ECLI:NL:RBNHO:2024:6721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
10292076 \ CV EXPL 23-404
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met betrekking tot nietigheid, vernietiging of ontbinding van overeenkomsten op grond van misbruik van omstandigheden en wanprestatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een effectenleasezaak tussen Dexia Nederland B.V. en twee gedaagden. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot drie effectenleaseovereenkomsten. De gedaagden, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben verweer gevoerd en stelden dat de tussenpersoon onrechtmatig heeft gehandeld door zonder vergunning beleggingsadvies te geven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia de zorgplicht jegens de gedaagden heeft geschonden en dat er sprake was van verboden advisering. De rechter oordeelde dat Dexia niet kon aantonen dat de gedaagden op de hoogte waren van de risico's van de effectenleaseovereenkomsten en dat de tussenpersoon hen niet adequaat heeft geïnformeerd. De vordering van Dexia tegen gedaagde 1 werd afgewezen, terwijl de vordering tegen gedaagde 2 werd toegewezen, met de vaststelling dat Dexia aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde 1.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10292076 \ CV EXPL 23-404
Uitspraakdatum: 12 juni 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: Dexia
gemachtigde: USG Legal Professionals
tegen
1. [gedaagde 1], wonende te [plaats 1]
verder te noemen: [gedaagde 1]
gemachtigde: mr. G. van Dijk

2 [gedaagde 2] , wonende te [plaats 2] verder te noemen: [gedaagde 2]

verschenen bij de heer [gemachtigde]
gedaagden
hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden] (in enkelvoud)

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 april 2022;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagden] ;
  • het mondeling antwoord van [gedaagde 2] ;
  • de conclusie van repliek van Dexia tevens een akte wijziging eis
  • de mondelinge akte van [gedaagde 2]
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde 1]
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease) en Dexia Bank Nederland N.V.. Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2.
[gedaagden] heeft de volgende effectenleaseovereenkomsten met Dexia gesloten, te weten:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
I
[nummer 1]
27 april 2000
Capital Effect Maandbetaling
II
[nummer 2]
27 april 2000
Capital Effect Maandbetaling
III
[nummer 3]
31 mei 2000
Profit Effect Maandbetaling
2.3.
Dexia heet met betrekking tot de overeenkomsten I tot en met III een eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Bedrag
Naam overeenkomst
I
[nummer 1]
€ 1.502,44
Capital Effect Maandbetaling
II
[nummer 2]
€ 2.434,73
Capital Effect Maandbetaling
III
[nummer 3]
€ 4.009,86
Profit Effect Maandbetaling
2.4.
[gedaagde 1] ’s gemachtigde, Leaseproces, heeft de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens is het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden aan te voeren.
2.5.
De verjaring van de (pretense) vordering van [gedaagden] is tijdig gestuit.
2.6.
Dexia heeft [gedaagden] onder meer bij brief laten weten dat zij erkent dat zij de zorgplicht jegens [gedaagden] heeft geschonden en dat [gedaagden] aanspraak heeft op een vergoeding van de door [gedaagden] geleden schade. Dexia heeft de hoogte van die schadevergoeding berekend aan de hand van de in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaven, met name het zogeheten hofmodel van het Amsterdamse gerechtshof. Bij de bepaling van de omvang van de schadevergoeding is Dexia ervan uitgegaan dat het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten voor [gedaagden] geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde als bedoeld in de jurisprudentie, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding van de door [gedaagden] betaalde inleg heeft plaatsgevonden.
2.7.
Dexia heeft aan [gedaagde 1] c.s niets betaald ter zake van buitengerechtelijke kosten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de voormelde overeenkomsten met [gedaagde 1] na betaling van een bedrag van € 6.181,02, te vermeerderen met wettelijke rente aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagden] verschuldigd is, met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer tegen de vorderingen. Hij stelt dat de door Dexia bij afsluiting van de onderhavige contracten ingeschakelde tussenpersoon, [betrokkene 1] , onrechtmatig heeft gehandeld door zonder vergunning beleggingsadvies te geven en dat de resterende termijnen die Dexia op de eindafrekening in rekening bracht in strijd zijn met richtlijn 93/13/EEG inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten zodat de vordering om die redenen niet voor toewijzing vatbaar is.
3.3.
[gedaagde 2] heeft bij gemachtigde geantwoord en laten weten dat het in deze procedure gaat om [gedaagde 1] , die destijds alles heeft geregeld. Zij staat daarbuiten. Zij is op 16 november 2001 van [gedaagde 1] gescheiden, is ernstig ziek en kan deze procedure er niet bij hebben.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 1] is van oordeel dat Dexia met betaling van voormeld bedrag nog niet van de zaak af is. Hij wijst erop dat Hij de overeenkomsten met Dexia destijds heeft afgesloten via [betrokkene 1] , een van de vaste tussenpersonen waarmee Dexia destijds werkte. Tussen partijen is niet in geschil dat deze niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning.
4.2.
Dexia stelt dat het geven van beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. De kantonrechter sluit zich aan bij de vaststelling in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), waarin (in r.o. 5.11) is geoordeeld dat Dexia tot deze stelling bij de Hoge Raad tot tweemaal toe vruchteloos ingang heeft gepoogd te doen vinden en dat de Hoge Raad is gebleven bij het oordeel dat geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht.
4.3.
De discussie in dit geding heeft zich toegespitst op de vraag of de tussenpersoon zich in het onderhavige geval schuldig heeft gemaakt aan verboden advisering. Partijen hebben die vraag besproken binnen het kader van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862. Daarin heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen sprake is van contracteren, door Dexia, in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door beleggingsadvies te geven.
4.4.
De Hoge Raad heeft in de genoemde prejudiciële beslissing de stand van de Dexia-rechtspraak op dat moment, voor zover in dit kader relevant, als volgt samengevat.
* De Wte 1995 moet aldus worden uitgelegd dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, hij over een vergunning dient te beschikken.
* De aanbieder van een effectenleaseproduct handelt in strijd met het verbod van art. 41 NR 1999 indien voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
* Deze onrechtmatigheidsgrond is des te ernstiger omdat op degene die als beleggingsadviseur optreedt, een bijzondere zorgplicht rust tegenover de cliënt, mede ter bescherming van deze tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van lichtvaardigheid. De cliënt mag in beginsel ervan uitgaan dat de dienstverlener die zorgplicht jegens hem naleeft. Hieruit volgt dat de cliënt bij een door de dienstverlener geadviseerde constructie minder snel bedacht behoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in, niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct.
* Indien een aanbieder bij de totstandkoming van de leaseovereenkomst niet alleen zijn eigen zorgplicht heeft geschonden, maar de overeenkomst bovendien heeft gesloten terwijl hij wist of behoorde te weten dat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, de afnemer heeft geadviseerd, moet deze laatste omstandigheid hem zwaar worden aangerekend. Het gaat immers om een geval waarin een professionele financiële instelling een complex financieel product aan het beleggend publiek aanbiedt zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere belegger. Juist in een zodanige verhouding moet de particuliere belegger kunnen vertrouwen op de deskundigheid en onpartijdigheid van de door hem ingeschakelde beleggingsadviseur. Indien deze beleggingsadviseur een cliëntenremisier is die, ter bescherming van de positie van de beleggers op de effectenmarkten, niet zonder vergunning als beleggingsadviseur mag optreden, maar die niet over een zodanige vergunning beschikt, en de aanbieder van het financiële product dit weet of behoort te weten, dient deze laatste te weigeren met de particuliere belegger te contracteren.
* De zorgplicht van een beleggingsadviseur brengt mee dat een afnemer die is geadviseerd om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan met Dexia, niet zonder meer een deel van de schade kan worden toegerekend op de grond dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat, kort gezegd, daarmee aan de overeenkomst de nodige risico’s waren verbonden. Die afnemer mag in dat geval immers, kort gezegd, afgaan op zijn adviseur.
4.5.
Tegen deze achtergrond diende de Hoge Raad de vraag te beantwoorden wanneer een tussenpersoon in zaken als de onderhavige beleggingsadvies geeft. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat daarvan sprake is indien de tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt en dat product daarbij voorstelt is als geschikt voor deze afnemer, of de aanbeveling doet berusten op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. De Hoge Raad heeft een aantal omstandigheden genoemd die van belang kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of daarvan in een concreet geval sprake is en heeft daaraan toegevoegd dat ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling waarin het betrokken product na communicatie met de afnemer omtrent diens behoeften en omstandigheden is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer, ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat aan [gedaagde 1] een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies is verstrekt, rust op [gedaagde 1] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van deze feitelijkheden beroept. De door [gedaagde 1] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
4.7.
[gedaagden] heeft omtrent de totstandkoming van de overeenkomsten het volgende opgemerkt.
Hij is door de tussenpersoon, [betrokkene 1] , ongevraagd telefonisch benaderd met het voorstel om een afspraak te maken voor een huisbezoek om zijn financiële situatie door te nemen met een van haar financieel adviseurs. [gedaagde 1] heeft hiermee ingestemd en heeft van het ingeplande huisbezoek een afspraakbevestiging ontvangen. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [gedaagde 1] . Er is gesproken over de gezinssamenstelling, het werk van [gedaagde 1] en zijn echtgenote, hun gezamenlijke inkomen en pensioenvoorzieningen. Met de adviseur is gesproken over de wens van [gedaagde 1] om zijn pensioen aan te vullen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [gedaagde 1] over een constructie van verschillende effectenlease-producten waarmee [gedaagde 1] zijn doelstelling kon bereiken om het pensioen aan te vullen. De adviseur adviseerde drie overeenkomsten met maandelijkse betaling: een Capital Effect met een maandbedrag van NIG 100,- een Capital Effect met een maandbedrag van NLG 150,-, en een Profit Effect met een maandbedrag van NLG 100,-. Het totaalbedrag van NLG 350,- stemde de adviseur af op het inkomen en de gewenste hoogte van de pensioenvoorziening. Daarnaast zou [gedaagde 1] met meerdere overeenkomsten de vrijheid behouden om enkele vroegtijdig te stoppen en de andere overeenkomsten door te laten lopen. Zo kon hij op een flexibele wijze vermogen voor zijn pensioen opbouwen. De adviseur ondersteunde dit standpunt aan de hand van een boekje met rekenvoorbeelden. Hieruit bleek dat na vijf, tien of twintig jaar een groot bedrag aan vermogen opgebouwd zou zijn. Daarnaast benadrukte de adviseur dat het ging om goede, stabiele en rendabele fondsen. Bovendien zou [gedaagde 1] ook veel dividend ontvangen gedurende de looptijd.
De adviseur heeft [gedaagde 1] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor de andere lening (de effectenleaseovereenkomsten) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleaseovereenkomsten.
4.8.
Dexia betwist dat [betrokkene 1] geïnformeerd zou hebben naar de financiële omstandigheden en de financiële doelen van [gedaagde 1] . Uit de stukken die [gedaagde 1] in het geding heeft gebracht volgt volgens Dexia niet dat hij zou zijn uitgevraagd naar zijn financiële informatie en zijn doelstellingen. Met betrekking tot de doelen luidt de stelling van [gedaagde 1] dat er slechts sprake zou zijn geweest van een uiterst globale aanduiding van dat doel, namelijk 'aanvullen pensioen', kennelijk zonder dat dit op enige wijze is uitgediept of gekwantificeerd, bijvoorbeeld doordat is geïnformeerd naar de omvang van het aan te vullen pensioen. Ter zake van het inwinnen van informatie met betrekking tot zijn financiële omstandigheden volstaat [gedaagde 1] met de stelling dat daarnaar geïnformeerd is, zonder dat op enige wijze uit te werken, bijvoorbeeld met betrekking tot de aard en inhoud van de informatie die ingewonnen zou zijn. Dexia houdt het er daarom voor dat deze stelling slechts is opgenomen teneinde te voldoen aan de maatstaven van de genoemde prejudiciële beslissing, zonder dat die een basis heeft in de toenmalige feiten.
4.9.
Uit de door [gedaagde 1] overgelegde afspraakbevestiging ter zake van een huisbezoek van [betrokkene 1] aan [gedaagde 1] (productie C bij CvA) blijkt volgens Dexia slechts dat [betrokkene 1] [gedaagde 1] thuis heeft bezocht, maar niet wat er destijds is besproken. Dat de medewerker van [betrokkene 1] die [gedaagde 1] zou bezoeken wordt aangeduid als adviseur is daartoe onvoldoende. Blijkens de prejudiciële beslissing doet het er niet toe of de tussenpersoon zich heeft gepresenteerd als deskundig op het gebied van financiële advisering en dat moet dus ook gelden voor de enkele aanduiding van een medewerker als adviseur. Dit geldt te meer nu de aanduiding adviseur destijds een veel ruimere betekenis had dan alleen van een persoon die beroepsmatig op de persoon toegesneden beleggingsadvies gaf. Ook in talrijke andere sectoren werd en wordt de term “adviseur" gebruikt als alternatieve benaming voor een medewerker met een verkoopfunctie. Bovendien was alleen het geven van beleggingsadvies vergunningsplichtig, niet het geven van andersoortig advies, bijvoorbeeld op fiscaal gebied. Wat er tijdens de afspraak al dan niet besproken is, blijkt nergens uit en in ieder geval niet uit de afspraakbevestiging. Geen enkele wettelijke of reglementaire bepaling weerhield cliëntenremisiers ervan om potentiële afnemers thuis te bezoeken teneinde hen warm te maken voor de betrokken producten. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat het er niet toe doet of de tussenpersoon de afnemer thuis bezocht heeft.
4.10.
Dexia heeft erop gewezen dat [gedaagde 1] niet heeft gesteld dat [betrokkene 1] in haar contacten met [gedaagde 1] enig ander product ter sprake heeft gebracht dan de uiteindelijk afgenomen producten “Capital Effect" en “Profit Effect". Volgens Dexia is dat volgens de Prejudiciële Beslissing een belangrijke aanwijzing dat er van vergunningsplichtig beleggingsadvies geen sprake geweest is.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat Dexia met deze laatste stelling blijk geeft van een verkeerde lezing van de prejudiciële beslissing. De Hoge Raad heeft (2.10.16 slot) immers overwogen dat ook als de door Dexia genoemde omstandigheid
nietwordt vastgesteld de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon een aanbeveling heeft gedaan die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad gaat zelfs nog verder en overweegt (2.10.19) dat zelfs wanneer de afnemer had kunnen begrijpen dat de tussenpersoon met name een bepaald effectenlease product wenst te verkopen, aan de aanbieder kan worden verweten dat deze in verband met die advisering het aangaan van de effectenleaseovereenkomst had moeten weigeren. De omstandigheid dat de tussenpersoon enkel de producten van Dexia ter sprake heeft gebracht sluit dan ook bepaald niet uit dat er van verboden advisering sprake is geweest.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat bij de beoordeling van het hiervoor weergegeven relaas van [gedaagde 1] het bedrijfsmodel van Dexia – toen nog Labouchere – mede in aanmerking moet worden genomen. Kenbronnen daarvoor zijn door [gedaagde 1] overgelegd als producties. Daaruit blijkt het volgende.
4.13.
Op de website van de bank (G8) werd ten tijde van de sluiting van de onderhavige overeenkomsten het volgende vermeld:

Met de producten van Labouchere Beleggingsproducten is het voor iedereen mogelijk kansrijk te beleggen. Ze zijn bestemd voor particulieren die op basis van hun financiële situatie deskundig advies van onafhankelijke adviseurs wensen.
(…)
De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde financiële adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten. Tegelijkertijd werkt Labouchere Beleggingsproducten aan de ontwikkeling van nog meer innovatieve spaar- en beleggingsproducten. De bekendste producten van Labouchere Beleggingsproducten zijn Capital Effect, Direct Rendement Effect, Triple Effect en AEX Plus Effect. De minimale inleg bedraagt f 100,- per maand, te verhogen met een veelvoud van f 50,-. De maximale inleg is afhankelijk van de persoonlijke financiële situatie.
Bank Labouchere Beleggingsproducten heeft een slagvaardige reputatie als het gaat om het ontwikkelen van innovatieve en creatieve beleggingsproducten. Onderdeel daarvan zijn de effectenleaseproducten, waarmee wij marktleider zijn. Deze bieden wij u aan via gespecialiseerde, onafhankelijke financieel adviseurs. De zorgvuldig geselecteerde financieel intermediairs kunnen u in deze fiscaal ingewikkelde tijden deskundig begeleiden in de snelle en efficiënte opbouw van een aantrekkelijk kapitaal. De financieel intermediairs van Bank Labouchere Beleggingsproducten worden continue getraind, ondersteund en op de hoogte gehouden van nieuwe ontwikkelingen en producten. Het spreekt voor zich dat Bank Labouchere en haar financieel intermediairs geregistreerd staan bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer te Amsterdam.”
4.14.
De persoon die in de tijd waarin de onderhavige overeenkomsten zijn afgesloten binnen Dexia verantwoordelijk was voor de distributie van de effectenlease producten via tussenpersonen heeft (onder meer) omtrent een van de bij de verkoop ingeschakelde tussenpersonen, Spaar Select, schriftelijk verklaard:

Vraag: Is het juist dat u (Bij Bank Labouchere) directeur was van de afdeling dat belast was met de verkoop van de producten via tussenpersonen?
Antw: Ja. Bij aanvang was ik accountmanager bij Bank Labouchere en onderhield het contact met het intermediair waaronder destijds ook al Spaar Select. In de loop van de jaren werd ik verantwoordelijk voor de distributie van de hiertoe geschikte producten van Labouchere via het intermediair.
(…)
De adviseurs van Spaar Select c.q. Spaar Select bemiddelden bij klanten thuis op afspraak. Met het oog op de zorgvuldigheid, de controlemogelijkheid en de zoveel mogelijke eenduidigheid in zo’n grote organisatie als Spaar Select vonden de klantgesprekken thuis bij de klanten van Spaar Select plaats volgens een gereguleerde gespreksopzet en verslaglegging.”
4.15.
In een overgelegd artikel uit het Financieele Dagblad van 22 april 1998 is vermeld dat Dexia in 1998 werkte met 300 tussenpersonen en dat aantal graag zou willen uitbreiden. De toenmalige directeur zou certificering van tussenpersonen willen zien. Het artikel vermeldt het onder meer volgende:
"
We zouden graag met dubbel zoveel tussenpersonen werken, maar vinden de selectie moeilijk. Rijp en groen zit door elkaar', aldus [betrokkene 2] , vice-voorzitter van Labouchere. Er zijn naar schatting 10.000 financiële tussenpersonen in Nederland. Labouchere merkt dat de 'financiële planners', zoals de (assurantie)tussenpersonen tegenwoordig genoemd worden, steeds belangrijker worden. Op dit moment loopt 6% van de omzet van Labouchere via hen, voornamelijk de effectenlease-producten (zoals Legiolease). Dit percentage groeit snel.
[betrokkene 3] zegt geen directe schade te lijden van de foute adviezen die ondeskundige tussenpersonen soms geven. 'Onze producten zijn duidelijk genoeg. Het is de klant die met de brokken zit omdat hij een product aangepraat krijgt dat niet goed aansluit op zijn persoonlijke situatie.”
Verboden advisering?
4.16.
De kantonrechter stelt (mede) op grond van het voorgaande vast dat Dexia de aan [gedaagde 1] verkochte producten heeft ontworpen om “in fiscaal ingewikkelde tijden” te worden aangeboden aan particulieren die
op basis van hun financiële situatiedeskundig
advieswensen. In die behoefte aan advies beoogde Dexia te voorzien door gebruik te maken van “zorgvuldig geselecteerde financieel intermediairs”. Dexia dacht daarbij na over de kwaliteitsborging van deze advisering en werkte nauw samen met de geselecteerde adviseurs, die blijkens de met hen gesloten overeenkomsten van opdracht (productie G14) bij hun werkzaamheden uitsluitend gebruik mochten maken van door Dexia goedgekeurd informatiemateriaal. De inschakeling was blijkens de handleiding Effectenlease, een interne werkinstructie van Dexia (productie G19), gericht op het binnenhalen van contracten.
4.17.
Uit een en ander moet worden afgeleid (1) dat er een standaard verkoopproces bestond, (2) dat advisering omtrent de geschiktheid van de aangeboden producten in verband met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt daarvan onderdeel uitmaakte, (3) dat die advisering gericht was op verkoop van Dexia’s producten en aldus bedoeld was de consument te leiden naar de overtuiging dat het aangeboden product, of de aangeboden producten in hun combinatie, geschikt was/waren voor wat de consument daarmee (gegeven zijn financiële situatie) beoogde en (4) dat de adviseur bij dat resultaat belang had omdat hij door Dexia op provisiebasis werd betaald.
4.18.
De kantonrechter acht de concrete stellingen van [gedaagde 1] , tegen deze achtergrond bezien en gewaardeerd, onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.19.
De kantonrechter stelt daartoe om te beginnen vast dat Dexia de gang van zaken zoals die blijkt uit de door [gedaagde 1] ’s overgelegde producties B en C niet heeft betwist. In productie C wordt gerefereerd aan een plezierig telefonisch contact waarin [betrokkene 1] heeft gepoogd “een goede indicatie te geven van de kracht van hun organisatie” en aan de bevestigde afspraak die bedoeld is als een persoonlijk onderhoud waarin [betrokkene 1] wil toelichten “wat zij voor [gedaagde 1] kan betekenen”. De gebezigde omschrijving wekt de indruk dat de afspraak niet enkel is bedoeld om (een staatslot te bezorgen en) een handtekening te halen, maar dat de adviseur tijd heeft ingeruimd om (ook) aan de informatiebehoefte van [gedaagde 1] te voldoen en aldus de kracht van [betrokkene 1] te demonstreren. Het geven van advies over de aangeboden producten door deze aan de hand van het bespreken van de financiële situatie van de cliënt is daartoe voor de adviseur een bij uitstek geschikt middel. Dat past ook bij zijn rol als verkopend adviseur zoals Dexia die blijkens het voorgaande uitgeoefend wenste te zien en die gegeven de aard van het verkochte ook onontbeerlijk is. (De kantonrechter deelt de door [gedaagde 1] (bij dupliek, randnummer 72) aangehaalde opvatting van [betrokkene 4] dat verkoop van financiële producten zonder daarover te adviseren in de praktijk niet goed mogelijk is.) Uit de hiervoor aangehaalde klantcommunicatie moet worden afgeleid dat Dexia dat ook niet wenste. Mede gelet op de complexiteit van de betrokken producten en de niet betwiste omstandigheid dat [gedaagde 1] ter zake niet deskundig was, moet daarom worden aangenomen dat het gesprek in casu ook advisering heeft omvat.
4.20.
Dexia heeft veel betwist maar heeft zelf niet uiteengezet op welke wijze de overeenkomsten in haar visie dan wèl tot stand zijn gekomen. Zij heeft erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagde 1] en de adviseur van de tussenpersonen, maar dat kan Dexia niet baten. De kantonrechter acht het volstrekt onaannemelijk dat Dexia geen documentatie heeft aan de hand waarvan zij uiteen kan zetten hoe de huisbezoeken geacht werden te lopen. Gegeven het feit dat Dexia stuurde op het gebruik van haar informatiemateriaal, zich bediende van een interne werkinstructie voor de tussenpersonen, die tussenpersonen op haar website als door haar getrainde adviseurs aan de klant presenteerde -wat hield die training in?- en zich publiekelijk druk maakte om de kwaliteit van de tussenpersonen in het algemeen, is niet goed denkbaar dat op dat terrein geen structurering heeft bestaan, zoals een standaard vragenlijst en/of een format voor een (standaard) gespreksverslag.
4.21.
Voor zover die ontbrak, blijft staan dat het voor Dexia als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar tussenpersonen cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij, voor het geval zij zou worden aangesproken, over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon.
4.22.
De kantonrechter kent bij dit een en ander ook betekenis toe aan de weigering van Dexia om de aanvraagformulieren van de betrokken overeenkomsten in het geding te brengen. De kantonrechter stelt vast dat Dexia in de als productie A door [gedaagde 1] overgelegde brief heeft laten weten dat deze formulieren “per definitie” in elk dossier aanwezig zijn. Zij heeft op de bij antwoord geuite aandrang tot overlegging echter niet gereageerd met een mededeling dat dit in de onderhavige zaak anders is en heeft ook overigens niet uitgelegd waarom zij niet wenst te voldoen aan het uitdrukkelijke verzoek om met deze stukken te komen. Zij heeft zich wel uitgeput in een volstrekt niet overtuigend betoog dat [gedaagde 1] geen rechtmatig belang heeft. Het betoog lezende dringt de vraag zich erop welk belang Dexia heeft om stukken achter te houden die geen reeds bekende informatie bevatten.
4.23.
Kortom: de kantonrechter ziet alle aanleiding om het ervoor te houden dat hier sprake is geweest van verboden advisering in de door de Hoge Raad omschreven zin.
Wetenschap Dexia?
4.24.
Dexia heeft verder aangevoerd dat zij niet wist en ook niet behoefde te weten dat de tussenpersonen op de persoon van [gedaagde 1] toegesneden beleggingsadvies hebben gegeven.
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat ook dit een onhoudbare stelling is. De verboden advisering is immers in het werkproces ingebakken. In een veelheid van uitspraken is inmiddels aangenomen dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van [betrokkene 1] aan [gedaagde 1] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [gedaagde 1] actief navraag te doen bij de tussenpersonen of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersonen, om te kunnen beoordelen of zij de betrokken overeenkomsten kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken.
Consequenties van het voorgaande voor vorderingen Dexia
tegen [gedaagde 1]
4.26.
Nu Dexia ondanks het voorgaande met [gedaagde 1] de overeenkomsten is aangegaan, brengt dat mee dat [gedaagde 1] terecht stelt dat zijn overeenkomsten vallen in de categorie die, voorshands oordelend, niet op de voet van het Hofmodel kunnen worden afgewikkeld. Dat betekent dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. Hetgeen overigens is aangevoerd kan onbesproken blijven. Indien Dexia op korte termijn van de zaak af wil kan zij de aanpak volgen die haar door rechtbanken in den lande in een groot aantal zaken inmiddels is voorgehouden.
4.27.
Omdat [gedaagde 1] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde 1] zijn gevallen.
tegen [gedaagde 2]
4.28.
Voor zover de vordering (na de wijziging van eis) ook tegen [gedaagde 2] is ingesteld vat de kantonrechter de stellingname van [gedaagde 2] op als afstand van recht. Dat betekent dat de vordering tegen [gedaagde 2] kan worden toegewezen.
4.29.
De kantonrechter ziet in het verloop van het geding aanleiding om een kostenveroordeling tegen [gedaagde 2] achterwege te laten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
[gedaagde 1]
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Dexia tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde 1] worden vastgesteld op een bedrag van € 542‬,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde 1] , en veroordeelt Dexia tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door Dexia worden gemaakt;
5.3.
verklaart de sub 5.2 gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
[gedaagde 2]
5.4.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde 2] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [gedaagde 2] verschuldigd is;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Dexia tot en met vandaag vaststelt op nihil;
5.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter