ECLI:NL:RBNHO:2024:6817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
15/188967-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeding van getuige en deelname aan criminele organisatie met geweldsdelicten

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de beïnvloeding van een getuige en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan zeven maanden betrokken was bij een criminele organisatie die gericht was op het beïnvloeden van de getuigenverklaring van [slachtoffer 1]. Dit gebeurde door middel van intimidatie en geweld, waaronder ontploffingen en brandstichtingen bij de woning van de ouders van de getuige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden en een contactverbod met de slachtoffers voor vijf jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële en materiële schadevergoeding heeft vastgesteld op bedragen variërend van €500 tot €6.000, afhankelijk van de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/188967-21 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10, 11, 13 en 24 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt onder feit 1, zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich in de periode van 9 januari 2021 tot en met 15 augustus 2021, samen met een of meer anderen, op acht verschillende momenten heeft geuit met het doel om een getuige-verklaring van [slachtoffer 1] ten overstaan van een rechter te beïnvloeden. Dit zou zijn gebeurd door:
  • Op 9 en 20 januari 2021 het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan te bezoeken, waarbij tegen familieleden van de getuige is gezegd dat de getuige in een lopende strafzaak de waarheid moest gaan vertellen en er anders vervelende dingen kunnen gaan gebeuren;
  • Op 31 januari 2021 een envelop met daarin een telefoon te plaatsen bij het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan, met daarin een instructie dat een telefoonnummer gebeld moest worden.
  • Op 5 juni 2021 een vuurwerkbom te laten ontploffen bij het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan;
  • Op 21 juni 2021 een auto in brand te steken die geparkeerd stond voor het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan;
  • Op 9 juli 2021 zwaar vuurwerk te laten ontploffen achter het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan;
  • Op 2 augustus 2021 zwaar vuurwerk te laten ontploffen achter het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan;
  • Op 15 augustus 2021 een auto in brand te steken die geparkeerd stond voor het huis van de ouders van de getuige te Koog aan de Zaan.
Daarnaast wordt de verdachte onder feit 2, zakelijk weergegeven, verweten dat hij in de periode van 1 december 2020 tot en met 15 augustus 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk het plegen van geweldsdelicten die bedoeld waren om een getuige-verklaring van [slachtoffer 1] te beïnvloeden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiele vrijspraak feit 1 t.a.v. 21 juni 2021 en 9 juli 2021Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder 1 t.a.v. 21 juni 2021 en 9 juli 2021 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het procesdossier rijst weliswaar het vermoeden op dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting op 21 juni 2021, nu het tenlastegelegde, qua aard, plaats en tijd lijkt op andere (strafbare) incidenten die gepleegd zijn bij het adres [adres slachtoffers] , waarbij de verdachte betrokken is geweest, zoals hieronder zal worden besproken. Het dossier bevat echter, zowel ten aanzien van het incident van 21 juni 2021 als voor wat betreft het incident van 9 juli 2021, onvoldoende bewijsmiddelen op grond waarvan een bewezenverklaring kan worden gebaseerd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van wat hem onder 1 ten aanzien van deze data is tenlastegelegd.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Feit 1, beïnvloeding vrijheid om te verklaren
De incidenten in januari 2021
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 9 januari 2021, bij de woning van de [familie] op het [adres slachtoffers] zijn langsgegaan waarbij onder andere tegen aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is gezegd, zakelijk weergegeven, dat er in februari een rechtszaak aan zit te komen en dat hun zoon anders moet gaan verklaren en de waarheid moet gaan vertellen omdat er anders vervelende dingen kunnen gebeuren. Op 20 januari 2021 is de medeverdachte [medeverdachte 3] langsgegaan bij de woning en heeft onder andere tegen aangevers [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 4] gezegd, zakelijk weergegeven, dat er betaald moet worden en dat hij eerlijk moet zijn bij de rechtbank en dat het zonde zou zijn als er iets met hun spullen of gezondheid zou gebeuren. Op 31 januari 2021 is een envelop met daarin een Nokia telefoon voor de deur van de woning neergelegd, met de tekst, zakelijk weergegeven, dat er binnen 24 uur contact moest worden gemaakt met een telefoonnummer.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder het volgende. De verdachte heeft voorafgaand aan deze incidenten, met [medeverdachte 1] gesproken over een rechtszaak die tegen de verdachte liep en waarin [slachtoffer 1] verklaringen had afgelegd die in de visie van de verdachte niet op de waarheid berusten. [medeverdachte 1] heeft toen aangeboden om met [slachtoffer 1] te gaan praten, welk aanbod de verdachte heeft aangenomen. [medeverdachte 1] neemt begin januari 2021 via appberichten contact op met [medeverdachte 2] en vraagt hem om op 9 januari 2021 mee te gaan naar de woning aan het [adres slachtoffers] . [medeverdachte 1] neemt op 7 januari 2021 contact op met [slachtoffer 1] om met hem een afspraak te maken. Als het account van [medeverdachte 1] vervolgens geblokkeerd wordt door [slachtoffer 1] , wordt dit door [medeverdachte 1] aan de verdachte teruggekoppeld, waarop de verdachte aan [medeverdachte 1] appt:
Ja, hij ruikt onraad die bitch. Op 9 januari 2021 appt [medeverdachte 1] aan de verdachte:
Today bijltjesdag. Op 9 januari 2021 belt de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 4] en wordt het langsgaan door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de woning aan het [adres slachtoffers] besproken waarbij [medeverdachte 4] zegt, zakelijk weergegeven, dat hij gewoon moet zeggen dat de derde keer niet meer aangeklopt zal worden en waarbij de verdachte zegt: dat in ieder geval het begin is gemaakt. In de periode na 9 januari 2021 vraagt [medeverdachte 1] via appberichten aan [medeverdachte 2] of hij iemand kan regelen die op 20 januari 2021 bij de woning aan het [adres slachtoffers] kan langsgaan. Op 20 januari 2021, voordat [medeverdachte 3] bij de woning is langsgegaan, heeft de verdachte contact met [medeverdachte 4] en vertelt hem
van dat gesprekkie, dat gaat ie vanavond durven. Op 31 januari 2021, in hetzelfde tijdsbestek als waarin de Nokia telefoon voor de deur van de woning aan het [adres slachtoffers] is aangetroffen, hebben [medeverdachte 1] en de verdachte via appberichten contact waarbij [medeverdachte 1] appt dat ‘ze goed hebben geïnvesteerd in grote ogen’ waarmee de inmiddels bij woning bevestigde camera’s worden bedoeld en appt de verdachte:
Nr of tel achtergelaten?
Gezamenlijk plan
[medeverdachte 1] is dus in samenspraak met de verdachte bij de woning aan het [adres slachtoffers] langsgegaan en heeft vervolgens via [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] gevraagd opnieuw bij de woning langs te gaan. Er is door de verdachte immers met [medeverdachte 1] gesproken over de ‘onware’ verklaringen die [slachtoffer 1] had afgelegd, [medeverdachte 1] heeft de verdachte vervolgens medegedeeld dat hij langs zou gaan op 9 januari 2021, de verdachte wordt vervolgens verder door [medeverdachte 1] op de hoogte gehouden gezien het contact op 20 januari 2021 tussen de verdachte en [medeverdachte 4] , en de verdachte is op 31 januari 2021 op de hoogte van het achterlaten van een nummer of telefoon bij de woning. Ook worden de bij de woning geplaatste camera’s door hen besproken. Daarbij valt op dat dit op een versluierde manier gebeurd (
grote ogen). De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden een gezamenlijk plan af van in ieder geval de verdachte en [medeverdachte 1] om door middel van het meermalen langsgaan bij de woning op het [adres slachtoffers] en het achterlaten van de Nokia telefoon bij die woning, [slachtoffer 1] te bewegen om de, in de visie van de verdachte, onjuiste verklaringen die waren afgelegd in de strafzaak, recht te zetten.
Schending van artikel 285a Wetboek van Strafrecht
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ‘verzoeken’ die werden gedaan bij de woning aan het [adres slachtoffers] niet gepaard zijn gegaan met bedreigingen of geweld en dat er enkel is verzocht dat [slachtoffer 1] als getuige de waarheid zou gaan verklaren. Nu [slachtoffer 1] eerder als getuige aantoonbaar zou hebben gelogen en de medeverdachten zich bij het langsgaan bij de woning niet hebben uitgelaten over de inhoud van de verklaring die [slachtoffer 1] zou moeten afleggen, is met het enkele verzoeken om als getuige de waarheid te verklaren geen sprake geweest van het op een strafbare manier beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] . Volgens de verdediging wordt met het dringend benaderen van een getuige om naar waarheid te verklaren de verklaringsvrijheid van die getuige niet aangetast, nu het immers de bedoeling is dat een getuige naar waarheid verklaart. De verzoeken kunnen dan ook niet aangemerkt worden als het tenlastegelegde beïnvloeden van de vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen en de verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 285a Sr is strafbaar gesteld het zich opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of afbeelding uiten jegens een persoon kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. In zijn arrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: “De strafbaarstelling van artikel 285a, eerste lid, Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen. Van ‘beïnvloeden’ in de zin van artikel 285a, eerste lid, Sr is derhalve sprake indien de in deze bepaling omschreven uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.” In de onderhavige zaak dient dus de vraag beantwoord te worden of de verdachte met de verzoeken aan de diverse gezinsleden van de [familie] de bedoeling heeft gehad om de vrijheid van [slachtoffer 1] om als getuige een verklaring af te leggen te beïnvloeden.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] gedaan op 1 februari 2021 blijkt dat de verdachte in mei 2020 via Facebook messenger contact heeft opgenomen met [slachtoffer 1] . Dit in verband met de strafzaak tegen de verdachte waarin [slachtoffer 1] als getuige was gehoord. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens oplichtingen waartegen hij in hoger beroep was gegaan. Screenshots van de berichten via Facebook messenger zijn in de bijlage bij deze aangifte opgenomen. Daarin is te lezen dat de verdachte onder andere de volgende teksten aan [slachtoffer 1] stuurt:
door jou onzin verhaal 2x vol met leugens ben ik onnodig lang weggeweest en heb je me goed genaaiden
Weet je wat het ergste is en waarop ik ben veroordeeld - Dat je zegt - Ik wist niet dat hij [naam slachtoffer 1] werd genoemden
ik heb me straf onnodig en lang uitgezeten door jou onzin vooral dat je niet wist dat ik [naam slachtoffer 1] genoemd werd etc die domme leugens zijn in het vonnis meegenomen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er na mei 2020 geen berichten meer zijn gekomen.
Uit de verklaring die [slachtoffer 2] op 22 juni 2021 heeft afgelegd blijkt dat bij beide keren dat in januari 2021 door de medeverdachten is langsgegaan bij de woning van de [familie] er met harde stem en op een dwingende manier is gesproken en dat er de eerste keer is gezegd dat
ze hem anders wel wisten te vinden. Ook [slachtoffer 3] heeft op 5 augustus 2021 verklaard dat de taal op een gegeven moment dreigend werd op 9 januari 2021 en dat er gezegd werd dat
zijn zoon het gewoon moest doen omdat er anders vervelende dingen konden gebeuren. Uit de verklaring die [slachtoffer 4] op 2 juli 2021 heeft afgelegd blijkt eveneens dat er met dreigende toon is gesproken en dat zijn moeder en hijzelf dreigend werden aangekeken. Ook zou daarbij gezegd zijn dat
het zonde zou zijn als er iets met onze spullen of iets met onze gezondheid zou gebeuren. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat er op intimiderende en dreigende toon is gesproken op 9 januari 2021 en op 20 januari 2021. Het neerleggen van een telefoon met daarbij de tekst dat er binnen 24 uur gebeld moet worden zoals op 31 januari 2021 is gebeurd, kan, te meer gelet op hetgeen daaraan vooraf is gegaan, eveneens intimiderend overkomen.
Gelet op de besproken berichtenwisseling in mei 2020 waarbij de verdachte aan [slachtoffer 1] laat weten dat hij is veroordeeld, dat de verklaringen die [slachtoffer 1] heeft afgelegd een rol hebben gespeeld bij die veroordeling, dat die verklaringen leugens waren, dat [slachtoffer 1] ten onrechte heeft verklaard dat hij niet wist dat de verdachte ‘ [naam slachtoffer 1] ’ werd genoemd en dat de verdachte in hoger beroep is gegaan, in samenhang bezien met het in januari 2021 langsgaan door de medeverdachten bij de [familie] waarbij gezegd is dat [slachtoffer 1] in de rechtbank anders moet gaan verklaren en dat hij de waarheid moet gaan vertellen en waarbij op een intimiderende en dreigende manier is gesproken, concludeert de rechtbank dat de incidenten in januari 2021 erop gericht zijn geweest de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] als getuige te beïnvloeden. Het was de verdachte immers om de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] te doen, waarbij de boodschap dat er naar waarheid dan wel anders moest worden verklaard, op een intimiderende en dreigende manier werd gebracht.
De incidenten op 5 juni, 2 en 15 augustus 2021
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 5 juni 2021 omstreeks 23:42 uur een vuurwerkbom, bestaande uit een Cobra waaraan een plastic flesje met benzine was vastgemaakt, is ontploft tegen of bij de voordeur van de woning van de [familie] op het [adres slachtoffers] . Vervolgens raakte de voordeur in brand en ontstond daaraan schade. De medeverdachte [medeverdachte 5] was direct bij de uitvoering van het misdrijf betrokken.
Op 2 augustus 2021 rond 23.45 uur wordt in de groenstrook direct achter de woning aan het [adres slachtoffers] Koog aan de Zaan zwaar vuurwerk tot ontploffing gebracht. Hierbij was [medeverdachte 5] als uitvoerder betrokken.
Op 15 augustus 2021 is rond 2:30 uur een auto uitgebrand die geparkeerd stond voor het [adres] in Koog aan de Zaan. Aan de auto ernaast ontstond brandschade. Hierbij was een flesje met benzine en vuurwerk gebruikt.
Ten aanzien van deze incidenten valt het volgende op. Uit de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat [medeverdachte 5] een contact van hem is. Ook blijkt uit de telefoon van [medeverdachte 1] dat de medeverdachte [medeverdachte 6] een contact van hem is. Op 5 juni 2021 in de middag stralen de telefoons van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] tussen 14.15 uur en 15.00 uur aan in Alkmaar in de directe omgeving van elkaar. Om 20.22 uur stuurt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 6] :
Bro, vanavond he, is heel belangrijk, reken erop. Hierop antwoordt [medeverdachte 6] dat het goed komt. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 6] heeft ingeschakeld voor de brandstichting op 5 juni 2021 en dat [medeverdachte 5] via [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] daarbij betrokken is als uitvoerder. Op 5 juni 2021 om 20.22 uur, het moment dat [medeverdachte 1] appt naar [medeverdachte 6] , is de verdachte in het gezelschap van [medeverdachte 1] . De volgende dag appt [medeverdachte 1] naar de verdachte en vraagt of hij nog wat gelezen heeft, waarop de verdachte zegt:
nadaen [medeverdachte 1] vervolgens aangeeft dat hij ermee verder gaat.
Voor het incident van 2 augustus 2021 geldt dat dit ook is uitgevoerd door [medeverdachte 5] , de persoon die via [medeverdachte 1] voor het incident van 5 juni 2021 is ingeschakeld.
Op 15 augustus 2021 om 14.16 uur stuurt de verdachte aan [medeverdachte 1] een nieuwsbericht over de autobrand dat vermeldt dat een persoon als verdachte is aangehouden. [medeverdachte 1] informeert daarop via WhatsApp bij een contact van hem, [naam] , of alles goed gaat en of het
met al jou vrienden ook goedis. [naam] verzekert hem dat dit het geval is en dat hij
die vriendnet heeft gesproken. Direct hierna reageert [medeverdachte 1] naar de verdachte als volgt:
hahaha ik wordt steeds gelukkiger. De rechtbank begrijpt deze berichten aldus dat [medeverdachte 1] , gealarmeerd over het bericht dat iemand was aangehouden, checkt of de aangehouden persoon diegene is die [medeverdachte 1] direct of indirect voor het uitvoeren van de autobrand had ingeschakeld. Wanneer dat niet het geval blijkt laat hij dit op versluierde wijze aan de verdachte weten als reactie op het doorsturen van het nieuwsbericht door de verdachte naar [medeverdachte 1] . De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de verdachte (in ieder geval) op de hoogte is geweest van de betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij de drie genoemde incidenten in de zomer van 2021.
Motief
Anders dan de verdediging heeft betoogd gaat de rechtbank ervan uit dat bij de verdachte ook na maart 2021 nog de wens bestond dat [slachtoffer 1] zijn - in de ogen van de verdachte onware - verklaringen zou ‘rechtzetten’. Uit de tot het bewijs gebruikte stukken van het gerechtshof blijkt dat de verdediging in de strafzaak van de verdachte, nog tot aan het arrest van 30 augustus 2023 er bij het gerechtshof op heeft aangedrongen om de getuige [slachtoffer 1] , na zijn verhoor op de zitting van 24 maart 2021, opnieuw te horen. Dit is ook in lijn met hetgeen de verdachte daags na dit verhoor hierover appt aan [medeverdachte 1] :
hun willen hem nog niet gijzelen, nu dus lijnrecht tegenover elkaar. De rechtbank leidt hieruit af dat het motief van de verdachte dat tot de incidenten in januari 2021 heeft geleid, ook in de zomer van 2021 nog onverminderd aanwezig was.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank een direct verband tussen de incidenten die in januari 2021 plaatsvonden en die van 5 juni en 2 en 15 augustus 2021. Alle zes incidenten kunnen, ondanks de verstreken tijd tussen januari en juni, worden gezien als (de voortzetting van) de uitvoering van hetzelfde plan dat begin januari was ontstaan. Hiervoor is in het bijzonder het volgende relevant:
- het motief van de verdachte die tot de januari incidenten hebben geleid, was gedurende de gehele periode actueel;
- het ging om zes incidenten, telkens op het(zelfde) adres van de [familie] ;
- de aard van de incidenten was steeds intimiderend/bedreigend;
- [medeverdachte 1] was steeds betrokken bij de incidenten omdat hij betrokken was bij de organisatie daarvan en/of omdat de uitvoerders van de incidenten afkomstig waren uit zijn netwerk.
Medeplegen incidenten 9, 20 en 31 januari, 5 juni en 2 en 15 augustus 2021
De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet of en zo ja wat hij na januari 2021 met [medeverdachte 1] heeft besproken over de ondernomen pogingen om [slachtoffer 1] de waarheid te laten verklaren. Hij wist wel van de incidenten in juni en augustus omdat zijn moeder tegenover de [familie] woont, maar stelt dat hij er niets mee te maken had en dat hij er bij [medeverdachte 1] ook niet naar heeft gevraagd. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en ziet de verdachte ten aanzien van alle bewezenverklaarde incidenten als medepleger.
In samenspraak met [medeverdachte 1] heeft de verdachte vanaf 7 januari 2021 [slachtoffer 1] via zijn familie laten benaderen om zijn verklaringsvrijheid te beïnvloeden. Het betrof geen eenmalige actie maar het ging om een doel dat moest worden bereikt en waarvoor met [medeverdachte 1] een plan werd gemaakt. Aldus had de verdachte ten aanzien van het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] door middel van de incidenten in januari 2021, een initiërende rol van intellectuele aard. Nu de uitvoering van het plan uitsluitend het belang van de verdachte diende was zijn bijdrage en instemming ook essentieel. Zoals hiervoor besproken bleef het motief van de verdachte ook in de zomer van 2021 actueel. Het kan niet anders dan dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van zomerincidenten maar ook dat deze steeds zijn instemming hadden. Niet valt in te zien waarom [medeverdachte 1] , met wie de verdachte veel contact had, zonder zijn constante instemming zou zijn doorgegaan met het organiseren van intimiderende en bedreigende incidenten tegen de [familie] . [medeverdachte 1] had zelf immers geen belang hierbij. Deze incidenten dienden geen ander doel dan het probleem van de verdachte op te lossen. De verdachte had de reeks van incidenten op elk moment kunnen doen eindigen en hij was daartoe ook verplicht. Dit is niet gebeurd. Er is sprake geweest van een gezamenlijk plan om (de familie van) [slachtoffer 1] onder druk te zetten en de verdachte heeft niets gedaan om [medeverdachte 1] te weerhouden van het organiseren van steeds nieuwe incidenten die steeds weer enkel ten bate van verdachtes eigen belang werden gepleegd. Dit levert, onder de hiervoor geschetste omstandigheden, een zodanig wezenlijke bijdrage op aan de genoemde incidenten dat dit medeplegen oplevert van het mondeling, door gebaren en bij geschrift beïnvloeden van de verklaringsvrijheid als getuige van [slachtoffer 1] .
Feit 2, Deelname aan criminele organisatie
Voor het oordeel dat sprake is van een criminele organisatie moet vast komen te staan dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Daarnaast moet het oogmerk van de organisatie gericht zijn op het plegen van meer misdrijven.
Voor deelname aan een criminele organisatie is vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat gedurende de periode vanaf begin januari 2021 tot en met half augustus 2021 sprake was van een samenwerking tussen in elk geval de verdachte en [medeverdachte 1] , gericht op het plegen van verschillende misdrijven tegen [slachtoffer 1] en zijn familie. Het achterliggende en enige doel en motief bij deze samenwerking was dat -door het uitoefenen van druk- [slachtoffer 1] zijn als getuige in de strafzaak tegen de verdachte afgelegde verklaring voor de rechtbank, voor het gerechtshof zou wijzigen. Bij de samenwerking had [medeverdachte 1] een coördinerende rol; hij schakelde -direct of indirect- personen in om de misdrijven te plegen en stuurde hen aan. Wat de bijdrage van [medeverdachte 4] aan het samenwerkingsverband was heeft de rechtbank op basis van de stukken van het dossier onvoldoende kunnen vaststellen. Zijn deelname aan het samenwerkingsverband acht de rechtbank daarom niet bewezen. De verdachte was zelf niet direct betrokken bij de uitvoering van de misdrijven. Zijn constante instemming en bijdrage aan het samenwerkingsverband was echter essentieel voor het (voort)bestaan van het samenwerkingsverband. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van feit 1 overweegt over het medeplegen door de verdachte. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake is van een samenwerkingsverband dat voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden, waaraan de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Aldus acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij in de periode van 9 januari 2021 tot en met 15 augustus 2021 te Koog aan de Zaan en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk mondeling, door gebaren en bij geschrift zich, indirect, via andere personen, jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), wisten dat die verklaring zou worden afgelegd, door:
- op 9 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en aldaar bewoonster [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 3] (vader van [slachtoffer 1] ) aan te spreken met bloemen in de hand en daarbij op dreigende en dwingende toon te zeggen ‘dat ze voor hun zoon (doelende op [slachtoffer 1] ) komen’ en ‘dat er in februari een rechtszaak aan zit te komen en dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) in de rechtbank anders moet gaan verklaren en ‘dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) de waarheid moet gaan vertellen’ en ‘dat deze boodschap moet worden doorgegeven aan hem (doelende op [slachtoffer 1] )’ en ‘dat de bos bloemen dan voor hem ( [slachtoffer 1] ) of zijn familie zou zijn’ en ‘dat ze hem (doelende op [slachtoffer 1] ) anders wel wisten te vinden’ en ‘dat er anders wel eens hele vervelende dingen kunnen gaan gebeuren’ en
- op 20 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en aldaar bewoonster [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 4] (broer van [slachtoffer 1] ) aan te spreken en daarbij op dreigende en dwingende toon te zeggen “Is dit nummer [nummer] ?” en “ Betalen. Betalen. Hij gaat betalen” en “ Hij moet eerlijk zijn bij de rechtbank” en “Er moet betaald worden” en “We krijgen nog geld, er moet geld komen” en “Geef het eerlijk toe bij justitie” en “Het zou zonde zijn als er iets met jullie spullen of gezondheid zou gebeuren” en
- op 31 januari 2021 een enveloppe/stuk papier voor de deur van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te leggen met in die enveloppe/dat stuk papier een Nokia telefoon en een oplader, waarbij op de enveloppe/het stuk papier de tekst stond vermeld: “Binnen 24 uur contact maken on this number He needs to call Thank you”, en teneinde het vorengaande kracht bij te zetten
- op 5 juni 2021 een ontploffing teweeg te brengen en brand te veroorzaken door nabij de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan zwaar vuurwerk en een brandbare vloeistof aan te steken en richting de voordeur te gooien, als gevolg waarvan brand en schade aan genoemde woning is ontstaan, en
- op 2 augustus 2021 zwaar vuurwerk tot ontploffing te brengen in een groenstrook gelegen achter/nabij de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan, en
- op 15 augustus 2021 een voertuig die in de directe nabijheid van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan geparkeerd stond in brand te steken;
feit 2
hij in de periode van 5 januari 2021 tot en met 15 augustus 2021 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte, en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven gericht tegen [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens familieleden, te weten het al dan niet in vereniging plegen van een of meer misdrijven omschreven in:
- artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk brand stichten of een ontploffing te weeg brengen) en/of
- artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting) en/of
- artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijke beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of ambtenaar af te leggen).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk mondeling/door gebaren/bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel ex artikel 38v wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en zijn naaste familieleden voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van één week per overtreding en de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis niet met de politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Tot slot verzoekt de verdediging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft zich verzet tegen het opleggen van de maatregel ex artikel 38v Sr, omdat niet is voldaan aan de in artikel 38v Sr genoemde voorwaarden hiervoor. Door de verdediging is daarbij gewezen op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, het feit dat het hoger beroep in de strafzaak tegen de verdachte in feitelijke instantie is afgerond, onbekend is waar de [slachtoffer 1] en zijn naaste familieleden op dit moment verblijven en door de officier van justitie onvoldoende is gespecificeerd ten aanzien van welke personen het contactverbod van toepassing is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim zeven maanden deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk het plegen van (gewelds)delicten die bedoeld waren om een getuige-verklaring van [slachtoffer 1] te beïnvloeden. Het achterliggende en enige doel en motief bij deze samenwerking was dat -door het uitoefenen van druk- [slachtoffer 1] zijn als getuige in de strafzaak tegen de verdachte afgelegde verklaring voor de rechtbank, voor het gerechtshof, zou wijzigen. Om dit doel te bereiken heeft zich een reeks van zes incidenten afgespeeld bij en rondom de woning van de ouders en broers van [slachtoffer 1] . Op 9 januari 2021 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning gegaan, waarbij op dwingende en dreigende toon tegen de ouders van [slachtoffer 1] is gezegd dat [slachtoffer 1] de waarheid moest gaan vertellen en er anders hele vervelende dingen kunnen gaan gebeuren. Bij een tweede bezoek op 20 januari 2021 heeft [medeverdachte 3] op dwingende en dreigende toon tegen de moeder en broer van [slachtoffer 1] gezegd dat [slachtoffer 1] eerlijk moet zijn bij de rechtbank en dat het zonde zou zijn als er iets met hun spullen of gezondheid zou gebeuren. Op 31 januari 2021 is [medeverdachte 3] opnieuw naar de woning gegaan en zijn er een envelop en een mobiele telefoon met oplader achter gelaten met een handgeschreven instructie om binnen 24 uur een telefoonnummer te bellen. Op 24 maart 2021 is [slachtoffer 1] als getuige gehoord bij het gerechtshof. Daarna zijn de incidenten in ernst toegenomen. Op 5 juni 2021 is er tegen middernacht een vuurwerkbom, bestaande uit een vuurwerk-brandstof-combinatie, tot ontploffing gebracht bij de voordeur van de woning. De ontploffing veroorzaakte een enorme knal en heeft schade toegebracht aan de woning. Als gevolg van de ontploffing heeft de voordeur vlam gevat. Door de ontploffing is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners die op het moment van de ontploffing in de woning aanwezig waren. Dat het gevaar en de schade uiteindelijk beperkt is gebleven, is louter te danken aan het optreden van de bewoner die de brand meteen heeft opgemerkt en heeft geblust. Twee maanden later is op 2 augustus 2021 direct achter de woning een stuk zwaar vuurwerk tot ontploffing gebracht. Tot slot is er in de nacht van 15 augustus 2021 voor de woning een auto in brand gestoken, waarbij gebruik is gemaakt van benzine en vuurwerk. De gevolgen van brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing middels een vuurwerk-brandstof-combinatie zijn zeer gevaarlijk. Vuur kan zich gemakkelijk en razendsnel uitbreiden. De gevolgen hadden daardoor veel ernstiger kunnen zijn.
Deze reeks van incidenten heeft een enorme impact gehad op de slachtoffers en heeft bij hen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Ook op de buurtbewoners heeft het grote impact gehad. Door alle incidenten, de impact en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers en de buurtbewoners, zijn de slachtoffers in augustus 2021 op initiatief van en georganiseerd door de gemeente, verhuisd naar een andere tijdelijke woning. Vanwege de aanhoudende impact en de consequenties van de incidenten hebben de slachtoffers zich genoodzaakt gevoeld om hun woning definitief te verlaten en te verkopen en elders in het land een (geheim) onderkomen te vinden.
Dat getuigen in vrijheid en onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring kunnen afleggen, acht de rechtbank van cruciaal belang voor een goede en zorgvuldige rechtspleging. Beperkingen van de verklaringsvrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. In het bijzonder acht de rechtbank de vasthoudende wijze waarop de verdachte de verklaringsvrijheid van de getuige heeft geprobeerd te beïnvloeden zeer ernstig. De verdachte heeft enkel en alleen gehandeld uit eigen belang om [slachtoffer 1] te bewegen om de in de visie van de verdachte onware verklaringen die waren afgelegd in de strafzaak, recht te zetten. De verdachte heeft hierbij geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en de buurtbewoners. Ook het stopgesprek dat de politie op 3 februari 2021 heeft gevoerd met de verdachte over de gepleegde incidenten in januari 2021 heeft er niet toe geleid dat de verdachte is gestopt met zijn pogingen de getuige te beïnvloeden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 30 augustus 2023 in eerste aanleg en in hoger beroep tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld voor fraudedelicten. Deze veroordeling is niet onherroepelijk. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 januari 2024 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en acht interventies niet nodig.
De op te leggen straf
De ernst en de omvang van de feiten en de initiërende rol die de verdachte daarin heeft gehad, maken dat de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 48 maanden een passende straf vindt. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ziet daarin geen aanleiding om in strafmatigende rekening mee te houden.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging wel het tijdsverloop in deze zaak mee.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 12 oktober 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld en hij daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis op 8 juli 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna negen maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank zal in plaats van de door haar overwogen gevangenisstraf van 48 maanden, een gevangenisstraf van 46 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte dient te worden opgelegd, de maatregel dat hij voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De rechtbank acht deze maatregel noodzakelijk, vanwege de aard, ernst en duur van de zes bewezenverklaarde incidenten die gericht waren tegen [slachtoffer 1] en zijn familie.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een of meer van deze personen, zal de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, bevelen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De verdachte heeft er immers blijk van gegeven dat hij - al dan niet indirect - vergaande middelen inzet om iemand te intimideren die – in zijn ogen – nadelig ten opzichte van hem heeft verklaard. De rechtbank houdt er, ook nu mogelijk sprake is van financiële gevolgen waarvoor de verdachte [slachtoffer 1] verantwoordelijk houdt, ernstig rekening mee dat een soortgelijke situatie zich opnieuw zou kunnen voordoen en beveelt daarom de dadelijke uitvoerbaarheid.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.359,46 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 859,46) en immateriële schade (€ 11.500,00) die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit reiskosten naar het politiebureau voor nadere verhoren.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de reiskosten onvoldoende zijn onderbouwd en bovendien moeten worden begrepen onder gemaakte proceskosten terwijl de benadeelde partij werd bijgestaan door een raadsman en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is aangevoerd dat de benadeelde partij niet in de woning aan het [adres slachtoffers] woonde en er om die reden geen sprake kan zijn van immateriële schade.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert de reiskosten naar het politiebureau voor een bedrag van
€ 859,46. De rechtbank overweegt het volgende omtrent dit deel van de vordering. De reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt omdat hij diverse malen met zijn auto voor verhoren naar het politiebureau is gereden, betreffen kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van de schade, zodat sprake is van rechtstreekse schade. De benadeelde partij heeft de omvang van de reiskosten niet nader gespecificeerd en onderbouwd omdat hij zijn adres niet bekend wil maken. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting is evenwel gebleken dat de benadeelde partij meermalen op verschillende dagen op het politiebureau verklaringen heeft afgelegd. Dat de benadeelde partij de gemaakte kosten niet nader wil onderbouwen, valt hem gelet op het bewezenverklaarde, niet tegen te werpen. De rechtbank acht de vordering voor wat betreft de gemaakte reiskosten dan ook zonder nadere onderbouwing toewijsbaar. Nu niet alle incidenten bewezen zijn verklaard, komen de reiskosten die verband houden met de incidenten waarvan de verdachte is vrijgesproken niet voor vergoeding in aanmerking en is de omvang van deze schade dus niet nauwkeurig vast te stellen. Gelet hierop schat de rechtbank de gemaakte reiskosten op € 500,00. De rechtbank zal dit deel van de vordering tot dat bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze. In de onderhavige zaak heeft het bewezenverklaarde niet geleid tot lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam van de benadeelde partij. Uit vaste rechtspraak blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de nadelige gevolgen die hij van het bewezenverklaarde ondervindt met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake in het onderhavige geval. Het bewezenverklaarde betreft het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid als getuige van de benadeelde door, kort gezegd, intimiderende en bedreigende handelingen bij de woning van zijn ouders. Zo zijn er bezoeken gebracht aan de ouders van de benadeelde waarbij op intimiderende toon tegen de ouders is gesproken, is er brand gesticht aan de woning van de ouders van de benadeelde en aan een auto voor de woning. Dit betreft zeer ernstige normschendingen en zij vonden gedurende een langere periode plaats. De benadeelde heeft naar voren gebracht dat hij zich zeer ernstig bedreigd heeft gevoeld, zich zeer angstig heeft gevoeld en nog altijd angst heeft en hiervoor ook hulp heeft gezocht. Dat de benadeelde partij niet woonachtig was in de woning aan het [adres slachtoffers] , maakt niet dat geen sprake is van geleden immateriële schade nu de incidenten (via zijn familie) wel tegen hem waren gericht. Dit leidt wel tot een lager toe te wijzen bedrag dan bij de bewoners van het adres, onder andere omdat hij – in tegenstelling tot zijn familieleden – niet is verhuisd als gevolg van de incidenten. De rechtbank is daarom van oordeel dat een schadevergoeding moet worden toegewezen. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 3.000,00, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: beïnvloeding van een getuige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 31.224,02 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 21.224,02) en immateriële schade (€ 10.000,-) die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- Dubbele woonlasten bestaande uit:
- Hypotheeklasten € 4.643,64
- Gemeentelijke kosten € 374,18
- Opstal-brandverzekering € 398,97
- Energiekosten € 40,50
- Verhuiskosten bestaande uit het huren van een bus € 766,73
- Waardeverlies woning € 15.000,00
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van de noodzaak tot verhuizen, dat de dubbele lasten onvoldoende zijn onderbouwd en dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en het waardeverlies van de woning.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht voldoende gesteld en onderbouwd dat de benadeelde partij en zijn gezin zich genoodzaakt hebben gezien ergens anders te gaan wonen als gevolg van de reeks incidenten die zich bij hun woning hebben afgespeeld. Ook acht de rechtbank voldoende gesteld en onderbouwd dat er als gevolg van de verhuizing sprake is geweest van dubbele lasten, nu de ‘oude’ woning gedurende enige tijd te koop heeft gestaan. De hoogte van die gevorderde lasten is ter zitting naar beneden bijgesteld en komt de rechtbank redelijk voor. Dat er sprake is geweest van waardeverlies acht de rechtbank eveneens voldoende onderbouwd gelet op de door de benadeelde partij ingebrachte verklaring van de makelaar en het verschil in taxatiewaarde en uiteindelijke verkoopprijs waaruit dit blijkt.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is aangevoerd omtrent het juridisch kader ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , komt de rechtbank tot het volgende. Ook in het geval van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt de rechtbank tot het oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het bewezenverklaarde betreft het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid als getuige van de zoon van de benadeelde partij door kort gezegd intimiderende en bedreigende handelingen bij de woning van de benadeelde. Zo zijn er bezoeken gebracht aan zijn woning waarbij op intimiderende toon tegen hem is gesproken, is er brand gesticht aan zijn woning en aan een auto voor de woning. Dit betreft een reeks in ernst oplopende normschendingen en zij vonden gedurende een langere periode plaats. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat hij hevig is geschrokken van deze incidenten in zijn directe woonomgeving en nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. Bovendien heeft hij zich als gevolg van de incidenten gedwongen gezien te verhuizen naar een plek buiten zijn woonomgeving. De rechtbank is daarom van oordeel dat een schadevergoeding kan worden toegewezen. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 6.000,00, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: beïnvloeding van een getuige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering niet (in zijn geheel) kan worden toegewezen gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij niet de gehele periode in de woning aan het [adres slachtoffers] aanwezig is geweest.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is aangevoerd omtrent het juridisch kader ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , komt de rechtbank tot het volgende. Ook in het geval van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt de rechtbank tot het oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het bewezenverklaarde betreft het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid als getuige van de zoon van de benadeelde partij door kort gezegd intimiderende en bedreigende handelingen bij de woning van de benadeelde. Zo zijn er bezoeken gebracht aan haar woning waarbij op intimiderende toon tegen haar is gesproken, is er brand gesticht aan haar woning en aan een auto voor de woning. Dit betreft een reeks in ernst oplopende normschendingen en zij vonden gedurende een langere periode plaats. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat zij hevig is geschrokken van deze incidenten in haar directe woonomgeving en nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. Dat de benadeelde partij na de brandstichting op 5 juni 2021 gedurende enige tijd op een camping in het buitenland heeft verbleven omdat zij niet meer in de woning durfde te zijn, maakt niet dat de schade niet is geleden, nu het haar woning was waar de incidenten plaatsvonden zodat haar gevoel van veiligheid in die woning hoe dan ook was aangetast. Bovendien heeft zij zich als gevolg van de incidenten gedwongen gezien te verhuizen naar een plek buiten haar woonomgeving. De rechtbank is daarom van oordeel dat een schadevergoeding kan worden toegewezen. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 6.000,00, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: beïnvloeding van een getuige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de vordering onvoldoende is onderbouwd omdat onduidelijk is of hij bij alle incidenten aanwezig is geweest.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is aangevoerd omtrent het juridisch kader ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , komt de rechtbank tot het volgende. Ook in het geval van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] komt de rechtbank tot het oordeel dat de aard en de ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het bewezenverklaarde betreft het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid als getuige van de broer van de benadeelde partij door kort gezegd intimiderende en bedreigende handelingen bij de woning van de benadeelde. Zo zijn er bezoeken gebracht aan zijn woning waarbij op intimiderende toon tegen zijn ouders is gesproken, is er brand gesticht aan zijn woning en aan een auto voor de woning. Dit betreft een reeks in ernst oplopende normschendingen en zij vonden gedurende een langere periode plaats. De benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat hij hevig is geschrokken van deze incidenten in zijn directe woonomgeving en nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. Dat de benadeelde partij mogelijk niet bij alle incidenten aanwezig is geweest, maakt niet dat hij geen immateriële schade heeft geleden, nu het de woning was waarin hij woonde waarbij de incidenten hebben plaatsgevonden zodat zijn gevoel van veiligheid in die woning hoe dan ook was aangetast. Bovendien heeft het gezin zich als gevolg van de incidenten en de onrust in de buurt gedwongen gezien te verhuizen naar een plek buiten hun woonomgeving. De rechtbank is daarom van oordeel dat een schadevergoeding kan worden toegewezen. Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van € 6.000,00, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: beïnvloeding van een getuige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 234,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor een autoband en het te betalen eigen risico aan de verzekering.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De auto van de benadeelde is op 15 augustus 2021 in brand gestoken. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende verband tussen die brand en de gevorderde schade. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van die brand kosten heeft moeten maken voor de vervanging van een voorband van zijn auto en het eigen risico dat hij heeft moeten betalen op grond van zijn verzekeringspolis. Uit de vordering blijkt verder dat (onder andere) de verbrande autoband is vergoed door de verzekering en dat het vervolgens noodzakelijk was de andere voorband ook te vervangen, die hij zelf heeft betaald. De schade is dus een rechtstreeks gevolg van de brand. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: beïnvloeding van een getuige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 140 en 285a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
46 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met één of meer van de volgende personen:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
  • [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum]
  • [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum]
  • [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 3.500,00, bestaande uit € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade en € 500,00 als vergoeding voor de materiele schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en wijst de vordering voor wat betreft de overige reiskosten af
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.500,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 45 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 27.224,02, bestaande uit € 21.224,02 als vergoeding voor de materiële schade en € 6.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 27.224,02, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
171 dagenen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 6.000,00als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.000,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
65 dagenen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 6.000,00als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.000,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
65 dagenen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 234,70 (tweehonderd vierendertig euro en zeventig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer 6], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 234,70, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
4 (vier) dagenen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 augustus 2021tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2024.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2021 tot en met 15 augustus 2021 te Koog aan de Zaan en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich (al dan niet indirect via één of meer andere perso(o)n(en)) jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door:
- op 9 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en/of (aldaar bewoonster) [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 3] (vader van [slachtoffer 1] ) aan te spreken met bloemen in de hand(en) en/of (daarbij op dreigende en/of dwingende toon) te zeggen ‘dat ze voor hun zoon (doelende op [slachtoffer 1] ) komen’ en/of ‘dat er in februari een rechtszaak aan zit te komen en dat hij (doelende
op [slachtoffer 1] ) in de rechtbank anders moet gaan verklaren en/of ‘dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) de waarheid moet gaan vertellen’ en/of ‘dat deze boodschap moet worden doorgegeven aan hem (doelende op [slachtoffer 1] )’ en/of ‘dat de bos bloemen dan voor hem ( [slachtoffer 1] ) of zijn familie zou zijn’ en/of ‘dat ze hem (doelende op [slachtoffer 1] ) anders wel wisten te vinden’ en/of ‘dat er anders wel eens hele vervelende dingen kunnen gaan gebeuren’, althans woorden en/of daden van gelijke aard/strekking, en/of
- op 20 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en/of (aldaar bewoonster) [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 4] (broer van [slachtoffer 1] ) aan te spreken en/of (daarbij op dreigende en/of dwingende toon) te zeggen “Is dit nummer [nummer] ?” en/of “ Betalen. Betalen. Hij gaat betalen” en/of “ Hij moet eerlijk zijn bij de rechtbank” en/of “Er moet betaald worden” en/of
“We krijgen nog geld, er moet geld komen” en/of “Geef het eerlijk toe bij justitie” en/of “Het zou zonde zijn als er iets met jullie spullen of gezondheid zou gebeuren”, althans woorden en/of daden van gelijke aard/strekking, en/of
- op 31 januari 2021 een enveloppe/stuk papier voor de deur van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te plaatsen/leggen met in die enveloppe/dat stuk papier een Nokia telefoon en een oplader, waarbij op/in de enveloppe/het stuk papier de tekst/instructie stond vermeld: “Binnen 24 uur contact maken on this number He needs to call Thank you”, en/of (teneinde het vorengaande kracht bij te zetten)
- op 5 juni 2021 een ontploffing/brand teweeg te brengen/te veroorzaken door (na)bij de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan zwaar vuurwerk en/of (een) brandbare vloeistof(fen) aan te steken en/of richting de voordeur/woning te gooien, als gevolg waarvan
brand en schade aan genoemde woning is ontstaan, en/of
- op 21 juni 2021 een voertuig (die in de directe nabijheid van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan geparkeerd stond) in brand te steken, en/of
- op 9 juli 2021 zwaar vuurwerk tot ontploffing te brengen in de bosschages/een groenstrook gelegen direct achter de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan, en/of
- op 2 augustus 2021 zwaar vuurwerk tot ontploffing te brengen in een groenstrook gelegen achter/nabij de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan, en/of
- op 15 augustus 2021 een voertuig (die in de directe nabijheid van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan geparkeerd stond) in brand te steken;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 15 augustus 2021 te Koog aan de Zaan en/of Alkmaar en/of Diemen en/of Amsterdam en/of Hoorn en/of (elders in) Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte, en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven gericht tegen [slachtoffer 1] en/of één of meer van diens familieleden, te weten het al dan niet in vereniging plegen van een of meer misdrijven omschreven in:
- artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk brand stichten of een ontploffing te weeg brengen) en/of
- artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (een ander door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of bedreiging met enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander of tegen een derde wederrechtelijk dwingen iets te doen of niet te doen of
te dulden) en/of
- artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen en/of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of brandstichting) en/of
- artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijke beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid/naar geweten een verklaring ten overstaan van een rechter of ambtenaar af te leggen).