ECLI:NL:RBNHO:2024:6974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/15/350352 / JU RK 24-431
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 14 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] in [plaats]. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die momenteel in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen genomen, waaronder een ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige. De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering heeft het verzoek ingediend, omdat er nog steeds zorgen zijn over de thuissituatie bij de ouders. De ouders hebben moeite om samen te werken met de hulpverlening, wat de situatie van de minderjarige verder compliceert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige positief is sinds de uithuisplaatsing, maar dat er na bezoekmomenten met de ouders terugvallen zijn in zijn ontwikkeling. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 20 september 2024, zodat er meer duidelijkheid kan komen over het opgroeiperspectief van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/350352 / JU RK 24-431
Datum uitspraak: 14 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. B.J. de Groot te Haarlem,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ontvangen op 20 maart 2024;
  • de beschikking van de kinderrechter van 28 maart 2024;
- het bericht over het handhaven van het verzoek tot uithuisplaatsing met bijlagen van de GI, ontvangen op 12 juni 2024.
1.2.
Op 14 juni 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 februari 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 februari 2025.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 20 maart 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor de duur van vier weken in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Bij beschikking van 28 maart 2024 heeft de kinderrechter vervolgens een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend tot 20 juni 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden tot 3 juni 2024.
2.4.
Op basis van voornoemde machtiging verblijft [de minderjarige] op dit moment in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt het aangehouden deel van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toe te wijzen, te weten voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De GI overweegt hiertoe als volgt. De machtiging uithuisplaatsing is nog steeds nodig, omdat [de minderjarige] nog altijd in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er wordt gezien dat [de minderjarige] een groei door maakt sinds hij verblijft in het gezinshuis. Zo spreekt [de minderjarige] met twee woord zinnen en is [de minderjarige] binnen en buitenshuis te begrenzen. Hierdoor is het veilig om met [de minderjarige] naar buiten te gaan. Gezien wordt dat [de minderjarige] een terugval heeft in zijn spraak- en taalontwikkeling als hij bezoek heeft gehad van zijn ouders. [de minderjarige] praat dan geen woorden meer, maar maakt voornamelijk grommende geluiden. Ook zoekt [de minderjarige] meer grenzen op na het bezoekmoment en laat hij meer signalen zijn van seksueel misbruik. Er is onvoldoende zicht op de veiligheid in de thuissituatie bij de ouders. Dit komt ook omdat hulpverlening niet kan starten, vanwege meerdere bedreigingen van de moeder richting de GI. Ook weigerde de moeder de GI om enkele ruimtes in het huis te betreden om hier ook een veiligheidscheck uit te voeren. Om het gezin zo snel mogelijk weer met elkaar te herenigen is er ingezet op een gezinsopname bij GGZ in [plaats] . Het lukt de ouders onvoldoende om in het belang van de kinderen samen te werken met de hulpverlening. De moeder geeft in alle gesprekken aan open te staan voor de hulpverlening en mee te willen werken. Zij benoemt dit te doen in het belang van [de minderjarige] en een zo snel mogelijke terugplaatsing. Echter lijkt de moeder de hulpverlening tegen elkaar uit te spelen door informatie te verkrijgen bij hulpverlening en haar beklag te doen bij hulpverlenende instanties over een andere hulpverlenende instantie. Dit heeft ervoor gezorgd dat een omgangsbegeleider per direct is gestopt. Ook loopt er een klachtprocedure tegen de GI en heeft de moeder melding gemaakt bij de klachten commissie, inspectie jeugdzorg en jeugdstem gericht op het gezinshuis. Het grijpen van [de minderjarige] naar de geslachtsdelen van een ander heeft moeder gemeld bij de zedenpolitie.
De machtiging uithuisplaatsing is nodig om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen.
3.3.
Op de zitting heeft de GI hier aan toegevoegd dat de GI inmiddels de hele woning van de ouders heeft gecontroleerd. Uit deze veiligheidscheck zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. Op 6 juni heeft er een intake plaatsgevonden voor de gezinsopname bij de GGZ in [plaats] . Op dit moment twijfelen de ouders nog of zij aan de gezinsopname willen meewerken. De moeder heeft minder twijfels dan de vader zij wil wel meewerken, maar heeft ook angst voor de opname. De vader is een stuk sceptischer dan de moeder en ziet ook praktische problemen. De GI acht de gezinsopname echter echt van groot belang om een zo goed mogelijk zicht te krijgen op het gezin en van daaruit duidelijke handvatten te kunnen geven aan de ouders om [de minderjarige] terug naar huis te kunnen plaatsen. De GI en de moeder hebben op dit moment een goede verstandhouding met elkaar.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek. Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij liever niet wil dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] wordt verlengd. In het gezinshuis laat [de minderjarige] zorgelijke signalen zien, die daarvoor niet aan de orde waren. De moeder staat open voor alle hulpverlening. Wel is de moeder gelet op haar verleden bang voor het oplopen van een trauma tijdens de gezinsopname. Zij maakt zich zorgen of de hulpverlening in de nacht zomaar haar slaapkamer binnen kan komen. De advocaat van de moeder vraagt zich af of [de minderjarige] niet beter voor langere periodes naar huis kan onder begeleiding van de hulpverlening van de Omring en Houvast. Op die manier kan er – net als bij een gezinsopname – zicht worden verkregen op de thuissituatie voordat er naar een thuisplaatsing wordt toegewerkt.
4.2.
De vader is het niet eens met het verzoek. De vader twijfelt of het in het gezinshuis wel zo goed gaat met [de minderjarige] . Door de signalen die [de minderjarige] afgeeft lijkt het alsof hij niet goed wordt begrensd. De vader twijfelt ook of de gezinsopname bij de GGZ in [plaats] wel een juiste plek is voor het gezin. Daarnaast wil de vader geen inzicht in zijn verleden en financiële situatie geven aan de GGZ. Hij vindt dat de focus dient liggen op het probleem van [de minderjarige] en hoe de ouders daarmee kunnen omgaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat er in het verleden zorgen zijn geweest over de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie bij de ouders. De relatie van de ouders is eerder verbroken, maar zij zijn nu weer bij elkaar. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden en de draagkracht van de moeder. De vader is mede door zijn detentie wisselend aanwezig geweest in het leven van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een achterstand in zijn spraak- en taalontwikkeling, kan impulsief reageren en is moeilijk te begrenzen. Hierdoor vraagt zijn verzorging en opvoeding veel van zijn opvoeders. [de minderjarige] verblijft sinds 20 maart 2024 bij een gezinshuis, waar hij een-op-een begeleiding krijgt. Sindsdien wordt een positieve groei in zijn ontwikkeling gezien. Wel lijkt [de minderjarige] na omgangsmomenten met de ouders een terugval te laten zien. Ook zijn er zorgen over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige] . Op dit moment is er onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de ouders. Om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] is er ingezet op een gezinsopname bij de GGZ in [plaats] . Dit traject biedt een zorgvuldige en intensieve manier om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders, waardoor de veiligheid van [de minderjarige] in het gezin zo goed mogelijk kan worden beoordeeld. Op de zitting is gebleken dat er twijfels bestaan bij de ouders om te starten met dit traject. Op 6 juni 2024 heeft het intakegesprek van de GGZ met de ouders en de GI plaatsgevonden. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het belangrijk is dat de ouders het traject van ambulante hulpverlening en de gezinsopname bij de GGZ gaan doorlopen. De kinderrechter hoopt dat de ouders in staat zullen zijn met een open houding het traject in te gaan. De kinderrechter acht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk, zodat de komende tijd zijn plaatsing in het gezinshuis voortduurt en er meer duidelijkheid kan komen over zijn opgroeiperspectief.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlenen tot 20 september 2024.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 september 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 20 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.