ECLI:NL:RBNHO:2024:6989

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/15/350999 / JU RK 24/527 (verlenging ondertoezichtstelling) en C/15/351322 / JU RK 24/582 (geschillenregeling)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en geschillenregeling in jeugdzorgzaak

Op 22 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd met één jaar, tot 23 april 2025, en de gecertificeerde instelling (GI) niet-ontvankelijk verklaard in het voorgelegde geschil. De kinderrechter oordeelde dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door het ontbreken van duurzaam contact met hun moeder, die regelmatig omgangsmomenten afzegt. De GI heeft geprobeerd om de situatie te verbeteren, maar de moeder heeft niet voldoende meegewerkt. De kinderrechter benadrukte dat het belang van de kinderen voorop staat en dat de moeder haar verantwoordelijkheden moet nemen. De kinderrechter heeft ook vastgesteld dat de GI de mogelijkheid van een schriftelijke aanwijzing had moeten benutten in plaats van een geschillenregeling voor te leggen. De uitspraak is gedaan in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan stabiliteit en een goede omgang met hun ouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummers: C/15/350999 / JU RK 24/527 (verlenging ondertoezichtstelling) en C/15/351322 / JU RK 24/582 (geschillenregeling)
Datum uitspraak: 22 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een geschil over de omgang
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
en
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.A. Rost Onnes, kantoorhoudende in Naarden,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes, kantoorhoudende in Amsterdam,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
Verlenging van de ondertoezichtstelling
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, bij de rechtbank ondertekend binnengekomen op 18 april 2024;
Geschillenregeling
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, bij de rechtbank binnengekomen op 11 april 2024;
  • het zelfstandig tegenverzoek van de zijde van de moeder, bij de rechtbank binnengekomen op 19 april 2024.
1.2.
Op 22 april 2024 heeft de kinderrechter de zaken gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De vader en zijn advocaat zijn, hoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De kinderrechter is voorafgaand aan de mondelinge behandeling per e-mail op de hoogte gesteld van de afwezigheid van mr. Aalmoes. Van de vader is geen bericht van afwezigheid ontvangen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] in beiden zaken uitgenodigd voor een kindgesprek. [de minderjarige 1] is niet verschenen

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 april 2020 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd en duurt nu nog tot 23 april 2024.
2.2.
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt sinds 21 oktober 2020 gezamenlijk uitgeoefend door de ouders.
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen bij de vader.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 januari 2023 de verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna te noemen: de zorgregeling) gewijzigd. Daarbij is bepaald dat de GI regie zal voeren op de zorgregeling, waarbij door de GI wordt bepaald waar, wanneer, met welke frequentie, in welke vorm en onder welke voorwaarden de omgang plaatsvindt, waarbij de ontwikkeling en de behoeften van de kinderen leidend zijn.

3.De verzoeken van de GI

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] te verlengen met één jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast heeft de GI de kinderrechter verzocht om op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW), met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, een beslissing te nemen in het geschil betreffende de omgang tussen de moeder en de kinderen.
Verlenging ondertoezichtstelling
3.2.
Aan het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling legt de GI het volgende ten grondslag. De GI heeft het afgelopen jaar geprobeerd om toe te werken naar de situatie waarin de hulpverlening in het vrijwillige kader volstaat. Deze stap kan echter nog niet worden gemaakt. Daarvoor is redengevend dat de moeder met grote regelmaat uit contact treedt met de GI en de hulpverlening en zich hierbij vooral lijkt de verplaatsen in een slachtofferrol. De GI ziet dat omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen door toedoen van de moeder vaak geen doorgang vinden en dat het gedrag en de houding van de moeder wederom ten koste gaat van de kinderen en hun schoolgang. Bij de vader ziet de GI betrokkenheid. Hij heeft veel voor de kinderen over: hij zorgt ervoor dat zij naar therapie kunnen en geeft hen de ruimte voor hun gevoelens. De vader heeft echter onvoldoende draagkracht om de kinderen te ondersteunen in de onvoorspelbaarheid van de moeder. Daarnaast maakt de GI zich nog ernstig zorgen over [de minderjarige 2] ’s zelfbeeld, haar sociaal-emotionele en psychoseksuele ontwikkeling en recentelijke uitspraken die zij heeft gedaan over het niet meer willen leven. Een nieuwe ontwikkeling is dat [de minderjarige 2] onlangs is aangemeld voor dagbehandeling bij Levvel voor het behandelen van haar traumatische ervaringen in het verleden toen ze nog bij moeder woonde en het leren omgaan met haar emoties en het onvoorspelbare gedrag van de moeder. De therapie van [de minderjarige 1] voor zijn emotie-regulatie problemen bij Kenter werpt zijn vruchten af; Gezien wordt dat [de minderjarige 1] stappen maakt. Tegelijkertijd betrekt hij de afwezigheid van de moeder op zichzelf. Hij voelt hij zich verantwoordelijk voor de moeder en [de minderjarige 2] en draagt spreekwoordelijk een ‘superheldencape’. De GI meent gelet op al het voorgaande dat ook de komende periode nog moet worden ingezet op de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, zodat de kinderen daarin rust kunnen ervaren. De GI benadrukt daarbij dat het doel is dat toegewerkt wordt naar een situatie waarin in het belang van de kinderen de bezoeken goed verlopen. Dit doel is nu nog ver weg. In het verleden hebben verschillende instanties keer op keer geprobeerd om de moeder te begeleiden in de omgang met de kinderen. Dit is helaas zonder resultaat gebleven. De moeder is daarom nu echt aan zet om de bezoekafspraken na te komen en in contact te blijven met de GI.
Geschillenregeling
3.3.
Ter onderbouwing van het geschil tussen de GI en de moeder voert de GI aan dat het doel tot het realiseren van een goede omgang tussen de moeder en de kinderen stagneert, nu de moeder onvoldoende oog heeft voor de behoefte van de kinderen. Er is een patroon zichtbaar waarin de moeder de bezoeken met de kinderen enerzijds, en met de GI anderzijds, afzegt. Ook is het moeilijk om met de moeder in contact te komen. Zodoende is het voor de GI ondoenlijk omgangsmomenten te realiseren die afgestemd zijn op de behoeftes van de kinderen, zoals de kinderrechter heeft bepaald. Daar komt bij dat de moeder niet alleen recht heeft op omgang met de kinderen, maar ook de plicht heeft die omgang na te komen en dat de kinderen een duidelijke wens hebben tot omgang met de moeder. De kinderen hebben de afgelopen periode veel last van de teleurstelling door het afzeggen van de bezoeken door moeder, welke bezoeken steeds worden voorbereid door de hulpverlening. De GI wenst daarom dat de moeder door de kinderrechter wordt gewezen op haar omgangsplicht met de kinderen en het belang van haar rol als moeder. Als het voorgaande niet passend wordt geacht, omdat de belasting voor de kinderen te groot is, is de gewenste beslissing dat de omgang uiteindelijk wordt gestopt.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI hieraan toegevoegd dat intern beraad heeft plaatsgevonden over de mogelijkheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder, maar dat uiteindelijk toch is gekozen voor een oplossing via de geschillenregeling.

4.Het zelfstandig tegenverzoek

4.1.
Namens de moeder is bij zelfstandig tegenverzoek gemotiveerd gereageerd op het door de GI ingebrachte geschil. Daarbij is namens de moeder een zelfstandig tegenverzoek in het geding gebracht.
4.2.
De moeder stelt zich op het standpunt dat ouders een wettelijk recht hebben op de omgang met hun kinderen. In het onderhavige geval heeft de GI een zorgregeling bepaald die erop neerkomt dat de moeder haar kinderen slechts één keer per maand gedurende twee uur onder begeleiding mag zien. Daarbij wordt de moeder voortdurend op de vingers gekeken door de begeleiding en ‘binnen no time’ is het tijd om weer afscheid te moeten nemen van de kinderen. De moeder heeft de indruk geen ruimte voor haar kinderen te krijgen. Het kan de moeder niet kwalijk genomen worden dat zij deze condities als dermate bezwarend ervaart, dat zij ook van haar kant regelmatig verstek laat gaan. De situatie is zo niet langer houdbaar; zowel de moeder als de kinderen trekken het niet meer.
4.3.
De moeder is daarom van mening dat het in het belang is van de kinderen om binnen twee maanden toe te werken naar een onbegeleide zorgregeling, waarbij de kinderen om de week in de even weken van vrijdagmiddag 17:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur bij de moeder zullen verblijven. In dat kader verzoekt de moeder om te bepalen dat tussen de moeder en de kinderen de volgende opbouwregeling zal gelden:
 de eerste vier weken zal de omgang tussen de moeder en de kinderen worden uitgebreid naar vier uren per week. De moeder zal de kinderen op zaterdagmiddag om 13:00 uur ophalen bij de vader dan wel op een afgesproken locatie en zij zal de kinderen op deze zelfde locatie om 17:00 uur weer terugbrengen;
 de daarop volgende vier weken zullen de kinderen één dag (met overnachting) per week bij de moeder verblijven. De moeder zal de kinderen elke zaterdagmiddag om 13:00 uur bij de vader ophalen en zij zal de kinderen dan weer op zondagmiddag om 13:00 uur bij de vader terugbrengen;
 nadien zouden de kinderen aan de overnachtingen bij de moeder gewend moeten zijn en kan de hiervoor genoemde zorgregeling gelden, waarbij de kinderen om de week in de even weken van vrijdagmiddag 17:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur bij de moeder zullen verblijven.
4.4.
Ter zitting is in aanvulling op het bovenstaande gesteld dat de LVB-problematiek van de moeder ook maakt dat de omgangsregeling met de kinderen moeizaam verloopt. Er heerst bij haar ook onduidelijkheid omtrent de omgangsmomenten, als gevolg waarvan enkele bezoeken geen doorgang hebben kunnen vinden.

5.De verdere standpunten

De vader
5.1.
De vader is het eens met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, zo blijkt uit het verzoekschrift van de GI. Hij ziet dat de kinderen teleurgesteld zijn als de bezoeken met de moeder niet doorgaan en dat zij veranderingen in hun gedrag laten zien.
[de minderjarige 1]
5.2.
De kinderrechter leest in het verzoek dat [de minderjarige 1] het fijn zou vinden als de GI hem volgt rondom de verschillende thema’s. Ook leest de kinderrechter dat hij graag zijn moeder wil zien, maar dat hij het lastig vindt dat zij afspraken niet nakomt. Hij is dan teleurgesteld, verdrietig en soms ook boos. Toch houdt hij hoop dat zijn moeder wel haar afspraken na gaat komen. Daarom wil hij niet dat de GI het aantal bezoekmomenten vermindert.
[de minderjarige 2]
5.3.
Uit het dossier komt naar voren dat de GI de inhoud van de verzoeken niet met [de minderjarige 2] heeft besproken.

6.De beoordeling

1.
Verlenging ondertoezichtstelling
1.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging is nog steeds gelegen in de schade die [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben opgelopen toen ze nog bij moeder woonden en het vervolgens ontbreken van structureel contact tussen de moeder en de kinderen. Als gevolg van het veelvuldig afzeggen van de omgangsmomenten door de moeder, ervaren de kinderen gevoelens van verdriet en teleurstelling wat voor hen extra zwaar is, bezien tegen hun toch al beschadigde achtergrond.
1.2.
Het is de kinderrechter verder gebleken dat de moeder de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van duurzaam contact met de kinderen veelal buiten zichzelf legt en zichzelf de slachtofferrol toebedeelt. Daar komt bij dat de moeder met de betrokken, dan wel, reeds betrokken hulpverlening, niet in staat is gebleken de diepgewortelde patronen te doorbreken. De conclusie luidt daarom dat de zorg die voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is niet, dan wel, onvoldoende wordt geaccepteerd.
1.3.
Ten slotte lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de gezaghebbende ouders in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te dragen, binnen een termijn die, gelet op hun persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is.
1.4.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek en de nog te nemen stappen in het realiseren van duurzame omgang tussen de moeder en de kinderen, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen met één jaar. De kinderrechter gaat ervan uit dat de moeder zich het komende jaar in het belang van de kinderen meewerkend en leerbaar zal opstellen. Er is al veel geprobeerd in het kader van de omgangsregeling, die niet zonder reden uiteindelijk beperkt is tot een omgang van slechts één keer per maand, met halen en brengen van de kinderen door hulpverleners vanwege de anders te grote emotionele belasting voor de kinderen. Het lukt de moeder de laatste tijd niet zelfs deze uiterst beperkte omgang na te komen met alle schadelijke gevolgen voor de kinderen van dien. Daarbij benadrukt de kinderrechter, net zoals ter zitting, dat het belang van de kinderen prevaleert en dat moeder haar eigen belangen niet voorop moet stellen. De moeder dient zich ervan bewust te zijn dat zij als de moeder van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] degene is die de situatie voor de kinderen ten positieve kan keren. Daarvoor moet zij bereid zijn ook kritisch naar zichzelf te kijken en stappen te maken in samenspraak met de GI. Indien de moeder stappen kan maken, kan ook de omgang worden uitgebreid. Indien de moeder de stappen niet kan maken en blijft wijzen naar anderen, zal de GI naar verwachting genoodzaakt zijn de omgang te beëindigen om niet steeds de toch al getraumatiseerde kinderen bloot te stellen aan nog meer verwarring en onduidelijkheid. Het doel van de ondertoezichtstelling komt dan ook in zicht, omdat dan het komende jaar alles is ingezet om alsnog tot een goede omgang te komen.
2.
Geschillenregeling
2.1.
Op grond van artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen (uitgezonderd die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet) aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van de GI een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. Zij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
2.2.
De kinderrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het door de GI gedane verzoek een verzoek is dat valt binnen de reikwijdte van artikel 1:262b BW. Deze vraag wordt door de kinderrechter ontkennend beantwoord. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de geschillenregeling in het leven is geroepen om te voorzien in de mogelijkheid om verschillen van mening over de aanpak van problemen die gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling ontstaan tussen (onder andere) de GI en de ouders, aan de kinderrechter voor te kunnen leggen. Blijkens het gestelde in de Memorie van Antwoord (Kamerstukken I 2011/12, 32015) heeft de wetgever met betrekking tot de geschillenregeling verklaard dat hiervan naar verwachting gebruik zal worden gemaakt in die gevallen dat de wet niet in een specifieke procedure voorziet.
2.4.
In het onderhavige geval heeft de GI een andere, voorliggende mogelijk, te weten de schriftelijke aanwijzing, op grond van artikel 1:263 BW. In het kader van een schriftelijke aanwijzing heeft de GI de mogelijkheid om knelpunten aan de kinderrechter voor te leggen door middel van een verzoek tot bekrachtiging van de gegeven schriftelijke aanwijzing, zodat (in casu) de moeder – in het geval van een bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing door de kinderrechter – rechtens gehouden is het in de schriftelijke aanwijzing bepaalde na te komen. Het is dan ook aan de GI om eerst deze mogelijkheid van de schriftelijke aanwijzing aan te wenden, teneinde de moeder op haar verplichting als ouder te wijzen.
2.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de GI niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek. Zodoende zal op het zelfstandig tegenverzoek van de zijde van de moeder niet nader worden beslist.
2.6.
Alles overziend volgt de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2], met ingang van 23 april 2024 tot 23 april 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het voorgelegde geschil.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2024 door mr. F.G. Hijink, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 1 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .