In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. Het verzoeker, geboren in 1958, heeft verzocht om het bewind dat op 4 maart 2020 was ingesteld, op te heffen. Verzoeker stelt dat hij in staat is zijn eigen geldzaken te regelen, omdat zijn schulden zijn afgelost en hij al een tijdlang geen problemen meer heeft ervaren. Daarnaast heeft verzoeker de wens geuit om Nederland te verlaten en terug te keren naar zijn geboorteland.
De bewindvoerder heeft echter verweer gevoerd tegen de opheffing van het bewind. Hij stelt dat verzoeker nog steeds niet zelfredzaam is en dat er risico's zijn dat verzoeker opnieuw in de schulden zal raken, vooral gezien zijn gokverslaving. De bewindvoerder heeft aangetoond dat verzoeker in de afgelopen drie maanden een aanzienlijk bedrag van € 25.000 heeft uitgegeven zonder dat er een positief saldo op zijn leefgeldrekening is. Dit wijst op een aanhoudend probleem met zijn financiële situatie.
De kantonrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de noodzaak tot het bewind nog steeds bestaat. De gokverslaving van verzoeker is nog steeds aanwezig en hij heeft erkend dat hij blijft gokken. De plannen van verzoeker om naar zijn geboorteland terug te keren zijn nog niet concreet, waardoor de kantonrechter van mening is dat het bewind niet kan worden opgeheven. Het verzoek is dan ook afgewezen.
De beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.