ECLI:NL:RBNHO:2024:6872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
15.256180.21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor vuurwapenhandel, hennepverkoop en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het zonder erkenning onderhandelen over vuurwapens, het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de verkoop van grote hoeveelheden hennep en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 29 augustus 2022 was ingediend, behandeld. De vordering strekte tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 284.137,31 aan de Staat moet betalen ter ontneming van dit voordeel.

De procedure begon met een regiezitting op 15 september 2022, waar de officier van justitie de vordering voorstelde. De behandeling werd aangehouden en op 18 april 2024 voortgezet. Tijdens deze zitting zijn de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft de ontnemingsrapportage beoordeeld, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was berekend aan de hand van een eenvoudige kasopstelling. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie voldoende bewijs had geleverd voor de ontneming van het voordeel, dat was verkregen uit de bewezen verklaarde strafbare feiten.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in zijn geheel toegewezen, met uitzondering van enkele posten die door de verdediging waren betwist. De rechtbank heeft de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het bedrag van € 284.137,31. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die kan worden gevorderd indien de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.256180.21 (ontneming)
Uitspraakdatum : 2 mei 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 29 augustus 2022ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].

1.De vordering

De officier heeft aanvankelijk op 29 augustus 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 49.352,40en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is gedagvaard om op 18 april 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 15 september 2022. Dit betrof een zogeheten regiezitting. De officier van justitie heeft op deze zitting de vordering voorgedragen en deze verhoogd tot een bedrag van
€ 344.873,91. Op de zitting zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak vervolgens aangehouden voor onbepaalde tijd.
Op 18 april 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de ontnemingsvordering voortgezet. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie. Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 2 mei 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 18 april 2024 de vordering voorgedragen opnieuw verhoogd, tot een bedrag van
€ 405.116,31. Hierbij heeft hij verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen ‘dubbeltelling en verklaring’ van 22 februari 2023.

4.Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw

De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen. Zij heeft hiertoe kort samengevat
aangevoerd dat de veroordeelde geen contante uitgaven heeft gedaan die niet verklaarbaar
zijn uit zijn reguliere, legale inkomen en dat niet is gebleken van wederrechtelijk verkregen
voordeel. Het contante inkomen van de veroordeelde is hoger geweest dan waar in het
rapport vanuit is gegaan en er worden verschillende contante uitgaven aan de veroordeelde
toegeschreven die hij niet heeft gedaan. Verschillende posten in het rapport worden door de
verdediging betwist.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd waarbij aannemelijk is dat deze feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr.
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 mei 2024 is de veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, waarbij kort gezegd is bewezenverklaard dat de veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan:
  • het in de periode van 26 maart 2020 tot 29 mei 2020 medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de verkoop van grote hoeveelheden hennep;
  • het in de periode van 29 maart 2020 tot 2 juni zonder erkenning onderhandelen over vuurwapens; en
  • het in de periode van 1 januari 2015 tot 3 november 2021 medeplegen van gewoontewitwassen.
Op grond van deze veroordeling kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien hij door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten voordeel heeft verkregen, of dat voordeel heeft verkregen uit andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de verdachte zijn begaan.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 9 augustus 2022 heeft een verbalisant van de politie een rapport opgesteld (“Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling”, zie dossieronderdeel F, p. 1739 e.v.) betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen de veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3
De beoordeling
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als hiervoor bedoeld heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank ontleent het bewijs aan (i) de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in het vonnis in de strafzaak en de daarvan in de bewijsoverweging gegeven waardering (waarnaar wordt verwezen) en (ii) de ontnemingsrapportage waarvan in de bewijsmiddelen bij dit ontnemingsvonnis de redengevende feiten en omstandigheden worden weergegeven.
In de ontnemingsrapportage is het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van een zogeheten eenvoudige kasopstelling, die ziet op de periode van 1 januari 2015 tot 3 november 2021.
Bij een eenvoudige kasopstelling als berekeningsmethode worden over de onderzoeksperiode de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Indien het verschil negatief is, is sprake van onbekende contante gelden, die vermoedelijk een illegale herkomst hebben. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van andere, onbekende contante inkomsten. Van die onverklaarbare contante gelden kan in beginsel worden aangenomen dat die gelijk zijn aan het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het is aan het Openbaar Ministerie om dit aannemelijk te maken.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie aan dit vereiste heeft voldaan. De eenvoudige kasopstelling in het financieel rapport is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen en maakt inzichtelijk op welke wijze het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. Uit deze berekening volgt dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode aanzienlijk meer contante uitgaven heeft gedaan dan met legale bronnen kon worden verantwoord.
In de ontnemingsrapportage is de volgende berekening opgenomen:
Beginsaldo contant geld € 520,00
+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 222.864,16
- Eindsaldo contant geld________________________ € 6.990,00
= Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 216.394,16
- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen € 617.610,47
= Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € -401.216,31
In het proces-verbaal van bevindingen ‘dubbeltelling en verklaring’ van 22 februari 2023 is het bedrag gewijzigd. Enerzijds omdat er een dubbeltelling in de ontnemingsrapportage was opgenomen, waardoor het bedrag met € 4.100,- moest worden verminderd. Anderzijds omdat de veroordeelde op 2 februari 2023 heeft verklaard dat hij ook stoelen en een tafel heeft gekocht voor € 8.000,- tot € 10.000,-. Hierdoor is het bedrag met € 8.000,- vermeerderd. Hierdoor komt het totaalbedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit op
€ 405.116,31.
De verdediging heeft verschillende posten betwist. De rechtbank zal die hierna bespreken.
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat de veroordeelde in de onderzoeksperiode legale contante ontvangsten had van in totaal € 222.864,16. De rechtbank gaat uit van dit bedrag, met inachtneming van het navolgende.
Werkelijke contante uitgaven
In de ontnemingsrapportage zijn als bijlage tabellen gevoegd met overzichten van de contante uitgaven die naar voren zijn gekomen in het financieel onderzoek. De rechtbank neemt deze tabellen over, behalve ten aanzien van de hierna genoemde posten.
(Ver)bouw woonwagen
Ten aanzien van de (ver)bouw van de woonwagen van de veroordeelde overweegt de rechtbank het volgende. Door een bouwkostendeskundige is een raming van de totale kosten gemaakt en een rapport opgesteld. Anders dan de verdediging, twijfelt de rechtbank niet aan de deskundigheid van de bouwkostendeskundige. De deskundige heeft verklaard dat hij met enige regelmaat woonwagens beoordeelt en zijn bevindingen zijn naar het oordeel van de rechtbank concludent en voldoende onderbouwd. De verdediging heeft geen rapport van een andere deskundige ingebracht dat de rechtbank tot een ander oordeel zou kunnen brengen. Ook overigens heeft de verdediging de deskundigheid van de bouwkostendeskundige onvoldoende gemotiveerd betwist.
De bouwkostendeskundige schat de totale (ver)bouwkosten op € 282.803. In dit bedrag zijn kosten van de keuken en het marmer van de badkamer meegenomen. De veroordeelde heeft verklaard dat de keuken en het marmer van de badkamer door zijn vader zijn betaald. De rechtbank acht dit, mede gelet op de verklaring die de vader van de veroordeelde bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, aannemelijk.
De bouwkostendeskundige is in zijn raming ervan uitgegaan dat de (ver)bouw door een professionele partij is gerealiseerd tegen een marktconforme prijs. De veroordeelde heeft verklaard dat de (ver)bouw van de woonwagen voor een groot deel in eigen beheer is gedaan. Dit acht de rechtbank ook aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt niet dat de veroordeelde een aannemer in arm heeft genomen die de bouw heeft uitgevoerd. Ook zijn de getuigen [naam 1] en [naam 2] door de rechter-commissaris gehoord en hebben zij verklaard dat zij hebben geholpen bij de plafond- en vloerafwerking zonder hiervoor kosten in rekening te brengen.
De rechtbank houdt bij de berekening rekening met de genoemde betalingen door de vader van de veroordeelde en met de werkzaamheden van de getuigen [naam 1] en [naam 2]. Gebruikmakend van haar bevoegdheid tot schatten stelt zij de bouwkosten die de veroordeelde heeft moeten betalen gelet daarop vast op
€ 200.000,-.
Kosten kleding Elton
In de ontnemingsrapportage is een bedrag van € 6.351,19 opgenomen als kostenpost voor uitgaven bij Elton Herenmode. De veroordeelde heeft naar voren gebracht dat hij weliswaar kleding heeft gekocht bij Elton Herenmode, maar dat een deel van de aankopen door zijn vader is gedaan. Mede gelet op de verklaring die de vader van de veroordeelde bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, schat de rechtbank de kosten van de veroordeelde van uitgaven bij Elton Herenmode op de helft van dit bedrag, te weten
€ 3.176,-.
Inbeslaggenomen goederen en overige posten
Onder de veroordeelde zijn verschillende (luxe)goederen in beslag genomen. De verdediging heeft naar voren gebracht dat dit goederen betreft van de (ex)partner van de veroordeelde en dat zij al over die goederen beschikte op het moment dat zij met de veroordeelde ging samenwonen. De veroordeelde, noch zijn ex-partner heeft hierover een concrete verifieerbare verklaring gegeven. In het licht van (i) de omstandigheid dat de ex-partner van de veroordeelde geen eigen inkomen had in de onderzoeksperiode en (ii) de bewezen verklaarde feiten, gaat de rechtbank ervan uit dat de veroordeelde deze goederen heeft aangeschaft. Dat de goederen tweedehands zouden zijn aangeschaft of zouden zijn gekregen, is verder onvoldoende uit het dossier gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat ook ten aanzien van de overige posten onvoldoende gemotiveerd is betwist waarom deze onjuist zijn.
Schenkingen
De veroordeelde heeft verklaard dat hij schenkingen heeft ontvangen van zijn vader en van zijn schoonvader. De rechtbank acht dit, gelet op de getuigenverklaringen van vader en schoonvader, aannemelijk geworden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de veroordeelde van zijn ouders een schenking heeft ontvangen van € 10.000,- en een schenking van zijn schoonouders van € 25.000,- (totaal € 35.000,-). De rechtbank zal het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel daarom verminderen met dit bedrag.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt de ontnemingsrapportage in combinatie met het aanvullend proces-verbaal van bevindingen als uitgangspunt. Dit betekent dat zij een bedrag van
€ 405.116,31als uitgangspunt van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt.
Dit bedrag zal, zoals in het voorgaande toegelicht, worden verminderd met de volgende posten:
  • correctie (ver)bouwkosten (€ 82.803,-);
  • betalingen Elton Herenmode (€ 3.176,-);
  • schenkingen ouders en schoonouders (€ 35.000,-).
Totale aftrekpost: € 120.979.
De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 405.116,31 - € 120.979 =
€ 284.137,31.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door de veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 284.137,31.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 284.137,31(tweehonderdvierentachtigduizend honderdzevenendertig euro en eenendertig cent).
Legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 284.137,31(tweehonderdvierentachtigduizend honderdzevenendertig euro en eenendertig cent) ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Legt aan
[verdachte]op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van op
€ 284.137,31(tweehonderdvierentachtigduizend honderdzevenendertig euro en eenendertig cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. I.M. Hendriks en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2024.
Bijlage: bewijsmiddelen (…)