ECLI:NL:RBNHO:2024:7005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
HAA 24/1061
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens gebrek aan procesbelang in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 17 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaarschrift behandeld. Eisers hadden op 14 december 2023 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, dat op 8 december 2023 was genomen. Het beroep werd op 19 maart 2024 ingesteld. Tijdens de zitting, waar het college niet aanwezig was, werd telefonisch contact opgenomen met de vertegenwoordiger van het college, die bevestigde dat de uitnodiging was ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eisers geen toereikend procesbelang hebben. Het college had in het besluit van 8 december 2023 een dwangsom van € 23 vastgesteld, naar aanleiding van een ingebrekestelling. Eisers wilden met hun bezwaar een hoger bedrag aan dwangsom verkrijgen. Echter, volgens de rechtbank is paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht, die de verplichting tot betaling van een dwangsom bij niet tijdig beslissen regelt, niet van toepassing op besluiten op grond van de Wet open overheid (Woo). Hierdoor kunnen eisers met hun bezwaar niet in een betere positie komen, wat leidt tot het oordeel dat zij geen procesbelang hebben bij het beroep.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat eisers geen griffierecht terugkrijgen en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangen. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1061
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2024 in de zaak tussen

[eisers] ,uit [plaats 1] , eisers

gemachtigde: mr. R. Grijpstra, advocaat te Almere,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het gesteld niet tijdig nemen van een besluit op een door hen op 14 december 2023 ingediend bezwaarschrift dat zij hadden gericht tegen een besluit van het college van 8 december 2023.
1.1.
Op 19 maart 2024 hebben eisers het beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eisers op 17 juni 2024 op zitting behandeld tegelijk met het beroep in zaak HAA 23/5512. Hieraan heeft de gemachtigde van eisers deelgenomen. Het college is op 28 maart 2024 uitgenodigd voor de zitting, maar is niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank telefonisch contact opgenomen met het college. De heer mr. E. Boschma, in dienst van BUCH en bij de rechtbank uit andere procedures tussen partijen bekend als vertegenwoordiger van het college, heeft in het telefoongesprek bevestigd dat de uitnodiging het college heeft bereikt.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Het beroep van eisers is niet-ontvankelijk, omdat eisers geen toereikend procesbelang hebben. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
2.2.
Met het besluit van 8 december 2023 heeft het college een dwangsom van € 23 vastgesteld naar aanleiding van een ingebrekestelling, binnengekomen op 1 maart 2023, onder de overweging dat het college een besluit op bezwaar van 16 maart 2023 één dag na de ingebrekestellingstermijn van twee weken had genomen en verzonden. Eisers wensen met het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2023 een hoger bedrag aan dwangsom te verkrijgen.
2.3.
Het besluit op bezwaar van 16 maart 2023 volgde op een bezwaar tegen een besluit in primo van 30 november 2022 op een verzoek van 7 november 2022 op grond van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van documenten uit 2007 die betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen de gemeente en de familie [naam] ten aanzien van de woning aan de [adres] te [plaats 2] , waar eisers thans wonen. Eisers hebben dat verzoek gedaan omdat zij met de gemeente als verhuurder van de woning onder meer een geschil hebben over de geldigheid van (tijdelijke) verhuur op grond van de Leegstandwet.
2.4.
Op grond van artikel 8.2 Woo is paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht over de verplichting tot betaling van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door het bestuursorgaan niet van toepassing op besluiten op grond van de Woo en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten. Eisers kunnen dus met een besluit op hun bezwaar tegen het besluit van 8 december 2023 niet in een betere positie komen, omdat er met het primaire besluit van 8 december 2023 al te veel dwangsom is toegekend. Daarom hebben eisers geen procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 14 december 2023.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
3.2.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2024 door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.