In deze zaak, die op 9 juli 2024 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben eisers, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Wijnker Bouw B.V. De eisers vorderen de opheffing van een conservatoir beslag dat door Wijnker is gelegd op hun onroerend goed en bankrekeningen. Wijnker heeft het beslag gelegd na een geschil over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een kantoorvilla, waarbij de partijen een aanneemsom van € 400.000,- exclusief btw hadden afgesproken. Eisers hebben echter een eindfactuur van € 484.000,- inclusief btw ontvangen, wat aanleiding gaf tot het beslag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de afspraken tussen partijen, aangezien er geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld. De communicatie tussen partijen was voornamelijk mondeling en via e-mail, wat heeft geleid tot tegenstrijdige standpunten over de aanneemsom en de werkzaamheden die door Wijnker moesten worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers in kort geding alleen kunnen worden toegewezen als er sprake is van een spoedeisend belang. Dit belang is aanwezig, maar de voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat het beslag op de bankrekening van eisers niet proportioneel is, gezien de aanzienlijke overwaarde van het onroerend goed.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het beslag op het onroerend goed gehandhaafd blijft, maar dat het beslag onder de bank moet worden opgeheven. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Flipse en is uitvoerbaar bij voorraad.