ECLI:NL:RBNHO:2024:6971

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
15/303856-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Medeplegen opzettelijk teweegbrengen ontploffing door vuurwerk in brievenbus woning. Openlijke geweldpleging.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren op een onbekende datum en ingeschreven op een onbekend adres, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door vuurwerk in de brievenbus van een woning in Hoofddorp op 2 oktober 2023, en van openlijke geweldpleging tegen een minderjarige op 14 november 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het eerste feit en voor bewezenverklaring van het tweede feit. De rechtbank heeft beide feiten bewezen verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verdachte samen met anderen een ontploffing heeft veroorzaakt en openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van hulpverlening en het vermijden van contact met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van het openlijke geweld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/303856-23
Uitspraakdatum: 4 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 20 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 oktober 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning gelegen aan de [adres 2] , door een vuurwerkbom, althans een explosief, in/op/aan/door de brievenbus, althans de voordeur, althans de woning, in elk geval in onmiddelijke nabijheid van de woning, te plaatsen en/of gooien en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de de inboedel van de woning, althans die woning en/of nabijgelegen woningen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer openlijk, te weten, op de openbare weg ter hoogte van [adres 3] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij 2] door
- die [benadeelde partij 2] te benaderen met een (soort) zwarte bivakmuts over het hoofd en/of
- tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen: “Jij gaat meelopen” en/of
- die [benadeelde partij 2] bij de kraag van zijn vest vast te grijpen en/of
- die [benadeelde partij 2] tegen de schutting te duwen en/of
- tegen het gezicht, althans het hoofd van die [benadeelde partij 2] te stompen en/of
- die [benadeelde partij 2] te duwen en/of
- die [benadeelde partij 2] te tackelen en/of
- die [benadeelde partij 2] meermalen tegen het oor en/of de rug en/of de buik en/of de benen te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit, omdat verdachte niet wist van het vuurwerk. Er was geen sprake van een gezamenlijke uitvoering of een van tevoren bedacht plan, waardoor verdachte niet als medepleger van het feit kan worden aangemerkt. Wanneer de rechtbank zou aannemen dat verdachte wel wist van het vuurwerk, geldt dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het vuurwerk in de tuin gegooid zou moeten worden. De verdediging heeft geconcludeerd dat deze gedraging niet kan leiden tot bewezenverklaring van het onder 1. ten laste gelegde feit. Verder heeft de verdediging geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde openlijk geweld, met uitzondering van de bivakmuts.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met twee anderen op 2 oktober 2023 een ontploffing teweeg heeft gebracht door vuurwerk in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] te plaatsen en dit te laten ontploffen. Anders dan de verdediging stelt, is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij op 2 oktober 2023 met een groep jongens, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) bij het [park] in Hoofddorp stond. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat iemand uit de groep vuurwerk liet zien toen de groep bij het [park] stond. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dit ‘dum bum’ vuurwerk betrof en dat het er zwart uitzag met een doodshoofd. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek van de woning blijkt dat na de ontploffing bij en in de woning diverse kartondelen lagen voorzien van een zwart etiket, met op enkele fragmenten de letters ‘D’, ‘U’, ‘M’, ‘M’, en er ook fragmenten waren met daarop een logo dat leek op een doodshoofd. Vervolgens hebben de verbalisanten geconstateerd dat de tekst, kleur en het logo de meeste overeenkomsten vertoonden met de ‘Dum Bum 5G firecracker’. De rechtbank concludeert hieruit dat het vuurwerk dat getoond werd bij het [park] hetzelfde of soortgelijk vuurwerk is dat later in de brievenbus tot ontploffing is gebracht. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat, op het moment dat een van de jongens het vuurwerk bij het [park] liet zien, een ander opperde om het vuurwerk in de tuin van slachtoffer [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) te gooien, om haar te laten schrikken omdat iedereen boos op haar was. Hij heeft verklaard dat daar meer personen bij waren dan de drie die op de camerabeelden van de [adres 2] te zien zijn, maar dat die andere personen geen groot aandeel hebben gehad bij de ontploffing. Zij wisten alleen dat er vuurwerk was. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat met elkaar besloten is om naar het huis van [benadeelde partij 1] te gaan. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij vanaf het [park] samen met [medeverdachte 1] en een derde persoon naar de woning van [benadeelde partij 1] is gegaan, waar hij aan de overkant van de woning op zijn scooter wachtte en dat hij vanaf daar onafgebroken zicht had op de woning van [benadeelde partij 1] . Hij heeft verder verklaard dat hij vervolgens een ontploffing hoorde en rook zag, waarna hij de derde persoon zijn kant op zag rennen en hij vervolgens met hem achterop zijn scooter is weggereden. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hijzelf degene is die de woning van [benadeelde partij 1] heeft aangewezen aan de derde persoon en dat verder was afgesproken hoe zij weg zouden gaan. Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek van de woning blijkt tot slot nog dat als gevolg van de ontploffing de voordeur, brievenbus en toiletdeur van de woning beschadigd zijn, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist van het vuurwerk en dat hij samen met [medeverdachte 1] en de derde persoon naar de woning van [benadeelde partij 1] is gegaan om met haar ouders te praten over iets dat [benadeelde partij 1] had gedaan, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Te meer nu verdachte en de medeverdachten alle drie gezichtsbedekking op hadden op het moment dat ze bij de woning van [benadeelde partij 1] arriveerden en dat [medeverdachte 1] en de derde verdachte deze gezichtsbedekking ook ophielden bij het lopen naar de woning van [benadeelde partij 1] . Dat verdraagt zich niet met de intentie een gesprek te gaan voeren. Verdachte heeft op de terechtzitting ook verklaard dat hij boos was op [naam] en [benadeelde partij 1] , omdat hij dacht dat zij waren vreemdgegaan. Daarom had hij met zijn groep jongens, eerder die dag een confrontatie met een andere groep jongens, waarbij zij met messen achtervolgd zouden zijn. Vervolgens is verdachte samen met twee anderen naar de woning van [benadeelde partij 1] gegaan.
Dat het vuurwerk uiteindelijk door een van de medeverdachten niet voor de woning maar in de brievenbus van de woning tot ontploffing is gebracht, en hij daarmee mogelijk verder is gegaan dan het gezamenlijke plan, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Nu verdachte wist van het vuurwerk en het afsteken van het vuurwerk onderdeel van het gezamenlijke plan was, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachte het vuurwerk in de brievenbus tot ontploffing zou brengen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 oktober 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij een woning gelegen aan de [adres 2] , door een explosief in de brievenbus te plaatsen en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van de woning, te duchten was;
2.
hij op 14 november 2023 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, openlijk, te weten, op de openbare weg ter hoogte van [adres 3] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij 2] , door
- die [benadeelde partij 2] te benaderen en
- tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen: “Jij gaat meelopen” en
- die [benadeelde partij 2] bij de kraag van zijn vest vast te grijpen en
- die [benadeelde partij 2] tegen de schutting te duwen en
- tegen het gezicht van die [benadeelde partij 2] te stompen en
- die [benadeelde partij 2] te duwen en
- die [benadeelde partij 2] te tackelen en
- die [benadeelde partij 2] meermalen tegen het oor en de rug en de buik en de benen te schoppen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van honderd (100) dagen, waarvan negenenzeventig (79) dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), met uitzondering van het contact- en locatieverbod. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod rondom de school van het slachtoffer op te leggen in de vorm van vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Stafrecht, eveneens met dadelijke uitvoerbaarheid.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, indien de rechtbank beide ten laste gelegde feiten bewezen acht, een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd, zoals geadviseerd door de Raad en onder de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. Indien de rechtbank alleen het onder 2. ten laste gelegde feit bewezen acht, bepleit de verdediging oplegging van een werkstraf van tachtig (80) uren, waarvan veertig (40) uren voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het gevorderde locatie- en contactverbod en het verzoek tot dadelijke uitvoerbaarheid.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten. Eerst heeft hij op 2 oktober 2023 samen met anderen een ontploffing veroorzaakt, door vuurwerk in de brievenbus van een woning te plaatsen en dit aan te steken. Door de ontploffing is de brievenbus uit de voordeur geblazen, waarbij de klep en de plaat van de brievenbus meer dan tien meter verderop op straat zijn beland. Ook is hierdoor de woning van binnen beschadigd, waarbij onder andere een metalen stang van de brievenbus zich door de toiletdeur heeft geboord. De ontploffing vond plaats rond 17.30 uur, een tijdstip waarop mensen veelal thuis zijn of net thuiskomen van werk. Het is dus een geluk dat er op dat moment geen mensen in de woning aanwezig waren of daar op straat liepen en dat niemand gewond is geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachten boos waren op [benadeelde partij 1] en [naam] , de toenmalige vriendinnen van medeverdachte [medeverdachte 1] en hemzelf, omdat zij dachten dat de meisjes waren vreemdgegaan. De rechtbank vindt het heel zorgelijk en rekent het verdachte ook aan dat hij kennelijk uit wraak tot dit plan is overgegaan. [benadeelde partij 1] heeft zich door de ontploffing bij haar woning bedreigd gevoeld en [naam] was bang dat dit ook bij haar thuis zou gebeuren. Maar dit feit heeft niet alleen gevolgen gehad voor het veiligheidsgevoel van de twee meisjes. Buren zijn opgeschrikt door de harde knal en de ontploffing zal ook tot angstige gevoelens hebben geleid bij familieleden van de meisjes. Dat geldt ook voor de maatschappij in het algemeen, te meer nu ontploffingen bij woningen de laatste tijd regelmatig voorkomen.
Vervolgens heeft verdachte een maand later samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen het minderjarige slachtoffer [benadeelde partij 2] . Verdachte was boos op het slachtoffer omdat deze twee jaar geleden naaktfoto’s van de nieuwe vriendin van verdachte zou hebben verspreid. Verdachte is naar de school van het slachtoffer gegaan en heeft hem bevolen mee te lopen. Verdachte heeft, samen met zijn vrienden, het slachtoffer in een steeg vastgepakt, tegen de schutting geduwd en in zijn gezicht geslagen. Toen het slachtoffer kans zag om weg te rennen, is hij door de jongens getackeld en, terwijl hij op de grond lag, meerdere malen door hen geschopt. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij op dat moment erg bang was en dacht dat hij het niet zou overleven. Hij heeft schaafwonden en blauwe plekken opgelopen en had veel pijn. Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte ook psychische schade bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Hij is tot op heden nog angstig en heeft vanwege concentratieproblemen een achterstand opgelopen op school, waardoor hij dit schooljaar over moet doen. Daarnaast zijn de ouders van het slachtoffer angstig geworden. Ook bij dit feit geldt dat het gevolgen moet hebben gehad voor andere scholieren en de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich kennelijk geroepen voelde om verhaal te halen over iets wat hem niet aanging en bovendien ook niet meer speelde. Zijn vriendin had hem zelfs verzocht zich niet met de kwestie te bemoeien omdat het incident van twee jaar geleden was en ze er geen last meer van had.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict een strafbeschikking heeft aanvaard, bestaande uit een onvoorwaardelijke werkstraf;
- het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 15 maart 2024, opgesteld door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 14 juni 2024 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad.
Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van antisociaal gedrag, een posttraumatische stressstoornis en
een depressieve stoornis. Waarschijnlijk was dit ook zo tijdens de ten laste gelegde feiten en beïnvloedde dit zijn keuzes en gedragingen. Verdachte redeneert en handelt steeds op grond van zijn eigen behoeftebevrediging of uit frustratie. Zijn reacties zijn voornamelijk impulsief en zelf beschermend, gekleurd door zijn basale emoties. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zonder justitieel kader wordt de kans op herhaling matig tot hoog geschat. Verdachte is voor de keuzes die hij maakt voornamelijk afhankelijk van toezicht. Begeleiding, gericht op het aanleren, oefenen en bespreken van passende oplossingen in concrete zaken en bij morele keuzes is daarom van belang. Daarnaast is het belangrijk dat hij traumabehandeling krijgt voor de gebeurtenissen uit het verleden. Tot slot is een delictanalyse, waarin uitgebreid wordt gesproken over risico- en beschermende factoren, essentieel. Het effect van behandeling en begeleiding is afhankelijk van een duidelijk kader waarin verdachte gedurende langere tijd geleerd wordt om voor- en nadelen voor zichzelf af te wegen, er toezicht is op het nakomen van afspraken en hem veel praktische begeleiding wordt gegeven. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd, waarin verdachte zich moet houden aan bijzondere voorwaarden. Daarbij wordt deelname aan scholing/stage en behandeling alsook een delictanalyse en praktische ondersteuning door een coach als wenselijk gezien.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog, inhoudende dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, over.
De Raad heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zodat hij niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Dit, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan de al ingezette hulpverlening van Parlan en aan eventuele aanvullende hulpverlening, meewerkt aan de al ingezette hulpverlening van Nova Forte Zorg, naar school gaat en/of een dagbesteding heeft en zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Indien de rechtbank van oordeel is dat het aandeel van verdachte groter is dan hij aangeeft, wordt geadviseerd verdachte ook een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad ziet veel risicofactoren, waaronder de constatering dat verdachte loyaal is naar zijn vrienden en hij zijn eigen belang daaraan ondergeschikt lijkt te maken. Een strafrechtelijk kader is dan ook noodzakelijk om recidive te voorkomen.
De Raad heeft het advies op de terechtzitting nader toegelicht en aangevuld. De wijze waarop verdachte op de terechtzitting reageert op de schriftelijke slachtofferverklaring is typerend voor de problematiek die uit het psychologisch onderzoek naar voren is gekomen. Verdachte kan zich niet verplaatsen in het slachtoffer en bekijkt de situatie alleen vanuit zijn eigen perspectief. Daarom moet de ingezette hulpverlening worden gecontinueerd en moet worden onderzocht of aanvullende hulpverlening noodzakelijk is.
Het is positief dat verdachte zich al lange tijd goed aan de schorsingsvoorwaarden houdt. Ook is het positief dat zijn moeder zo betrokken is.
Desgevraagd heeft de Raad aangegeven dat de geadviseerde hulpverlening van Parlan traumabehandeling inhoudt maar indien nodig ook aanvullende hulpverlening. De hulpverlening van Nova Forte Zorg bestaat uit begeleiding door een coach. Verder staat de Raad achter een contactverbod met slachtoffer [benadeelde partij 2] en een locatieverbod voor diens school. Het is voor verdachte duidelijker waar hij aan toe is wanneer deze verboden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden vindt de Raad wenselijk.
Namens de jeugdreclassering is op de terechtzitting aangesloten bij het advies van de Raad en het volgende naar voren gebracht. De samenwerking met verdachte verloopt goed. Hij is in contact, is beleefd en reageert altijd snel. Ook is hij in gesprekken spraakzaam en open. Het was voor verdachte lastig om een stage te vinden en te behouden. Dat is dan ook een aandachtspunt, waar hij veel begeleiding bij krijgt. Verdachte heeft één keer per week traumabehandeling, waarvan hij zelf aangeeft dat dit hem helpt. De jeugdreclassering spreekt verdachte iedere maand in persoon en daarnaast regelmatig telefonisch. Met verdachte worden dan vaak risicovolle situaties besproken. Daarbij valt op dat hij bij het bespreken van die situaties kan leren, maar dat het hem nog niet lukt om het geleerde in een andere, volgende situatie toe te passen. Verder heeft verdachte iedere week een afspraak met zijn coach van Nova Forte Zorg, die hem voornamelijk praktisch ondersteunt maar ook meegaat naar gesprekken bij het Zorg- en Veiligheidshuis en contact heeft met school. Het is van belang dat er een goede samenwerking is tussen de jeugdreclassering, de psycholoog en de coach.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder al een strafbeschikking heeft gekregen voor een geweldsdelict. Ook weegt in zijn nadeel mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het teweegbrengen van de ontploffing en geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor de openlijke geweldpleging. Daardoor laat hij niet zien dat hij begrijpt dat hij verkeerd heeft gehandeld.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich gedurende een lange periode goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, dat hij meewerkt aan de ingezette hulpverlening en ook inziet dat dit hem helpt.
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten als deze een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een jeugddetentie van honderd (100) dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een deel van deze jeugddetentie, groot negenenzeventig (79) dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd waardoor verdachte niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Dee rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke deel een proeftijd van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden een nieuw strafbaar feit te plegen voor het einde van de proeftijd. De rechtbank vindt het verder noodzakelijk dat de traumabehandeling van verdachte bij Parlan en de begeleiding door een coach van Nova Forte Zorg worden voortgezet. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat verdachte naar school en/of stage gaat volgens het rooster danwel een andere zinvolle dagbesteding heeft en zich blijft houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Verder vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact heeft met slachtoffer [benadeelde partij 2] en zich niet bevindt in en rondom diens school, te weten het [College] te [plaats] . Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen jeugddetentie worden verbonden.
6.4.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten openlijk geweld. Gezien het feit dat verdachte al eerder is bestraft voor openlijk geweld en het feit dat het recidiverisico zonder een strak hulpverleningskader als matig tot hoog wordt ingeschat, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.5.
Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een imitatiewapen (klappertjespistool), dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.093,64 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2. ten laste gelegde feit (openlijk geweld) zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- beschadigde broek € 73,69
- beschadigd shirt € 69,95
De totale gevorderde materiële schade bedraagt € 143,64. De gestelde immateriële schade bedraagt € 950,-.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde materiële schade en tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 750,-.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 57,30, met toepassing van een afschrijvingspercentage, aangezien de broek en het shirt op dit moment voor respectievelijk € 55,- en € 30,95 te koop zijn en dit passende bedragen zijn. Verder heeft de verdediging gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 450,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2. bewezenverklaarde feit. De vordering is op dit punt voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Verder komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, het bij de benadeelde partij vastgestelde letsel en wat in vergelijkbare zaken aan immateriële schade wordt opgelegd.
Concluderend acht de rechtbank een totaalbedrag van € 893,64 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Hoofdelijk
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2. bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijk geweld) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 141 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
honderd (100) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot negenenzeventig (79) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij
een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zal meewerken aan hulpverlening van Parlan, of een soortgelijke instelling, bestaande uit traumabehandeling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
- zal meewerken aan begeleiding door een coach van Nova Forte Zorg, of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
- naar school en/of werk zal gaan volgens het les- en werkrooster danwel een door de jeugdreclassering goed te keuren zinvolle dagbesteding zal hebben;
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffer [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum] );
- zich niet zal bevinden in en rondom het [College] te [plaats] , gelegen aan het adres [adres 3] , waaronder ook begrepen de straten [straat 1] en [straat 2] te [plaats] .
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten eenentwintig (21) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 893,64, bestaande uit € 143,64 voor de materiële en
€ 750,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 893,64, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- 1 stk imitatiewapen ( [nummer] ).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. H. de Jonge van Ellemeet en mr. A.L.M. van Rookhuizen, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2024.