ECLI:NL:RBNHO:2024:6958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/289476-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor straatroof met gedeeltelijke voorwaardelijke werkstraf

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedatum] te [plaats]. De verdachte werd beschuldigd van straatroof, gepleegd op 1 november 2023 in Amsterdam, waarbij hij samen met een medeverdachte twee jongens heeft bedreigd en gedwongen hun jassen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de verdachte in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte, hoewel zijn bijdrage aan de straatroof minder prominent was, voldoende betrokkenheid had om als medepleger te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij het bepalen van de straf is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte rol bij het feit en de zorgen over zijn schoolverzuim en houding.

De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 95,00 toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van de helft van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, gezien de onduidelijkheid over de beschikbaarheid van een vaste jeugdreclasseerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 13/289476-23
Uitspraakdatum: 24 juni 2024
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de Jeugdbescherming Regio Amsterdam, afdeling jeugdreclassering (hierna: JBRA), voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] .

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op of aan de
openbare weg, te weten het [park] , in elk geval op of aan een openbare weg,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld slachtoffers [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
heeft gedwongen tot de afgifte van hun jassen, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of een derde
toebehoorde(n) door:
- te dreigen die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] in elkaar te slaan en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] en/of tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen 'geef nu je jas of ik sla
je helemaal dood' en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] en/of tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen dat hij hem/hen zou
vermoorden en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen 'als jullie naar de politie gaan, dan neuk ik jullie
hele kanker stamboom' en/of
- tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen 'werk gewoon mee. Wij hebben geen zin om
iemand te slaan'.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integraal vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Zij stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat zijn materiële en intellectuele bijdrage aan de straatroof van onvoldoende gewicht was. Alleen de verklaring van de medeverdachte bij de politie is belastend ten aanzien van de verdachte, maar die wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt daarentegen dat de verdachte nauwelijks een rol had bij de beroving, dat met name de medeverdachte alle tenlastegelegde handelingen heeft verricht én dat de medeverdachte degene was waar aangevers bang voor waren. De rol van de verdachte past meer bij die van een medeplichtige, maar medeplichtigheid is niet ten laste gelegd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daaromtrent als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de beide aangevers op
1 november 2023 in het [park] te Amsterdam zijn beroofd van hun jassen. Zij waren die dag samen op weg naar school, toen zij werden aangesproken door twee jongens die hen de weg vroegen en die vervolgens met hen mee liepen. Onderweg zijn de aangevers bedreigd en gedwongen mee te lopen naar het [park] , waar zij hun jassen moesten afgeven. Volgens de aangevers schreeuwde de grootste jongen (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) onder meer: “doe je kankerjas uit” en “jullie moeten je jas uitdoen anders sla ik jullie in elkaar”, waarop de andere jongen, de verdachte, zei: “werk gewoon mee, we hebben geen zin om iemand te slaan”. De aangevers hebben vervolgens hun jassen afgegeven.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij samen met de medeverdachte de jongens van hun jassen heeft beroofd. Volgens de verdachte zagen zij de jongens lopen en hebben ze de jongens gevraagd om mee te lopen naar het park. De verdachte verklaart dat de medeverdachte het meest heeft gezegd en gedreigd, maar hij denkt dat het idee om de jongens te beroven van hen allebei kwam.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat, hoewel de bedreigingen hoofdzakelijk zijn geuit door de medeverdachte, de bijdrage van de verdachte bij de afpersing van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Nadat de verdachte en de medeverdachten aangevers zagen lopen, is gezamenlijk het plan ontstaan om “iets” met hen te doen. Ze zijn vervolgens samen op aangevers afgestapt, hebben hen aangesproken en hen meegenomen naar het park, waar de medeverdachte de aangevers heeft bedreigd en heeft gezegd dat zij hun jassen moesten afgeven. De verdachte heeft niet alleen aan het feit bijgedragen door het mee bedenken van het plan en zijn aanwezigheid, maar ook door te zeggen dat de aangevers maar beter konden meewerken omdat ze geen zin hadden om te slaan. De verdachte heeft zich ook op geen enkel moment gedistantieerd van de situatie, maar heeft een jas aangepakt en is samen met de medeverdachte met de buit weggerend na de afpersing.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een afpersing waarbij beide aangevers werden gedwongen hun jas af te geven. Er is dan ook sprake van medeplegen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit
heeft begaan, in die zin dat
hij op 1 november 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander op of aan de
openbare weg, te weten het [park] , met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
heeft gedwongen tot de afgifte van jassen die aan die [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 2] toebehoorden door:
- te dreigen die [benadeelde partij 1] en die [benadeelde partij 2] in elkaar te slaan en
- tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen 'geef nu je jas of ik sla je helemaal dood' en
- tegen die [benadeelde partij 1] en tegen die [benadeelde partij 2] te zeggen dat hij hen zou vermoorden en
- tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen 'als jullie naar de politie gaan, dan neuk ik jullie
hele kanker stamboom' en
- tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen 'werk gewoon mee. Wij hebben geen zin om
iemand te slaan'.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verder verzocht om aan de proeftijd naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die zijn geadviseerd door de Raad en aangevuld op de zitting.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een veroordeling kan de raadsvrouw zich vinden in een oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf met daaraan verbonden alleen de algemene voorwaarden. Het opleggen van bijzondere voorwaarden roept teveel vraagtekens op. In de eerste plaats is het onduidelijk wanneer het toezicht kan starten als dit wordt opgelegd. Gebleken is dat tijdens de schorsingsperiode geen uitvoering is gegeven aan de begeleiding door de jeugdreclassering en ook nu is het niet duidelijk wanneer er een vaste toezichthouder beschikbaar is. Daarnaast is het de vraag of een nieuwe IPA coach via Levvel een meerwaarde heeft. De verdachte heeft inmiddels een coach van Sipi met wie hij een vertrouwensband heeft en het is onduidelijk wanneer de nieuwe IPA coach kan starten, en of deze ook het vertrouwen van de verdachte krijgt. Verder moet voorkomen worden dat er teveel mensen bij de verdachte betrokken raken. De moeder is zeer daadkrachtig en het Ouder Kind Team, dat al bij het gezin is betrokken, kan ingrijpen als dat nodig is.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder de verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof. Hij heeft samen met de medeverdachte twee jongens, die op weg waren naar school, ‘meegelokt’ naar een park en hen daar gedwongen hun (merk)jassen aan hen af te geven.
Hoewel de jongens eerst niet wilden meewerken, werden ze op een gegeven moment zo bang door de dreigementen, dat ze uiteindelijk hun jassen hebben afgegeven. Dergelijke handelingen zijn niet alleen zeer beangstigend voor de slachtoffers, maar ze vergroten ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen, vooral als ze op klaarlichte dag, in het openbaar worden gepleegd.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 19 maart 2024 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor overtreding van de Wegenverkeerswet, maar verder niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte (advies)rapport van de Raad, gedateerd 24 mei 2024, van [raadsonderzoeker] , raadsonderzoeker bij de Raad.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat er geen zorgen zijn over de thuissituatie van de verdachte. De grootste zorgen en risicofactoren die de kans op recidive vergroten liggen op het gebied van school, vrije tijdsbesteding en vaardigheden.
De verdachte gaat (bijna) niet naar school, heeft geen structurele en zinvolle dagbesteding en heeft moeite met het overzien van de consequenties van zijn gedrag. Ook de houding van de verdachte is zorgelijk. Hij lijkt zich niet verantwoordelijk te voelen voor de huidige verdenking, net zoals hij niet de verantwoordelijkheid neemt voor het volgen van onderwijs. De verdachte geeft ook geen openheid over de huidige verdenking en het is niet in te schatten of dat het gevolg is van vaardigheidstekorten of dat hij geen zin heeft om er over te praten. De Raad is van mening dat de houding van de verdachte een recidive verhogende factor is. Op 3 november 2023 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst.
Eén van de schorsingsvoorwaarden was dat de verdachte naar school en stage zou gaan volgens het lesrooster. Sinds de schorsing zijn er op het gebied van school echter geen ontwikkelingen geweest waardoor de Raad er vertrouwen in heeft dat de verdachte en zijn omgeving er op eigen kracht in slagen om de huidige situatie te verbeteren. Toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering wordt daarom noodzakelijk geacht. Dit ondanks dat er sinds de schorsing geen uitvoering is gegeven aan het toezicht door een tekort aan personeel bij de JBRA.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Er is sprake van een ernstige verdenking en het is van belang dat de verdachte door het uitvoeren van een werkstraf de consequenties ervaart van zijn gedrag. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten een meldplicht bij de jeugdreclassering, een contactverbod met de medeverdachte, deelnemen aan onderwijs volgens het rooster, meewerken aan coaching vanuit Levvel (zoals IFA/IPA) en het OKT en het hebben van een zinvolle en structurele vrijetijdsbesteding.
De Raad heeft het advies op de zitting toegelicht. Het is bekend bij de Raad dat de jeugdreclassering gedurende de schorsingsperiode geen uitvoering heeft kunnen geven aan de opdracht tot hulp en steun vanwege een tekort aan gezinsmanagers. Er zijn in Amsterdam geen andere passende jeugdreclasseringsinstellingen en de hoop is dat het toezicht na de zitting snel kan worden opgepakt. De Raad handhaaft het advies.
Namens de jeugdreclassering is op de zitting naar voren gebracht dat het tot op heden niet is gelukt is om een vaste jeugdreclasseerder in te zetten die de verdachte kan begeleiden.
Dit heeft te maken met de enorme instroom van zaken bij de jeugdbescherming. De verdachte is wel aangemeld voor coach van IPA en staat nu als eerste op de wachtlijst. Het is onduidelijk wanneer er een vaste jeugdreclasseerder voor de verdachte beschikbaar is omdat er zaken zijn die meer prioriteit hebben waar ook nog niemand voor beschikbaar is.
conclusie van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Daar wordt bij een diefstal met geweld (straatroof)/afpersing 60 uur taakstraf danwel 1 maand jeugddetentie als uitgangspunt genomen, waarbij strafverzwarende omstandigheden, zoals het in vereniging plegen van een feit, aanleiding kunnen zijn om de strafmaat te verhogen. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Verder heeft de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij, behalve een opgelegde strafbeschikking, niet eerder is veroordeeld. De rechtbank maakt zich, net als de Raad, zorgen om het schoolverzuim en de houding van de verdachte.
Het is schrijnend om te vernemen dat er vanwege capaciteitsproblemen door de hulpverlening geen uitvoering is gegeven aan de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte verbonden voorwaarde dat hij zich laat begeleiden en ondersteunen door de jeugdreclassering. Positief is dat de moeder van de verdachte zelf hulp heeft ingeschakeld en de verdachte een klik zegt te hebben met zijn daaruit voortgekomen coach van Sipi die hem in het vrijwillig kader ondersteunt en begeleidt om weer naar school te gaan en dat het Ouder Kind Team betrokken is bij het gezin.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Hierbij houdt de rechtbank ook rekening met de beperkte rol van de verdachte bij het feit. Het voorwaardelijke strafdeel is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet
geenaanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, nu het onduidelijk is wanneer er een vaste jeugdreclasseerder beschikbaar is die de opdracht tot hulp en steun kan uitvoeren. Bovendien is er inmiddels hulpverlening bij de verdachte betrokken in de vorm van een coach van Sipi met wie de verdachte inmiddels een vertrouwensband heeft, en het Ouder Kind Team. De rechtbank merkt hierbij op dat zij niet uitsluit dat de beslissing op dit punt anders zou hebben geluid als gebleken was dat er sinds de schorsing van de verdachte sprake was van een effectief en goedlopend reclasseringstoezicht.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[wettelijk vertegenwoordiger] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon,
[benadeelde partij 1] , een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 95,00, voor materiële schade die zijn zoon als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 95,00 in zijn geheel kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht om de verdachte en de medeverdachte ieder te veroordelen tot betaling van de helft van het gevorderde bedrag, te weten een bedrag van € 47,50.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering vanwege de door haar bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De rechtbank vindt - met de officier van justitie en de raadsvrouw - het in dit geval niet wenselijk om een hoofdelijke veroordeling uit te spreken.
De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot betaling tot de helft van het gevorderde bedrag, te weten een bedrag van € 47,50, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 november 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van afpersing], aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
60 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
30 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 15 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht, in totaal 2 uren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 47,50(
zevenenveertig euro en vijftig cent) bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de veroordeelde als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 47,50, (zevenenveertig euro en vijftig cent
)vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van Weely, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. N. Cuvelier en mr. J.J. Veldheer, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2024.
Mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.