4.3.2Bewijsmotivering
Contact tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 9 januari 2021 en daarna
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie volgt dat [medeverdachte 1] op zaterdag 9 januari 2021 de woning aan het [adres slachtoffers] heeft bezocht en dat [medeverdachte 2] daarbij aanwezig was. [medeverdachte 1] heeft tijdens dat bezoek tegen de bewoners (de [familie] ) onder andere gezegd
dat ze voor hun zoon komen,
dat er een rechtszaak zit aan te komenen
dat hij anders moet gaan verklaren. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 1] op 13 januari 2021 via whatsapp aan [medeverdachte 2] vraagt of hij een contact kan regelen. Het gaat om hetzelfde bezoek als dat zij zaterdag hadden (de rechtbank begrijpt: zaterdag 9 januari 2021) en dat er een kleine onkostenvergoeding tegenover staat. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens op 15 januari 2021 of
die vriend betrouwbaaris en zegt
benader hem en zet direct druk.Op 19 januari 2021 stuurt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] :
Broer morgen staat hè, en op 20 januari 2021, de dag van het tweede incident, stuurt [medeverdachte 1]
Succes zo met afspraak broer. Zorg voor foto, waarna [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] vraagt of het gelukt is. [medeverdachte 2] reageert hierop met
onderwegen
ontspan. Op 27 januari 2021, enkele dagen voordat de telefoon in de envelop bij het [adres slachtoffers] wordt gelegd, stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1]
hij komt zo tels brengen. [medeverdachte 1] reageert met
gooit hij er daar meteen 1 afen
schrijf nummers goed op auben op 28 januari 2021:
gelukt met bezorgen? Vervolgens deelt [medeverdachte 1] op 6 februari 2021 een link met [medeverdachte 2] die verwijst naar een nieuwsbericht over het verdachte pakketje dat op 31 januari 2021 is neergelegd voor de woning aan het [adres slachtoffers] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 1] zich bezighoudt met de uitvoering van het vervolgbezoek op 20 januari 2021 en het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021 en daarvoor iemand inschakelt.
Inschakelen van de verdachte [verdachte] door [medeverdachte 2]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte [verdachte] door [medeverdachte 2] werd ingeschakeld voor het vervolgbezoek op 20 januari 2021 aan de woning op het [adres slachtoffers] . [medeverdachte 2] en [verdachte] kenden elkaar van eerdere werkzaamheden en het signalement van [verdachte] komt in belangrijke mate overeen met het signalement van de man die op 20 januari 2021 de woning aan het [adres slachtoffers] bezocht, zoals beschreven door getuige [slachtoffer 4] . De betrokkenheid van zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] volgt verder uit de ritgegevens van de taxi met kenteken [kenteken] , waaruit is gebleken dat de taxi op 20 januari 2021 zowel vóór als direct ná het incident achtereenvolgens naar (de directe nabijheid van) de woning van [verdachte] , naar (de directe nabijheid van) het huis van -de vriendin van- [medeverdachte 2] , naar het [adres slachtoffers] , en direct na het incident weer naar de verblijfplaatsen van achtereenvolgens [medeverdachte 2] en [verdachte] rijdt. Ook op 31 januari 2021 rijdt dezelfde taxi achtereenvolgens naar (de directe nabijheid van) de verblijfplaatsen van [verdachte] en [medeverdachte 2] om vervolgens naar het [adres slachtoffers] te gaan, waarna de taxi terugrijdt naar het huis van [verdachte] . De betrokkenheid van [verdachte] volgt bovendien uit verschillende vingerafdrukken van [verdachte] die zijn aangetroffen op het beschreven deel van de envelop die op 31 januari 2021 is achtergelaten bij de woning aan het [adres slachtoffers] . [verdachte] heeft geen verklaring kunnen geven over hoe zijn vingerafdrukken op de envelop in Koog aan de Zaan zijn beland. Deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [verdachte] de persoon moet zijn geweest die door [medeverdachte 2] , op verzoek van [medeverdachte 1] , is ingeschakeld voor het bezoek van 20 januari 2021 en het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021.
Schending artikel 285a Sr?
In artikel 285a Sr is strafbaar gesteld het zich opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of afbeelding uiten jegens een persoon kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. In zijn arrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: “De strafbaarstelling van artikel 285a, eerste lid, Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen. Anders dan de raadsman heeft betoogd is dus van ‘beïnvloeden’ in de zin van artikel 285a, eerste lid, Sr sprake indien de in deze bepaling omschreven uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid.” Opzet
De vraag is of [verdachte] met zijn bezoek aan de woning van de [familie] op 20 januari 2021 en het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021 de bedoeling heeft gehad om de vrijheid van [slachtoffer 1] om onbelemmerd tegenover een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] volgt dat hen bij de bezoeken op 9 en op 20 januari 2021 te kennen is gegeven -samengevat- dat [slachtoffer 1] in de rechtbank anders moet gaan verklaren, dat hij de waarheid moet gaan vertellen en eerlijk moet zijn bij de rechtbank, anders zouden ze hem wel weten te vinden. Hierbij werd op een intimiderende en dreigende manier gesproken. Vervolgens werd op 31 januari 2021 de telefoon met de boodschap dat binnen 24 uur contact moest worden opgenomen, bij de woning achtergelaten. Dit laatste kan worden opgevat als het uitoefenen van -extra- druk gericht op de op 9 en 20 januari 2021 overgebrachte boodschap. Deze boodschap kan, gelet op deze context, aldus worden begrepen dat [slachtoffer 1] niet naar eigen geweten en inzicht moest gaan verklaren maar dat hij -wat betreft de inhoud van zijn verklaring- werd gemaand anders te verklaren, te weten conform wat op 9 en 20 januari 2021 werd aangeduid als ‘de waarheid’. Dit blijkt uit de mededeling dat hij ‘anders’ moest gaan verklaren. Daarnaast leidt de rechtbank dit af uit de intimidatie waarmee de boodschap werd overgebracht, welke nog werd versterkt door het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021.
Aldus zijn de drie incidenten in januari 2021 erop gericht geweest om de vrijheid van [slachtoffer 1] om onbelemmerd voor een rechter of ambtenaar te verklaren, te beïnvloeden.
Deze bedoeling om de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] aldus te beïnvloeden moet, bij het bezoek van 20 januari 2021 en daarna, voor [medeverdachte 2] duidelijk zijn geweest. [medeverdachte 2] stond op gehoorsafstand van [medeverdachte 1] toen die bij hun bezoek van 9 januari 2021 het woord voerde. Hij moet toen, gezien de door [medeverdachte 1] -ook met stemverheffing- gebruikte dwingende en dreigende woorden, hebben begrepen wat de boodschap en de bedoeling van het bezoek was. [medeverdachte 1] benadert [medeverdachte 2] vervolgens enkele dagen later met de vraag of hij een contact wil regelen, waarbij het gaat om hetzelfde bezoek als zij zaterdag hadden. Ook dit wijst erop dat [medeverdachte 2] heeft begrepen wat de bedoeling was van de nieuwe af te leggen bezoeken. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 2] bij het inschakelen van [verdachte] hem over de over te brengen boodschap en bedoeling van het bezoek heeft geïnstrueerd zodat deze bedoeling -en daarmee het opzet- ook voor [verdachte] duidelijk was. De rechtbank ziet de bevestiging hiervan in het feit dat [verdachte] vervolgens op 20 januari 2021 op dwingende wijze heeft gezegd dat hij
eerlijk moest zijn bij de rechtbank,gevolgd door het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich op 20 januari 2021 en op 31 januari 2021 heeft geuit met het opzet om de vrijheid van [slachtoffer 1] om tegenover een rechter of ambtenaar te verklaren, te beïnvloeden.
Medeplegen
[verdachte] heeft als uitvoerder van de incidenten van 20 januari 2021 en 31 januari 2021, een essentiële rol gespeeld en heeft hiertoe intensief samen gewerkt met [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert hieruit dat [verdachte] moet worden aangemerkt als medepleger van deze incidenten.