat de betreffende Turkse bankrekening van de verdachte is en aangevoerd dat het dossier op dit punt onvoldoende bewijs bevat. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat de verdachte het bedrag van € 23.000 wel voorhanden heeft gehad op een Turkse bankrekening, verzoekt de verdediging om de verdachte in de gelegenheid te stellen daarover nader te verklaren, nu zij voor het eerst tijdens de zitting met dit standpunt van de officier van justitie is geconfronteerd.
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsstukken bevinden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte de beschikking had over de € 23.000, die op 20 april 2018 vanaf de bankrekening naar een Turkse bankrekening is overgemaakt. In de omschrijving van de overboeking (zoals opgenomen in het door de politie aangeleverde Excel document opgesteld op basis van door de ABN AMRO bank aangeleverde gegevens) staat de naam van de verdachte vermeld. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte de daadwerkelijke houder en beheerder was van deze Turkse bankrekening, nu nadere gegevens van bijvoorbeeld de Turkse bank en/of belastingdienst op dit punt ontbreken in het dossier. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat het dossier aanwijzingen bevat dat de medeverdachte mogelijk kon beschikken over bankrekeningen van anderen, nu in zijn woning diverse bankpassen (met pincodes) en documenten om bankrekeningen te openen op naam van anderen zijn aangetroffen. Onder deze omstandigheden spreekt de rechtbank de verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman behoeft dus geen bespreking.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.

5.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2024.