ECLI:NL:RBNHO:2024:7007

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
15.004283.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van EUR 341.416,50 door verdachte in Nederland

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak vond plaats in Haarlem en betreft een geldbedrag van ongeveer EUR 341.416,50 dat op 20 april 2018 in Nederland is verworven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, samen met anderen betrokken was bij het verwerven en verplaatsen van dit geldbedrag, dat afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie, mr. F. Bouman en mr. T.M. Fikkers, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte door mr. R.H. Bouwman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen op 14 en 28 juni 2024 is het bewijs besproken, waarbij de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachte het geldbedrag had witgewassen. De verdachte had de beschikking over de bankrekening van een inactief bedrijf en heeft vrijwel het gehele bedrag naar andere rekeningen overgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten meegewogen in de strafoplegging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.004283.22 (P)
Uitspraakdatum: 12 juli 2024
Tegenspraak ex art. 279 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 en 28 juni 2024 (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. F. Bouman en mr. T.M. Fikkers en van wat de raadsman van de verdachte, mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij omstreeks 20 april 2018 te Andijk, gemeente Medemblik, en/of te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag (van ongeveer EUR 341.416,50 of (een) de(e)l(en) daarvan), althans enig geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een/dit/deze) voorwerp(en), te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze (voornoemde) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. De raadsman heeft ter zitting medegedeeld dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij op 20 april 2018 de bedragen in opdracht en grotendeels ten gunste van anderen heeft overgeboekt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) naar andere bankrekeningen. De verdachte vervulde enkel een rol als katvanger.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Het Amerikaanse bedrijf [bedrijf 2] heeft naar aanleiding van e-mails die zijn verstuurd door een persoon die zich voordeed als een werknemer van haar zakenrelatie [bedrijf 3] , op 19 april 2018 een bedrag van € 341.416,50 overgeboekt naar het Nederlandse bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] op naam van [bedrijf 1] (hierna: de bankrekening). Het overgeboekte geldbedrag is op 20 april 2018 om 8:06 uur op de bankrekening ontvangen. Het overgrote deel van dit door oplichting verkregen geldbedrag is diezelfde dag door middel van verschillende transacties overgemaakt naar andere bankrekeningen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of kan worden bewezen dat de verdachte het geldbedrag van € 341.416,50 heeft witgewassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Uit onderzoek naar [bedrijf 1] blijkt dat dit bedrijf in 2017 kort ingeschreven stond op het toenmalige woonadres van de verdachte. Op dat woonadres stond ook ingeschreven [betrokkene] die bestuurder was van de enig aandeelhouder van [bedrijf 1] Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is onder meer een bankpas op naam van [bedrijf 1] aangetroffen.
Uit het onderzoek naar de transacties op de bankrekening van [bedrijf 1] volgt dat op 20 april 2018, na de ontvangst van het bedrag van € 341.416,50, in totaal 32 overboekingen zijn verricht. Hierbij is gebruik gemaakt van twee apparaten, een Windows Device en een iPad. Het Windows Device is vanaf 12.55 uur tot 18.18 uur gebruikt en was daarbij telkens verbonden met het IP-adres [... 1] . Vanaf 19.06 tot 19.23 uur is de iPad voor het overboeken gebruikt. De iPad was daarbij telkens verbonden met het IP-adres [... 2] . Vanaf beide apparaten zijn betalingen gedaan ter voldoening van rekeningen op naam en/of direct ten gunste van de verdachte.
Op 22 april 2018 heeft de verdachte bij een pinautomaat twee geldbedragen van de rekening van [bedrijf 1] gepind, waaruit volgt dat de verdachte (ook) kort na de ten laste gelegde dag de beschikking had over de bankpas en pincode van [bedrijf 1] .
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte degene is geweest die op 20 april 2018 de beschikking had over de bankrekening van [bedrijf 1] en dat hij de overboekingen naar de andere bankrekeningen heeft verricht. Dit geldt niet alleen voor de overboekingen waarvan is gebleken dat er een (direct) verband met de verdachte is te leggen, maar ook voor de overboekingen naar bankrekeningen die op naam staan van personen of bedrijven waarmee geen directe link met de verdachte is te leggen. De overboekingen hebben namelijk (grotendeels) op één dag in twee sessies plaatsgevonden, terwijl in beide sessies steeds gebruik werd gemaakt van hetzelfde apparaat (Windows device resp. iPad), hetzelfde IP-adres ( [... 1] resp. [... 2] ), en betalingen hebben plaatsgevonden die ten gunste van de verdachte kwamen. Dat de verdachte deze handelingen heeft verricht in opdracht en ten gunste van anderen vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte het geldbedrag kort na ontvangst vrijwel geheel heeft weggeboekt naar andere bankrekeningen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte wist dat dit van misdrijf afkomstig was.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte het gehele bedrag heeft witgewassen, door dit voorhanden te hebben, om te zetten en/of te gebruiken. Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte de werkelijke aard, de herkomst en wie de rechthebbende van het geldbedrag was heeft verhuld.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van het medeplegen van het witwassen, nu de rechtbank de medeverdachte [naam medeverdachte] bij vonnis van 12 juli 2024 heeft vrijgesproken van het haar ten laste gelegde witwassen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 20 april 2018 in Nederland een geldbedrag van EUR 341.416,50 voorhanden heeft gehad en/of omgezet en van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, en/of de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was, terwijl hij wist dat dit voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Zij heeft daarbij aansluiting gezocht bij de OM-richtlijnen en de verdachte ingeschaald als facilitator voor de georganiseerde criminaliteit. Volgens de officier van justitie is in deze zaak geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, omdat de verdachte via de dagvaarding pas op 9 april 2024 bekend is geworden met de strafzaak en niet eerder sprake is geweest van een verhoor, aanhouding of inverzekeringstelling. Wel heeft de officier van justitie in strafmatigende zin rekening gehouden met het grote tijdsverloop in deze zaak.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. De verdachte had te maken met zowel fysieke en psychische problematiek en heeft de ernst van zijn handelen – het optreden als katvanger in de witwasconstructie – hierdoor niet goed kunnen overzien. Daarnaast zou de rechtbank bij een strafoplegging volgens de raadsman rekening moeten houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag dat afkomstig was uit oplichting. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een bankrekening van het inactieve bedrijf [bedrijf 1] en vrijwel het gehele geldbedrag van deze bankrekening naar meerdere bankrekeningen overgemaakt. Witwassen leidt ertoe dat uit misdrijf verkregen geld uiteindelijk een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna vrijelijk over het geld kan worden beschikt in de legale economie. Het is ernstig dat crimineel geld op deze manier aan het zicht van justitie wordt onttrokken. De verdachte heeft met zijn gedrag bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
Straf
De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, waaronder de hoogte van het geldbedrag dat is witgewassen en de rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld, maakt dat de rechtbank enkel een vrijheidsbenemende straf passend vindt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf naast de rol van de verdachte gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden in beginsel een passende straf. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet de rechtbank geen reden voor matiging van de aan hem op te leggen straf.
De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn wel aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf te matigen. In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Op 4 februari 2020 heeft een doorzoeking in de woning plaatsgevonden, waarbij de nodige goederen van de verdachte in beslag zijn genomen. Vanaf dat moment is naar het oordeel van de rechtbank de redelijke termijn aangevangen, omdat de verdachte daaraan de redelijke verwachting kon ontlenen dat hij zou worden vervolgd. Nu het eindvonnis op 12 juli 2024 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en vijf maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf van achttien maanden, een gevangenisstraf van vijftien maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2024.