ECLI:NL:RBNHO:2024:6809

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
15/277909-21 en v.i. 99-000545-44 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeding van getuige door verdachte en medeverdachten in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van beïnvloeding van een getuige, in strijd met artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte en zijn medeverdachte hebben in januari 2021 op verschillende momenten druk uitgeoefend op de getuige, met als doel dat deze zijn verklaring zou aanpassen in een lopende strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 januari 2021 samen met een medeverdachte het huis van de ouders van de getuige heeft bezocht en hen heeft bedreigd met vervelende gevolgen als de getuige niet de waarheid zou vertellen. Op 20 januari 2021 heeft een andere medeverdachte de getuige opnieuw onder druk gezet, en op 31 januari 2021 is er een envelop met een telefoon en instructies achtergelaten bij de woning van de getuige. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van deze feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen en een taakstraf van 80 uren. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte is afgewezen, en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/277909-21 en v.i. 99-000545-44 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10, 11 en 24 juni 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
feitelijk verblijvende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich in januari 2021, samen met een of meer anderen, op drie verschillende momenten heeft geuit met het doel om een getuige-verklaring van [slachtoffer 1] ten overstaan van een rechter te beïnvloeden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot dwang om een getuige-verklaring aan te passen. Dit zou zijn gebeurd door:
  • Op 9 en 20 januari 2021 het huis van de ouders van de getuige in Koog aan de Zaan te bezoeken, waarbij tegen familieleden van de getuige is gezegd dat de getuige in een lopende strafzaak de waarheid moest gaan vertellen en er anders vervelende dingen kunnen gaan gebeuren;
  • Op 31 januari 2021 een envelop met daarin een telefoon te plaatsen bij het huis van de ouders van de getuige in Koog aan de Zaan, met daarin een instructie dat een telefoonnummer gebeld moest worden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Uit het dossier leidt de rechtbank af dat er in januari 2021 een drietal incidenten heeft plaatsgevonden bij de woning van de [familie] , gelegen aan het [adres slachtoffers] .
  • Op 9 januari 2021 hebben twee personen met een bos bloemen een bezoek gebracht aan de woning aan het [adres slachtoffers] . Uit de aangifte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgt, zakelijk weergegeven, dat de man die aan de voordeur stond gezegd had dat er een rechtszaak aankwam, dat anders verklaard moest worden in de rechtbank, en dat ze ‘hem’ anders wel zouden weten te vinden. De andere man stond op een afstand van ongeveer drie meter.
  • Op 20 januari 2021 is de woning aan het [adres slachtoffers] opnieuw bezocht door een man die door getuige [slachtoffer 4] wordt beschreven als een donkergekleurde man met een fors postuur en rond gezicht, die, zakelijk weergegeven, dwingend sprak dat ‘hij’ eerlijk moest zijn bij de rechtbank, en dat het zonde zou zijn als er iets met hun gezondheid zou gebeuren. De man is vervolgens weggereden in een taxi met kenteken [kenteken] .
  • Op 31 januari 2021 is voor de woning aan het [adres slachtoffers] een envelop aangetroffen, met daarin een telefoon en een lader. Op de envelop stond geschreven dat binnen 24 uur contact gemaakt moest worden met een telefoonnummer.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen wetenschap had of kon hebben van een dubbele boodschap bij het bezorgen van het bloemetje op 9 januari 2021 en dus geen opzet heeft gehad op het beïnvloeden van een getuige. Ten aanzien van de feiten van 20 januari en 31 januari 2021 stelt de raadsman dat de verdachte niet meer heeft gedaan dan de medeverdachte [medeverdachte 1] in contact brengen met iemand, zonder dat hij wetenschap had van het doel dat [medeverdachte 1] daarmee beoogde. Hij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van die andere personen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak t.a.v. 9 januari 2021De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken van het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte op 9 januari 2021 opzet had op het beïnvloeden van een getuige of het uitoefenen van dwang door samen met [medeverdachte 1] het huisbezoek af te leggen. Niet is komen vast te staan dat de verdachte op dat moment op de hoogte is geweest van het oogmerk van [medeverdachte 1] bij het bezoek. Ook kan, wanneer in aanmerking wordt genomen dat de verdachte tijdens het gesprek op de hoogte is geraakt van de inhoud van het gesprek, uit zijn aanwezigheid daarbij geen opzet op het beïnvloeden van een getuige worden afgeleid. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat dit gesprek een zodanige duur heeft gehad dat de verdachte de tijd heeft gehad om zich hiervan te distantiëren door bijvoorbeeld de locatie te verlaten. De verdachte moet daarom partieel worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde met betrekking tot het incident van 9 januari 2021.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten ten aanzien van de feiten van 20 januari en 31 januari 2021 op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Bewijsmotivering
Contact [medeverdachte 1] en de verdachte [verdachte] op 9 januari 2021 en daarna
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] op zaterdag 9 januari 2021 de woning aan het [adres slachtoffers] heeft bezocht en dat [verdachte] daarbij aanwezig was. [medeverdachte 1] heeft tijdens dat bezoek tegen de bewoners (de [familie] ) onder andere gezegd
dat ze voor hun zoon komen,
dat er een rechtszaak zit aan te komenen
dat hij anders moet gaan verklaren. Vervolgens bericht [medeverdachte 1] op 13 januari 2021 naar [verdachte] of hij een contact kan regelen, dat het gaat om hetzelfde bezoek als dat zij zaterdag hadden (de rechtbank begrijpt: zaterdag 9 januari 2021) en dat er een kleine onkostenvergoeding tegenover staat. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens op 15 januari 2021 of
die vriend betrouwbaaris en zegt:
benader hem en zet direct druk. Op 19 januari 2021 stuurt [medeverdachte 1] naar [verdachte] :
Broer morgen staat hè, en op 20 januari 2021, de dag van het tweede incident, stuurt [medeverdachte 1]
Succes zo met afspraak broer. Zorg voor foto, waarna [medeverdachte 1] aan [verdachte] vraagt of het gelukt is. [verdachte] reageert hierop met
onderwegen
ontspan. Op 27 januari 2021, enkele dagen voordat de telefoon in de envelop bij het [adres slachtoffers] wordt gelegd, stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 1]
hij komt zo tels brengen. [medeverdachte 1] reageert met
gooit hij er daar meteen 1 afen
schrijf nummers goed op auben op 28 januari 2021:
gelukt met bezorgen?Vervolgens deelt [medeverdachte 1] op 6 februari 2021 een link met [verdachte] die verwijst naar een nieuwsbericht over het verdachte pakketje dat op 31 januari 2021 is neergelegd voor de woning aan het [adres slachtoffers] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] op verzoek van [medeverdachte 1] zich bezighoudt met de uitvoering van het vervolgbezoek op 20 januari 2021 en het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021 en daarvoor iemand inschakelt.
Inschakelen van de medeverdachte [medeverdachte 2] door [verdachte]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de medeverdachte [medeverdachte 2] door [verdachte] werd ingeschakeld voor de vervolgbezoeken aan de woning op het [adres slachtoffers] . [verdachte] en [medeverdachte 2] kenden elkaar van eerdere werkzaamheden en het signalement van [medeverdachte 2] komt in belangrijke mate overeen met het signalement van de man die op 20 januari 2021 de woning aan het [adres slachtoffers] bezocht, zoals beschreven door getuige [slachtoffer 4] . De betrokkenheid van zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] volgt verder uit de ritgegevens van de taxi met kenteken [kenteken] , waaruit is gebleken dat de taxi op 20 januari 2021 zowel vóór als direct ná het incident achtereenvolgens naar (de directe nabijheid van) de woning van [medeverdachte 2] , naar (de directe nabijheid van) het huis van -de vriendin van- [verdachte] , naar [adres slachtoffers] , en direct na het incident weer naar de verblijfplaatsen van achtereenvolgens [verdachte] en [medeverdachte 2] rijdt. Ook op 31 januari 2021 rijdt dezelfde taxi achtereenvolgens naar (de directe nabijheid van) de verblijfplaatsen van [medeverdachte 2] en [verdachte] om vervolgens naar het [adres slachtoffers] te gaan, waarna de taxi terugrijdt naar het huis van [medeverdachte 2] . De betrokkenheid van [medeverdachte 2] volgt bovendien uit verschillende vingerafdrukken van [medeverdachte 2] die zijn aangetroffen op het beschreven deel van de envelop die op 31 januari 2021 is achtergelaten bij de woning aan het [adres slachtoffers] . [medeverdachte 2] heeft geen verklaring kunnen geven over hoe zijn vingerafdrukken op de envelop in Koog aan de Zaan zijn beland. Deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [medeverdachte 2] de persoon moet zijn geweest die door [verdachte] , op verzoek van [medeverdachte 1] , is ingeschakeld voor het bezoek van 20 januari 2021 en het achterlaten van de envelop op 31 januari 2021.
Medeplegen
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de betrokkenheid van [verdachte] aanzienlijk verder ging dan enkel het in contact brengen van [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] , zoals door de verdediging aangevoerd. Na het bezoek van 9 januari 2021 met [medeverdachte 1] wordt uitvoerig gecommuniceerd over de in te schakelen [medeverdachte 2] , over het belang van de bezoeken en wordt [verdachte] geïnstrueerd over zowel het incident van 20 januari 2021 (
zorg voor foto) als over de te bezorgen telefoon van 31 januari 2021. Uit de taxigegevens kan vervolgens worden afgeleid dat de taxi kort vóór beide incidenten zowel bij de woningen van [medeverdachte 2] als [verdachte] is geweest, waaruit volgt dat [verdachte] ofwel is mee geweest naar de incidenten van 20 januari 2021 en 31 januari 2021, ofwel direct voorafgaand aan de incidenten (en in het geval van 20 januari 2021 ook na afloop) nog overleg heeft met uitvoerder [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert uit de intensiteit van het contact en de onderlinge afstemming dat de bijdrage van [verdachte] aan de incidenten van 20 januari 2021 en 31 januari 2021 zodanig wezenlijk en substantieel was dat hij aangemerkt moet worden als medepleger van deze incidenten.
Opzet
Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] volgt dat hen bij de bezoeken op 9 en op 20 januari 2021 te kennen is gegeven dat [slachtoffer 1] in de rechtbank anders moet gaan verklaren, dat hij de waarheid moet gaan vertellen en eerlijk moet zijn bij de rechtbank, anders zouden ze hem wel weten te vinden. Hierbij werd op een intimiderende en dreigende manier gesproken. Vervolgens werd op 31 januari 2021 de telefoon met de boodschap dat binnen 24 uur contact moest worden opgenomen, bij de woning achtergelaten. Dit laatste kan worden opgevat als het uitoefenen van -extra- druk gericht op de op 9 en 20 januari 2021 overgebrachte boodschap. Deze boodschap kan, gelet op deze context, aldus worden begrepen dat [slachtoffer 1] niet naar eigen geweten en inzicht moest gaan verklaren maar dat hij -wat betreft de inhoud van zijn verklaring- werd gemaand anders te verklaren, te weten conform wat op 9 en 20 januari 2021 werd aangeduid als ‘de waarheid’. Dit blijkt uit de mededeling dat hij ‘anders’ moest gaan verklaren. Daarnaast leidt de rechtbank dit af uit de intimidatie waarmee de boodschap werd overgebracht, welke nog werd versterkt door het achterlaten van de telefoon met instructie op 31 januari 2021.
Hieruit concludeert de rechtbank dat de drie incidenten in januari 2021 erop gericht zijn geweest de vrijheid van [slachtoffer 1] om onbelemmerd voor een rechter of ambtenaar te verklaren, te beïnvloeden.
Deze bedoeling om de verklaringsvrijheid van [slachtoffer 1] te beïnvloeden moet, bij het bezoek van 20 januari 2021 en daarna, voor [verdachte] duidelijk zijn geweest. [verdachte] stond immers op gehoorsafstand toen [medeverdachte 1] bij hun bezoek op 9 januari 2021 het woord voerde en duidelijk maakte dat er anders verklaard moest gaan worden tijdens de rechtszaak die eraan kwam. De rechtbank gelooft niet dat [verdachte] , zoals de verdediging heeft betoogd, niet heeft gehoord wat er werd gezegd. Hij moet toen, gezien de door [medeverdachte 1] -ook met stemverheffing- gebruikte dwingende en dreigende woorden, hebben begrepen wat de boodschap en de bedoeling van het bezoek was. [medeverdachte 1] bericht [verdachte] vervolgens enkele dagen later met de vraag of hij een contact wil regelen, waarbij het gaat om hetzelfde bezoek als zij zaterdag hadden. Ook dit wijst erop dat [verdachte] heeft begrepen wat de bedoeling was van de nieuwe af te leggen bezoeken. De rechtbank ziet de bevestiging hiervan in het feit dat de door hem ingeschakelde [medeverdachte 2] vervolgens bij het bezoek op 20 januari 2021 op dwingende wijze heeft gezegd dat hij
eerlijk moest zijn bij de rechtbank. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij beide incidenten [verdachte] het opzet had om de vrijheid van [slachtoffer 1] om te verklaren tegenover een rechter of ambtenaar, te beïnvloeden.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde feiten ten aanzien van de feiten van 20 januari en 31 januari 2021 heeft begaan, met dien verstande dat
primair:
hij in de periode van 20 januari 2021 tot en met 31 januari 2021 te Koog aan de Zaan, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift, zich al dan niet indirect, via andere personen jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte en zijn mededader, wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door:
- op 20 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en aldaar bewoonster [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 4] (broer van [slachtoffer 1] ) aan te spreken en daarbij op dreigende en dwingende toon te zeggen “Is dit nummer [nummer] ?” en “Betalen. Betalen. Hij gaat betalen” en “Hij moet eerlijk zijn bij de rechtbank” en “Er moet betaald worden” en “We krijgen nog geld, er moet geld komen” en “Geef het eerlijk toe bij justitie” en “Het zou zonde zijn als er iets met jullie spullen of gezondheid zou gebeuren” en
- op 31 januari 2021 een enveloppe/stuk papier voor de deur van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te leggen met in die enveloppe/dat stuk papier een Nokia telefoon en een oplader, waarbij op het stuk papier de tekst/instructie stond vermeld: "Binnen 24 uur contact maken on this number He needs to call Thank you".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk mondeling/door gebaren/bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en zijn naaste familieleden voor de duur van vijf jaar met een vervangende hechtenis van één week per overtreding en de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de gevorderde maatregel ex. 38v Sr heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan beïnvloeding van de getuige [slachtoffer 1] . In de strafzaak tegen een medeverdachte heeft [slachtoffer 1] een getuige-verklaring afgelegd. In 2017 is die medeverdachte door de rechtbank veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. In aanloop naar het hoger beroep in deze strafzaak waarin [slachtoffer 1] opnieuw als getuige een verklaring heeft afgelegd, hebben de verdachte en zijn medeverdachte via familieleden van [slachtoffer 1] druk op hem uitgeoefend zodat [slachtoffer 1] zijn eerder afgelegde verklaring zou aanpassen. Hiertoe is de medeverdachte [medeverdachte 2] op twee verschillende momenten naar de woning van de ouders en broers van [slachtoffer 1] gegaan. Bij het eerste bezoek op 20 januari 2021 heeft [medeverdachte 2] op dwingende en dreigende toon tegen de moeder en broer van [slachtoffer 1] gezegd dat [slachtoffer 1] eerlijk moet zijn bij de rechtbank. Op 31 januari 2021 is [medeverdachte 2] opnieuw naar de woning gegaan en is er een envelop met telefoon en oplader achter gelaten met een handgeschreven instructie om binnen 24 uur een telefoonnummer te bellen. De verdachte heeft bij deze strafbare feiten een organiserende rol gehad door contact te onderhouden met de opdrachtgever en door [medeverdachte 2] in te schakelen als uitvoerder. Dit is een ernstig strafbaar feit waardoor zowel [slachtoffer 1] als zijn familieleden zich ernstig bedreigd hebben gevoeld. Dat getuigen in vrijheid en onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring kunnen afleggen, acht de rechtbank van cruciaal belang voor een goede en zorgvuldige rechtspleging. Beperkingen van de verklaringsvrijheid, van welke aard ook, ondermijnen de rechtsorde. De verdachte heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in het laakbare van zijn handelen en in de strafwaardigheid daarvan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Op 20 december 2013 is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van moord tot een gevangenisstraf van 15 jaren over welke straf per 24 september 2020 voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend. De rechtbank weegt de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het onderhavige strafbare feit nog in een voorwaardelijke invrijheidstelling liep ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 mei 2024 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld en acht interventies of toezicht niet nodig. Verder volgt uit dit rapport dat de verdachte in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling sinds oktober 2019 in een toezicht loopt bij de reclassering, zich aan de afspraken houdt en inzet en motivatie toont om afstand te nemen van zijn oude sociale -criminele- netwerk.
Ter zitting heeft de verdachte toegelicht dat hij staat ingeschreven bij Woningnet en concreet zicht heeft op een eigen woning. In april 2024 heeft de verdachte een managementopleiding afgerond en hij heeft sinds half mei een betaalde baan.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt die de duur van het reeds ondergane voorarrest overstijgt. De rechtbank ziet echter aanleiding om in strafmatigende zin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zicht op een eigen woning en beschikt na afronding van zijn opleiding over een betaalde baan. De rechtbank acht het van belang dat hij deze positieve lijn kan voorzetten.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 27 oktober 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis op 8 juli 2024 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim acht maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank ondanks de ernst van het bewezenverklaarde, geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 44 dagen en een taakstraf van 80 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod ex artikel 38v Sr op te leggen, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan de in artikel 38v Sr genoemde voorwaarden hiervoor.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is omdat de verdachte moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze. In de onderhavige zaak heeft het bewezenverklaarde niet geleid tot lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam van de benadeelde partij. Uit vaste rechtspraak blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de nadelige gevolgen die hij van het bewezenverklaarde ondervindt met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. In dit geval heeft de benadeelde partij niet met concrete gegevens onderbouwd dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde psychisch letsel heeft opgelopen. Er is immers niet bijvoorbeeld een verklaring van een arts of therapeut ingebracht waaruit dit zou kunnen blijken. Hoewel de rechtbank het bezoek op 20 januari 2021 en het neerleggen van de telefoon op 31 januari 2021 bij de ouderlijke woning van de benadeelde partij als bijzonder kwalijk en beangstigend aanmerkt, kan niet worden vastgesteld dat de aard en de ernst van de normschending dusdanig zijn dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zodanig voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Dit betekent dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:106 BW. De vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

9. Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2013 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 16 december 2014 is gestart.
De verdachte is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 24 september 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 3 november 2021 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 1825 dagen zal herroepen, nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd in de zaak met parketnummer 23/003483-11, heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe te wijzen voor een periode van zes maanden.
De raadsman heeft primair bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen op grond van de bepleite vrijspraak dan wel op grond van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 16 mei 2024 in combinatie met het reclasseringsrapport van 9 november 2021 en zijn persoonlijke omstandigheden. Subsidiair heeft hij verzocht de proeftijd te verlengen en meer subsidiair de duur van de herroeping aanzienlijk te matigen.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 3 november 2021 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij rust.
In de onderhavige zaak acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beïnvloeding van een getuige in diens verklaringsvrijheid. Gelet op de sterk in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, dat dateert van januari 2021, acht de rechtbank het niet opportuun om de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 47, 57, 63, 285a van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde ten aanzien van de feiten van 20 januari en 31 januari 2021 heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
44 dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2024.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2021 tot en met 31 januari 2021 te Koog aan de Zaan en/of (elders in) Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding, zich (al dan niet indirect via één of meer andere perso(o)n(en)) jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door:
- op 9 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en/of (aldaar bewoonster) [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 3] (vader van [slachtoffer 1] ) aan te spreken met bloemen in de hand(en) en/of (daarbij op dreigende en/of dwingende toon) te zeggen ‘dat ze voor hun zoon (doelende op [slachtoffer 1] ) komen’ en/of ‘dat er in februari een rechtszaak aan zit te komen en dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) in de rechtbank anders moet gaan verklaren en/of ‘dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) de waarheid moet gaan vertellen’ en/of ‘dat deze boodschap moet worden doorgegeven aan hem (doelende op [slachtoffer 1] )’ en/of ‘dat de bos bloemen dan voor hem ( [slachtoffer 1] ) of zijn familie zou zijn’ en/of ‘dat ze hem (doelende op [slachtoffer 1] ) anders wel wisten te vinden’ en/of ‘dat er anders wel eens hele vervelende dingen kunnen gaan gebeuren’, althans woorden en/of daden van gelijke aard/strekking, en/of
- op 20 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en/of (aldaar bewoonster) [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 4] (broer van [slachtoffer 1] ) aan te spreken en/of (daarbij op dreigende en/of dwingende toon) te zeggen “Is dit nummer [nummer] ?” en/of “Betalen. Betalen. Hij gaat betalen” en/of “Hij moet eerlijk zijn bij de rechtbank” en/of “Er moet betaald worden” en/of “We krijgen nog geld, er moet geld komen” en/of “Geef het eerlijk toe bij justitie” en/of “Het zou zonde zijn als er iets met jullie spullen of gezondheid zou gebeuren”, althans woorden en/of daden van gelijke aard/strekking, en/of
- op 31 januari 2021 een enveloppe/stuk papier voor de deur van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te plaatsen/leggen met in die enveloppe/dat stuk papier een Nokia telefoon en een oplader, waarbij op/in de enveloppe/het stuk papier de tekst/instructie stond vermeld: "Binnen 24 uur contact maken on this number He needs to call Thank you";
subsidiair:
hijop één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 januari 2021 tot en met
31 januari 2021 te Koog aan de Zaan en/of (elders in) Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),
althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 1] en/of (indirect via) één of meerdere van diens familielid/leden, te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
- het intrekken en/of aanpassen van zijn verklaring (afgelegd in een andere strafzaak) en/of
- tijdens de aanloop naar de behandeling van het hoger beroep in voornoemde andere strafzaak zijn verklaring als getuige aan te passen, door
- op 9 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en/of (aldaar bewoonster) [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 3] (vader van [slachtoffer 1] ) aan te spreken met bloemen in de hand(en) en/of (daarbij op dreigende en/of dwingende toon) te zeggen ‘dat ze voor hun zoon (doelende op [slachtoffer 1] ) komen’ en/of ‘dat er in februari een rechtszaak aan zit te komen en dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) in de rechtbank anders moet gaan verklaren en/of ‘dat hij (doelende op [slachtoffer 1] ) de waarheid moet gaan vertellen’ en/of ‘dat deze boodschap moet worden doorgegeven aan hem (doelende op [slachtoffer 1] )’ en/of ‘dat de bos bloemen dan voor hem ( [slachtoffer 1] ) of zijn familie zou zijn’ en/of ‘dat ze hem (doelende op [slachtoffer 1] ) anders wel wisten te vinden’ en/of ‘dat er anders wel eens hele vervelende dingen kunnen gaan gebeuren’, althans woorden en/of daden van gelijke aard/strekking, en/of
- op 20 januari 2021 naar de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te gaan en/of (aldaar bewoonster) [slachtoffer 2] (moeder van [slachtoffer 1] ) en/of [slachtoffer 4] (broer van [slachtoffer 1] ) aan te spreken en/of (daarbij op dreigende en/of dwingende toon) te zeggen “Is dit nummer [nummer] ?” en/of “Betalen. Betalen. Hij gaat betalen” en/of “Hij moet eerlijk zijn bij de rechtbank” en/of “Er moet betaald worden” en/of “We krijgen nog geld, er moet geld komen” en/of “Geef het eerlijk toe bij justitie” en/of “Het zou zonde zijn als er iets met jullie spullen of gezondheid zou gebeuren”, althans woorden en/of daden van gelijke aard/strekking, en/of
- op 31 januari 2021 een enveloppe/stuk papier voor de deur van de woning aan het [adres slachtoffers] te Koog aan de Zaan te plaatsen/leggen met in die enveloppe/dat stuk papier een Nokia telefoon en een oplader, waarbij op/in de enveloppe/het stuk papier de tekst/instructie stond vermeld: "Binnen 24 uur contact maken on this number He needs to call Thank yo",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.