ECLI:NL:RBNHO:2024:6818

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
15.330268.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen van handel in cocaïne door gebruik van versleutelde communicatiediensten

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de uitvoer van 5,2 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van versleutelde communicatiediensten, zoals EncroChat en SKY ECC, om met medeverdachten te communiceren over de drugshandel. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 220 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, en een taakstraf van 50 uren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van wapens, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende in staat was om zich te verdedigen tegen de tenlastelegging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel meegewogen in de strafoplegging, evenals de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/330268-21 (P)
Uitspraakdatum: 4 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juni 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 2019 tot en met 11 april 2021 te Hoofddorp en/of Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amersfoort, althans in Nederland, meermalen,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband met natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten (onder meer):
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten misdrijven als bedoeld in (onder meer):
- artikel 2 jo 10 Opiumwet en/of
- artikel 10a Opiumwet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 januari 2021 te Hoofddorp en/of Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amersfoort en/of te Enschede althans in Nederland, meermalen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
zulks al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en/of opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer) 5,2 kilo cocaïne, althanseen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 04 april 2020 tot en met 29 februari 2021 te Hoofddorp en/of Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amersfoort, althans in Nederland, meermalen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten (telkens) het opzettelijk binnen/buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne (zijnde een middel vermeld op bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad
waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) daartoe:
  • één of meer PGP telefoon(s) voorhanden gehad en/of
  • via de versleutelde communicatiedienst Enchrochat en SKY ECC gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aankopen en/of verkopen en/of transporteren van cocaïne, althans van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
  • foto’s van (blokken) cocaïne gedeeld en/of ontvangen en/of eigenschappen en/of kwaliteit en/of prijzen genoemd en/of
  • ontmoetingen gehad met en/of afspraken gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten (door)gegeven aan (een) ander(en), om verdovende middelen te kopen en/of te verkopen en/of in ontvangst te nemen;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 maart 2020 tot en met 7 december 2021 te Hoofddorp en/of Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amersfoort, althans in Nederland, meermalen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapen(s), waaronder een AK 47 en/of een scorpion en/of een stroomstootwapen (model SP02), in elk geval (een) wapen(s)als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II en/of III van de Wet Wapens en munitie, voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd en/of heeft verhuurd en/of heeft uitgewisseld of anderszins ter beschikking heeft gesteld.

2.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde betoogd dat de dagvaarding partieel nietig is omdat de tenlastelegging geen feitelijkheden bevat op grond waarvan de termen ‘AK 47’ en ‘Scorpion’ kunnen worden geclassificeerd. De tenlastelegging is daarom te onbepaald, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. Bij de beoordeling daarvan gaat het om de vraag of het gemaakte verwijt voor de verdachte te begrijpen is, hetgeen hier naar het oordeel van de rechtbank het geval is. Op grond van de tekst van de tenlastelegging, in combinatie met het onderliggende dossier, is voldoende duidelijk waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen. Het verweer wordt daarom verworpen.
De dagvaarding is geldig, zodat deze inhoudelijk kan worden beoordeeld.
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 2 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 1 ten laste gelegde, kort gezegd: deelname aan een criminele organisatie, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het dossier bevat weliswaar aanknopingspunten dat door een aantal personen is samengewerkt in een georganiseerd verband dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 en 10a van de Opiumwet, maar er is onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte duurzaam aan deze organisatie heeft deelgenomen. Zijn enkele betrokkenheid bij de onder feit 2 ten laste gelegde uitvoer van cocaïne is daarvoor onvoldoende. De betrokkenheid van de verdachte bij de onder feit 3 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen kan de rechtbank voorts onvoldoende in verband brengen met een georganiseerd verband waarvan onder meer de in de tenlastelegging vermelde personen hebben deel uitgemaakt.
3.3.2
Vrijspraak feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor het onder 4 ten laste gelegde, kort gezegd: medeplegen van het voorhanden hebben dan wel ter beschikking stellen van meerdere wapens waaronder een AK 47, een Scorpion en een stroomstootwapen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
AK 47 en Scorpion
Het dossier bevat verschillende chats tussen de verdachte en andere EncroChat gebruikers waarin foto’s worden verstuurd van voorwerpen, waarvan de politie vermoedt dat het een Kalasjnikov AK47 en een Scorpion betreft. Zo de rechtbank er al vanuit kan gaan dat het hier om vuurwapens in de zin van de Wet wapens en munitie gaat, kan uit de chats noch uit de overige inhoud van het dossier worden afgeleid wanneer de betreffende foto’s zijn genomen. Het feit dat de foto’s in de ten laste gelegde periode zijn verstuurd, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de verdachte in deze periode tevens de beschikkingsmacht over deze wapens had.
Hetzelfde geldt voor het chatgesprek op 27 juli 2020 tussen de verdachte en de gebruiker van het Sky ECC account [accountnummer A], waarin door de verdachte wordt gezegd “oké, hoe pak ik de wapens? Zal ik de “deur” breken?” Uit dit chatbericht blijkt allereerst niet over wat voor wapens er wordt gesproken. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of het hier wapens betreft als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II en/of III van de Wet Wapens en munitie, zoals is ten laste gelegd. Voorts blijkt uit het dossier onvoldoende dat de verdachte in de ten laste gelegde periode de beschikkingsmacht over “de wapens” heeft gehad. Dit geldt temeer nu hij in het chatbericht vraagt hoe hij “de wapens” kan pakken en niet duidelijk wordt of hij dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Het dossier bevat tot slot onvoldoende concrete informatie om aan te nemen dat de verdachte deze wapens anderszins ter beschikking zou hebben gesteld.
Stroomstootwapen
Op 7 december 2020 is in de woning van de verdachte een stroomstootwapen aangetroffen. De verdachte woonde hier samen met zijn moeder en zus. In het relaas van het zaakdossier Liza staat vermeld dat het stroomstootwapen in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen. De rechtbank heeft echter geen proces-verbaal in het dossier aangetroffen waarin wordt gerelateerd dat dit stroomstootwapen daadwerkelijk in die slaapkamer is aangetroffen en in beslag is genomen, ook niet op de door de officier van justitie en de raadsman genoemde vindplaatsen in het dossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de verdachte de beschikkingsmacht over het aangetroffen stroomstootwapen heeft gehad.
Dit betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht wat de verdachte onder 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.4
Overweging ten aanzien van de gebruiker van het Sky-ID en de EncroChat-ID’s
Het bewijs ten aanzien van de feiten 2 en 3 bestaat onder meer uit onderschepte en vervolgens ontsleutelde Sky ECC en EncroChat berichten. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in de bewezen verklaarde periodes de gebruiker was van het Sky-account [accountnummer B] en de EncroChat accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2], alsook van onder meer het telefoonnummer [gsm-nummer 1].
3.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen vermeld in de bijlage van dit vonnis en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 29 januari 2020 om 08:22 uur werd [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) in Denemarken aangehouden. Kort daarvoor was hij Denemarken binnengekomen via een onbewaakte grensovergang tussen Duitsland en Denemarken. Hij reed in een in Nederland geregistreerde Mercedes-Benz R350 met kenteken [kenteken]. In zijn auto werden door de Deense politie verdovende middelen aangetroffen in een verborgen ruimte onder de bestuurdersplaats.
De Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] is onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat de binnenzijde van de verborgen ruimte was toegedekt met isolatiefolie en bladlood. Verder is gebleken dat de aangetroffen verdovende middelen waren verpakt in eenzelfde soort bladlood.
Op 4 mei 2020 werd tijdens een doorzoeking in de garage aan de [adres 2] in Hoofddorp vergelijkbaar isolatiefolie en bladlood aangetroffen. Uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het
zeer veel waarschijnlijkeris wanneer het in de Mercedes-Benz aangetroffen isolatiefolie en bladlood afkomstig is van de referentierollen uit de garage aan de [adres 2] dan wanneer het afkomstig is van willekeurige andere rollen isolatiefolie en bladlood. Ook ten aanzien van het aangetroffen verpakkingsmateriaal trekt het Nederlands Forensisch Instituut de conclusie dat het
zeer veel waarschijnlijker isdat de verpakking afkomstig is van de referentierol bladlood uit de garage dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere rol bladlood.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting (onder meer) het navolgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij dit transport naar Denemarken.
Aanschaf van de Mercedes-Benz
De politie heeft de telefoon van de verdachte enige tijd afgeluisterd. Op 10 januari 2020 belde een zekere [voornaam A] met de telefoon van de verdachte naar een telefoonnummer op naam van [naam B]. [voornaam A] zegt geïnteresseerd te zijn in een Mercedes R350. De vader van de verdachte, [medeverdachte 2], nam vervolgens dit gesprek over en zei dat ze de auto voor zijn zoon gaan kopen. Op 12 januari 2020 vraagt de verdachte aan zijn vader of hij de sleutel van de auto kan regelen, want de verdachte heeft al iemand gevonden die gaat rijden. Op dezelfde dag ziet een observatieteam om 21:15 uur de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] bij het bedrijf [bedrijfsnaam] aan de [adres 2] in Hoofddorp staan. Uit de telefoongegevens van de verdachte is gebleken dat zijn telefoon die dag om 18:30 uur een mast heeft aangestraald die dekking geeft aan de [adres 2] in Hoofddorp.
Overschrijving van de Mercedes-Benz
Op 28 januari 2020 werd de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] overgeschreven op naam van [naam C] (hierna: [naam C]). Op de beschikbare camerabeelden van het RDW werd de verdachte samen met [naam C] en [medeverdachte 4] herkend. Ook heeft [naam C] verklaard dat hij samen met [medeverdachte 4] en iemand met de naam [voornaam verdachte] naar het RDW is gegaan om de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] op zijn naam over te schrijven.
Observatie Mercedes-Benz
Op 29 januari 2020 werd om 00:30 uur door het observatieteam van de Nederlandse politie waargenomen dat een Opel Vectra in gebruik bij [medeverdachte 4] de [adres 2] in Hoofddorp kwam uitrijden. Daarachter reed een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken]. Zij zagen de twee voertuigen achter elkaar aanrijden naar Amersfoort. Om 01:40 uur zag de politie de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] voorbij rijden, komende uit de richting van de woning van de verdachte. Dit keer reed de Mercedes-Benz samen met een witte BMW. Door verbalisanten werd gezien dat de twee voertuigen achter elkaar aan reden in de richting van Apeldoorn. Om 03:00 uur zagen zij de Mercedes-Benz de Nederlandse-Duitse grens overgaan bij Bad Bentheim. De BMW nam op dat moment de afslag richting Enschede en reed terug in de richting van Amersfoort.
Uit telefoongegevens is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 28 januari 2020 om 22:24 uur een mast heeft aangestraald in de omgeving van de [adres 2] in Hoofddorp. Tevens is uit telefoongegevens gebleken dat de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 4] zich gedurende de gehele route van Hoofddorp tot Amersfoort in de omgeving van de Opel Vectra en de Mercedes-Benz bevonden. Daarnaast is uit de telefoongegevens gebleken dat hun telefoons zich de gehele de route van Amersfoort tot aan de Duitse grens in de omgeving van de Mercedes-Benz en de BMW bevonden.
In een politieverhoor op 28 oktober 2021 verklaarde getuige [getuige 1] dat hij op 29 januari 2020 samen met de verdachte in een BMW achter een Mercedes is aangereden totdat de verdachte zei dat hij terug kon rijden.
Gesprekken tussen de verdachte en Sky-gebruiker [accountnummer A]
Uit de ontsleutelde chatgesprekken is gebleken dat de verdachte op 24 juni 2020 tegen gebruiker [accountnummer A] zegt dat de Syriër naar zijn broer heeft geschreven “dat er iemand TAKE tegen hem heeft gedaan” en “van de politie van Nederland naar de politie van Denemarken”. Gebruiker [accountnummer A] zegt vervolgens tegen de verdachte “zeg tegen hem, jij ezel, gek. Als wij zo iets doen, als wij dan onze spullen zetten, dan verliezen wij de auto en het geld dat bij jullie ligt en dan moeten wij jou geld betalen en vandaag veel verlies lijden door jullie”. Daarop zegt de verdachte dat in de brief staat dat er, één dag voordat de auto op naam van de broer van de Syriër werd gezet, een anonieme melding bij de politie is binnengekomen met het kenteken en de beschrijving van de auto en dat er cocaïne in de auto zat. Vervolgens zegt de verdachte tegen gebruiker [accountnummer A] “Duitsland wist van niets en Denemarken heeft de auto gesignaleerd en aangehouden. Zo is het gegaan” en “iemand heeft een melding gedaan over [naam D]”.
Op 2 en 5 juli 2020 spraken de verdachte en gebruiker [accountnummer A] elkaar opnieuw. [accountnummer A] zegt dan dat de rechtszitting nog niet is geweest en zij die afwachten. Vervolgens zegt hij “wij bieden hulp aan de Syriër, zijn vrouw en kinderen. Wat zijn broer betreft, hij heeft twee voeten en twee handen. Zeg tegen hem of hij denkt dat wij een bank zijn die geld uitkeert. Wij hebben veel verlies gemaakt” en “de hulp blijft altijd, totdat hij vrijkomt en ook nadat hij vrijkomt”.
Uit het onderzoek volgt dat [medeverdachte 4] is geboren in Syrië en dat hij wordt aangesproken met ‘[naam D]’.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte betrokken is geweest bij de aanschaf van de auto waarin de cocaïne is vervoerd, het overschrijven van de auto op naam van [naam C] en het overbrengen van de auto naar de garage aan de [adres 2] in Hoofddorp waar de verborgen ruimte werd ingebouwd met het aangetroffen isolatiefolie en bladlood. Daar komt bij dat de verdachte kort voor het transport naar Denemarken aanwezig was in de garage aan de [adres 2] en hij vervolgens het transport vanaf Hoofddorp tot aan de Duitse grens heeft begeleid, waarbij hij een korte tussenstop nabij zijn woning in Amersfoort heeft gemaakt. Ten slotte heeft de verdachte enkele maanden na het transport gesprekken gevoerd die onmiskenbaar gaan over het transport van [medeverdachte 4] naar Denemarken, waaruit blijkt dat hij zich verantwoordelijk voelt voor [medeverdachte 4] en zijn vrouw en kinderen nu [medeverdachte 4] vast zit.
Voorgaande omstandigheden laten in onderling verband en samenhang bezien geen andere conclusie toe dan dat de verdachte nauw betrokken is geweest bij het transport naar Denemarken.
Cocaïne
Door de Deense politie wordt in het rechtshulpverzoek aan Nederland vermeld dat zij in de Mercedes-Benz 5,2 kilogram cocaïne hebben aangetroffen. De rechtbank heeft in het dossier geen rapport aangetroffen waarin wordt beschreven dat de in de auto aangetroffen verdovende middelen getest zijn en inderdaad cocaïne bevatten. De rechtbank is desondanks van oordeel dat het, gelet op de wijze waarop het voertuig is geprepareerd en het transport is georganiseerd en uitgevoerd, niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen verdovende middelen ook daadwerkelijk cocaïne betreffen en heeft geen redenen om te twijfelen aan hetgeen de Deense politie in het rechtshulpverzoek heeft beschreven. Daar komt bij dat [medeverdachte 4] in Denemarken voor dit transport is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.
Medeplegen
Tot slot is de vraag of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als medeplegen. De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het handelen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende mededaders. Die samenwerking moet dan gericht zijn op het voltooien van het delict.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de rol die de verdachte heeft vervuld bij dit transport van zodanig gewicht is geweest dat daarmee kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen, zodat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 januari 2020 samen met anderen 5,2 kilogram cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
3.3.6
Overweging ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 29 januari 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 5,2 kilo cocaïne.
Feit 3
hij in de periode van 4 april 2020 tot en met 29 februari 2021 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad
waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader(s) daartoe:
  • één of meer PGP telefoon(s) voorhanden gehad en
  • via de versleutelde communicatiedienst Enchrochat en SKY ECC gecommuniceerd en afspraken gemaakt over het aankopen en/of verkopen en/of transporteren van cocaïne en
  • foto’s van (blokken) cocaïne gedeeld en ontvangen en eigenschappen en kwaliteit en prijzen genoemd en
  • ontmoetingen gehad met en afspraken gemaakt met en besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten (door)gegeven aan anderen, om verdovende middelen te kopen en/of te verkopen en/of in ontvangst te nemen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, en/of een ander trachten te bewegen daarbij behulpzijn te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich conform het daartoe strekkend advies van de reclassering op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. Zij heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen gevorderd, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij 3 maanden voorwaardelijke jeugddetentie gevorderd, met een proeftijd van één jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, te weten de William Schrikker Stichting. De officier van justitie heeft verder gevorderd aan de verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verder heeft hij verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn op 7 juni 2023 is verstreken nu het jeugdstrafrecht van toepassing is. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan het voorarrest, zodat hij niet opnieuw vast komt te zitten. De raadsman verzet zich daarbij niet tegen een aanvullende taakstraf en het opleggen van nog één jaar reclasseringstoezicht. Verder heeft de raadsman verzocht om het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna één jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die zagen op de handel in cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte in samenwerking met anderen een hoeveelheid van 5,2 kilo cocaïne buiten het grondgebied van Nederland gebracht. Aldus heeft de verdachte een faciliterende en ondersteunde rol gespeeld bij feiten die gericht zijn op grootschalige drugshandel. De verdachte ging professioneel te werk door gebruik te maken van PGP-telefoons. Hij had met verschillende personen chatgesprekken, werd door hen geïnformeerd en hij informeerde hen. In vele chatberichten hebben de verdachte en zijn mededaders contact met elkaar gehad over prijzen, samenstelling en het transport van de verdovende middelen. De chatberichten geven een ontluisterende inkijk in de organisatie van grootschalige, internationale drugstransporten en de daarmee gepaard gaande illegale opbrengsten. De rechtbank acht deze bewezenverklaarde feiten zeer ernstig. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en de handel in deze verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit, waaronder levensdelicten en de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze middelen. Om de volksgezondheid te beschermen en om de andere vormen van criminaliteit met betrekking tot verdovende middelen te beperken worden dit soort strafbare feiten en ook de voorbereidingshandelingen daarvan met hoge straffen bedreigd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2024), waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Gelet hierop moet de verdachte als ‘first offender’ worden aangemerkt.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 juni 2024 van [getuige 2], als reclasseringsmedewerker verbonden aan Reclassering Nederland. In dit rapport wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hierin wordt als belangrijke factor gezien dat bij de verdachte een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis is vastgesteld en dat er sprake is van een traumatiserende achtergrond en een kwetsbaar gezin van herkomst. Interventies of toezicht zouden niet langer nodig zijn, nu de verdachte zich de afgelopen jaren op positieve en gemotiveerde wijze heeft ingezet om zijn leven op de rails te krijgen en zich aan alle afspraken en voorwaarden heeft gehouden. Uit informatie van de jeugdreclassering blijkt dat de verdachte zelf open staat voor langer contact met de jeugdreclassering. Ondanks dat dit niet noodzakelijk wordt bevonden zou de jeugdreclassering hiervoor wel ruimte hebben.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport over de verdachte, opgesteld door drs. M.L. de Groot, GZ-psycholoog, gedateerd 21 mei 2023. In dit rapport staat onder meer het volgende:
“Op basis van onderhavig onderzoek en de wegingslijst ASR wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij de betrokkene is sprake van verstandelijke ontwikkelingsstoornis, met dientengevolge een sociaal-emotionele achterstand. Hierdoor heeft hij problemen met het overzien van complexe problemen en taken. Hij maakt actief deel uit van zijn gezin van herkomst, waarbinnen er weinig ruimte is voor zijn eigen belangen en hij overmatig bezig is met zorgen voor de andere gezinsleden. De betrokkene is weliswaar niet impulsief, maar hij wordt in zijn denken en handelen zeer beïnvloed door de gezinscontext. Pedagogische beïnvloeding is om deze reden belangrijk binnen de toekomstige begeleiding van de betrokkene, en dan met name het stimuleren van zelfstandigheid c.q. meer los komen van de gezinscontext. Verwacht wordt ook dat de betrokkene baat zal hebben bij een meer groepsgericht leefklimaat, met aandacht voor stimulering van de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling. Binnen (de huidige) volwassenendetentie lijkt de betrokkene voortdurend op zijn tenen te moeten lopen. Er worden geen contra-indicaties gezien voor de toepassing van jeugdstrafrecht.”
Toepassing jeugdstrafrecht
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben, gelet op de adviezen van de reclassering en het Pro Justitia rapport, verzocht om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet om daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet, gelet op het reclasseringsadvies en het Pro Justitia rapport, aanleiding om bij het opleggen van de sanctie het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte valt onder de LVB-doelgroep (IQ 71) en daarnaast lijken er nog voldoende beïnvloedingsmogelijkheden te zijn en wordt er nog ontwikkelingsruimte gezien bij de verdachte. Hij maakt actief deel uit van zijn gezin en het is van belang dat zijn studie wordt voortgezet. Verder lijkt hij ook ondersteuning nodig te hebben bij het structureren van zijn leven en het regelen van praktische zaken.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 7 december 2021, omdat het politieverhoor van de verdachte op die dag heeft plaatsgevonden. Anders dan door de raadsman is bepleit, gaat de rechtbank uit van een redelijke termijn van twee jaar, zodat die termijn op 7 december 2023 was verstreken. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte op de datum van aanhouding reeds de leeftijd van 18 jaren had bereikt zodat de redelijke termijn voor meerderjarige verdachten van toepassing is. Het eindvonnis wordt heden, op 4 juli 2024, gewezen. De redelijke termijn is daarom met ruim een half jaar overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn valt niet aan de verdachte toe te rekenen en er is evenmin gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering.
Conclusie
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van het jeugdstrafrecht, komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank zal de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 220 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 30 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, zodat de verdachte op dit moment niet terug hoeft naar de gevangenis en aldus de kans krijgt om de positieve wending die hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aan zijn leven heeft gegeven, door te zetten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van één jaar, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd weer aan een strafbaar feit schuldig te maken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde verbinden in de vorm van een meldplicht. Daarnaast zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 50 uren worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, in die zin dat zij zonder die overschrijding een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie passend zou hebben geacht.

7.In beslag genomen en niet teruggegeven goederen

Onder de verdachte is in beslag genomen:
STK Telefoontoestel (Goednummer: 699290, zwart, merk: Xiaomi)
1 STK Taser (Goednummer: 699294, zwart)
2 STK Sealbags (Goednummer: 699301)
1 STK Muts (Goednummer: 699298, zwart)
1 STK Vacuum bag sealer (Goednummer; 699300, zilver, merk: Koenic)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de onder 2 tot en met 5 in beslag genomen goederen en teruggave van het onder 1 in beslag genomen goed gevorderd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft teruggave van het onder 1 in beslag genomen goed verzocht. Ten aanzien van de overige goederen heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 bij de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goed, te weten:
1 STK Taser (Goednummer: 699294, zwart)
dient te worden onttrokken aan het verkeer en daarvoor vatbaar is nu aan de voorwaarden van artikel 36c Sr is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 en 5 bij de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goederen, te weten:
  • 2 STK Sealbags (Goednummer: 699301)
  • 1 STK Vacuum bag sealer (Goednummer; 699300, zilver, merk: Koenic)
dienen te worden verbeurd verklaard, omdat vast is komen te staan dat het bewezenverklaarde met behulp van deze goederen is begaan en ook overigens aan de voorwaarden van artikel 33a Sr is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 en 4 bij de verdachte in beslag genomen niet teruggegeven goederen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (Goednummer: 699290, zwart, merk: Xiaomi)
  • 1 STK Muts (Goednummer: 699298, zwart)
dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 47, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) dagen, met bevel dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- de verdachte zich volgens afspraak meldt bij de William Schrikker Stichting, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting, gevestigd te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de verdachte is gehouden om ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
50 (vijftig) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen jeugddetentie.
Onttrekt aan het verkeer het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Taser (goednummer: 699294, zwart).
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 2 STK Sealbags (Goednummer: 699301);
  • 1 STK Vacuum bag sealer (Goednummer; 699300, zilver, merk: Koenic).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 699290, zwart, merk: Xiaomi);
  • 1 STK Muts (goednummer: 699298, zwart).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mrs. G.D. de Jong en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Snelder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2024.
Mr. S. Snelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.