4.3.1Partiële vrijspraak t.a.v. 9 januari 2021De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken van het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte op 9 januari 2021 opzet had op het beïnvloeden van een getuige of het uitoefenen van dwang door samen met [medeverdachte 1] het huisbezoek af te leggen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte op dat moment op de hoogte is geweest van het oogmerk van [medeverdachte 1] bij het bezoek. Ook kan, wanneer in aanmerking wordt genomen dat de verdachte tijdens het gesprek op de hoogte is geraakt van de inhoud van het gesprek, uit zijn aanwezigheid daarbij geen opzet op het beïnvloeden van een getuige worden afgeleid. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat dit gesprek een zodanige duur heeft gehad dat de verdachte de tijd heeft gehad om zich hiervan te distantiëren door bijvoorbeeld de locatie te verlaten. De verdachte moet daarom partieel worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde met betrekking tot het incident van 9 januari 2021.
4.3.3Bewijsmotivering
Contact [medeverdachte 1] en de verdachte [verdachte] op 9 januari 2021 en daarna
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] op zaterdag 9 januari 2021 de woning aan het [adres slachtoffers] heeft bezocht en dat [verdachte] daarbij aanwezig was. [medeverdachte 1] heeft tijdens dat bezoek tegen de bewoners (de [familie] ) onder andere gezegd
dat ze voor hun zoon komen,
dat er een rechtszaak zit aan te komenen
dat hij anders moet gaan verklaren. Vervolgens bericht [medeverdachte 1] op 13 januari 2021 naar [verdachte] of hij een contact kan regelen, dat het gaat om hetzelfde bezoek als dat zij zaterdag hadden (de rechtbank begrijpt: zaterdag 9 januari 2021) en dat er een kleine onkostenvergoeding tegenover staat. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens op 15 januari 2021 of
die vriend betrouwbaaris en zegt:
benader hem en zet direct druk. Op 19 januari 2021 stuurt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
Broer morgen staat hè, en op 20 januari 2021, de dag van het tweede incident, stuurt [medeverdachte 1]
Succes zo met afspraak broer. Zorg voor foto, waarna [medeverdachte 1] aan [verdachte] vraagt of het gelukt is. [verdachte] reageert hierop met
onderwegen
ontspan. Op 27 januari 2021, enkele dagen voordat de telefoon in de envelop bij het [adres slachtoffers] wordt gelegd, stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1]
hij komt zo tels brengen. [medeverdachte 1] reageert met
gooit hij er daar meteen 1 afen
schrijf nummers goed op auben op 28 januari 2021:
gelukt met bezorgen?Vervolgens deelt [medeverdachte 1] op 6 februari 2021 een link met [verdachte] die verwijst naar een nieuwsbericht over het verdachte pakketje dat op 31 januari 2021 is neergelegd voor de woning aan het [adres slachtoffers] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] op verzoek van [medeverdachte 1] zich bezighoudt met de uitvoering van het vervolgbezoek op 20 januari 2021 en het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021 en daarvoor iemand inschakelt.
Inschakelen van de medeverdachte [medeverdachte 2] door [verdachte]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de medeverdachte [medeverdachte 2] door [verdachte] werd ingeschakeld voor de vervolgbezoeken aan de woning op het [adres slachtoffers] . [verdachte] en [medeverdachte 2] kenden elkaar van eerdere werkzaamheden en het signalement van [medeverdachte 2] komt in belangrijke mate overeen met het signalement van de man die op 20 januari 2021 de woning aan het [adres slachtoffers] bezocht, zoals beschreven door getuige [slachtoffer 4] . De betrokkenheid van zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] volgt verder uit de ritgegevens van de taxi met kenteken [kenteken] , waaruit is gebleken dat de taxi op 20 januari 2021 zowel vóór als direct ná het incident achtereenvolgens naar (de directe nabijheid van) de woning van [medeverdachte 2] , naar (de directe nabijheid van) het huis van -de vriendin van- [verdachte] , naar [adres slachtoffers] , en direct na het incident weer naar de verblijfplaatsen van achtereenvolgens [verdachte] en [medeverdachte 2] rijdt. Ook op 31 januari 2021 rijdt dezelfde taxi achtereenvolgens naar (de directe nabijheid van) de verblijfplaatsen van [medeverdachte 2] en [verdachte] om vervolgens naar het [adres slachtoffers] te gaan, waarna de taxi terugrijdt naar het huis van [medeverdachte 2] . De betrokkenheid van [medeverdachte 2] volgt bovendien uit verschillende vingerafdrukken van [medeverdachte 2] die zijn aangetroffen op het beschreven deel van de envelop die op 31 januari 2021 is achtergelaten bij de woning aan het [adres slachtoffers] . [medeverdachte 2] heeft geen verklaring kunnen geven over hoe zijn vingerafdrukken op de envelop in Koog aan de Zaan zijn beland. Deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [medeverdachte 2] de persoon moet zijn geweest die door [verdachte] , op verzoek van [medeverdachte 1] , is ingeschakeld voor het bezoek van 20 januari 2021 en het achterlaten van de envelop op 31 januari 2021.
Medeplegen
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de betrokkenheid van [verdachte] aanzienlijk verder ging dan enkel het in contact brengen van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] , zoals door de verdediging aangevoerd. Na het bezoek van 9 januari 2021 met [medeverdachte 1] wordt uitvoerig gecommuniceerd over de in te schakelen [medeverdachte 2] , over het belang van de bezoeken en wordt [verdachte] geïnstrueerd over zowel het incident van 20 januari 2021 (
zorg voor foto) als over de te bezorgen telefoon van 31 januari 2021. Uit de taxigegevens kan vervolgens worden afgeleid dat de taxi kort vóór beide incidenten zowel bij de woningen van [medeverdachte 2] als [verdachte] is geweest, waaruit volgt dat [verdachte] ofwel is mee geweest naar de incidenten van 20 januari 2021 en 31 januari 2021, ofwel direct voorafgaand aan de incidenten (en in het geval van 20 januari 2021 ook na afloop) nog overleg heeft met uitvoerder [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert uit de intensiteit van het contact en de onderlinge afstemming dat de bijdrage van [verdachte] aan de incidenten van 20 januari 2021 en 31 januari 2021 zodanig wezenlijk en substantieel was dat hij aangemerkt moet worden als medepleger van deze incidenten.
Opzet
Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] volgt dat hen bij de bezoeken op 9 en op 20 januari 2021 te kennen is gegeven dat [slachtoffer 1] in de rechtbank anders moet gaan verklaren, dat hij de waarheid moet gaan vertellen en eerlijk moet zijn bij de rechtbank, anders zouden ze hem wel weten te vinden. Hierbij werd op een intimiderende en dreigende manier gesproken. Vervolgens werd op 31 januari 2021 de telefoon met de boodschap dat binnen 24 uur contact moest worden opgenomen, bij de woning achtergelaten. Dit laatste kan worden opgevat als het uitoefenen van -extra- druk gericht op de op 9 en 20 januari 2021 overgebrachte boodschap. Deze boodschap kan, gelet op deze context, aldus worden begrepen dat [slachtoffer 1] niet naar eigen geweten en inzicht moest gaan verklaren maar dat hij -wat betreft de inhoud van zijn verklaring- werd gemaand anders te verklaren, te weten conform wat op 9 en 20 januari 2021 werd aangeduid als ‘de waarheid’. Dit blijkt uit de mededeling dat hij ‘anders’ moest gaan verklaren. Daarnaast leidt de rechtbank dit af uit de intimidatie waarmee de boodschap werd overgebracht, welke nog werd versterkt door het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021.
Hieruit concludeert de rechtbank dat de drie incidenten in januari 2021 erop gericht zijn geweest de vrijheid van [slachtoffer 1] om onbelemmerd voor een rechter of ambtenaar te verklaren, te beïnvloeden.
Deze bedoeling om de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] te beïnvloeden moet, bij het bezoek van 20 januari 2021 en daarna, voor [verdachte] duidelijk zijn geweest. [verdachte] stond immers op gehoorsafstand toen [medeverdachte 1] bij hun bezoek op 9 januari 2021 het woord voerde en duidelijk maakte dat er anders verklaard moest gaan worden tijdens de rechtszaak die eraan kwam. De rechtbank gelooft niet dat [verdachte] , zoals de verdediging heeft betoogd, niet heeft gehoord wat er werd gezegd. Hij moet toen, gezien de door [medeverdachte 1] -ook met stemverheffing- gebruikte dwingende en dreigende woorden, hebben begrepen wat de boodschap en de bedoeling van het bezoek was. [medeverdachte 1] bericht [verdachte] vervolgens enkele dagen later met de vraag of hij een contact wil regelen, waarbij het gaat om hetzelfde bezoek als zij zaterdag hadden. Ook dit wijst erop dat [verdachte] heeft begrepen wat de bedoeling was van de nieuwe af te leggen bezoeken. De rechtbank ziet de bevestiging hiervan in het feit dat de door hem ingeschakelde [medeverdachte 2] vervolgens bij het bezoek op 20 januari 2021 op dwingende wijze heeft gezegd dat hij
eerlijk moest zijn bij de rechtbank. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij beide incidenten [verdachte] het opzet had om de vrijheid van [slachtoffer 1] om te verklaren tegenover een rechter of ambtenaar, te beïnvloeden.