ECLI:NL:RBNHO:2024:6657

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/15/345114 / HA ZA 23-581
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van schenkingen wegens misbruik van omstandigheden en bewijsopdracht voor de begiftigde

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt de zaak behandeld van de kinderen van [betrokkene 1], die als bewindvoerders optreden in het beschermingsbewind van hun vader. Zij hebben een vordering ingesteld tegen [gedaagde 2] en de Stichting Financieel Beheer Bewindvoering Mentorschap Kennemerland (FBBK) wegens schenkingen die hun vader, [betrokkene 1], heeft gedaan aan [gedaagde 2]. De kinderen stellen dat deze schenkingen zijn gedaan onder misbruik van omstandigheden, aangezien [betrokkene 1] lijdt aan Alzheimer dementie en niet in staat was zijn belangen te behartigen. De rechtbank oordeelt dat de kinderen voldoende feiten hebben gesteld die wijzen op misbruik van omstandigheden, en legt de bewijslast voor het tegendeel bij [gedaagde 2]. De rechtbank draagt [gedaagde 2] op om feiten en omstandigheden te bewijzen die aantonen dat de overboekingen niet tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en beoordeling van de overige vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/345114 / HA ZA 23-581
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats 1],
2.
[eiser 2]
te [plaats 2],
beiden in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [betrokkene 1],
eisers,
hierna samen te noemen: [de kinderen van (familienaam)].
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker,
tegen

1.STICHTING FINANCIEEL BEHEER BEWINDVOERING MENTORSCHAP KENNEMERLAND,

te Haarlem,
hierna te noemen: FBBK,
advocaat: mr. D.J. Wolf,
2.
[gedaagde 1],
te [plaats 3],
hierna te noemen: [gedaagde 1],
advocaat: mr. D.J. Wolf,
3.
[gedaagde 2],
te [plaats 4],
advocaat: mr. D.A. IJpelaar,
hierna te noemen: [gedaagde 2]
gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2024,
- de aanvullende productie 16 van [de kinderen van (familienaam)] van 22 mei 2024,
- de pleitnota van [de kinderen van (familienaam)], toegezonden per e-mail van 29 mei 2024,
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de periode van 6 november 2021 tot 30 april 2022 heeft [betrokkene 1] in totaal een bedrag van € 66.035,00 naar [gedaagde 2] overgemaakt. Er zijn meer dan 100 overboekingen gedaan, soms meerdere per dag. De overboekte bedragen variëren tussen de € 100,00 en € 900,00.
2.2.
[betrokkene 1] en [gedaagde 2] kennen elkaar vanaf de jaren ’90. De vader van [gedaagde 2] was in het verleden bevriend met [betrokkene 1]. Tussen 2001 en 2020 hebben [betrokkene 1] en [gedaagde 2] geen contact gehad. Vanaf medio 2020 is via Facebook weer contact tot stand gekomen.
2.3.
Bij beschikking van 10 februari 2020 van de rechtbank Noord-Holland zijn de goederen van [gedaagde 2] onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden met benoeming van FBBK tot bewindvoerder. Bij beschikking van 24 november 2023 an de rechtbank NoordHolland is het bewind opgeheven omdat voortzetting van het bewind niet meer mogelijk is, omdat [gedaagde 2] en FBBK tegenstrijdige belangen hebben.
2.4.
[gedaagde 1] heeft als werknemer van FBBK feitelijk uitvoering gegeven aan het bewind van [gedaagde 2]. [gedaagde 1] is eind 2023 met pensioen gegaan.
2.5.
Een dorpsgenoot van [betrokkene 1] heeft in augustus 2021 een Whatsapp-bericht gestuurd aan een zoon van [betrokkene 1], waarin onder meer staat:

Nu heeft [betrokkene 2] al zo drie keer de tuin gedaan voor je vader. Dat had hij gevraagd. Nu wilde hij er geld voor geven. Maar hij moest pinnen [betrokkene 2] liep mee maar hij toetsen zijn pincode verkeerd in. Kan gebeuren. Maar dit is nu al een paar keer gebeurd. En [betrokkene 2] zei al steeds dat hij zo vergeetachtig gaat worden . Ook bij ah hebben ze hem aangesproken om dat het niet goed ging met betalen. [betrokkene 3] ik weet dat jullie goed voor jullie vader zorgen, maar wij maken ons een beetje zorgen. En misschien weten jullie dit ook al hoor. Maar ik wil het jullie even zeggen Het is zo’n lieve man. Zijn zo bang dat er mensen misbruik van maken.”
2.6.
Bij [betrokkene 1] is in oktober 2021 door een arts geconcludeerd dat sprake is van dementie in een licht stadium en dat de onderliggende oorzaak waarschijnlijk de ziekte van Alzheimer is.
2.7.
Op 24 november 2021 heeft de volgende e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] plaatsgevonden over de overboekingen van [betrokkene 1] naar [gedaagde 2]:
[gedaagde 1]:
“U ontvangt de laatste tijd met regelmaat bedragen van de heer [betrokkene 1], wilt u aangeven waar het voor is?”
[gedaagde 2]:
“Hij wil mij helpen”.
[gedaagde 1]
: “Dat is heel erg lief, maar u krijgt een probleem met de bijzondere bijstand voor kinderopvang en voor bewindvoering en de schuldregeling (als er hercontrole wordt aangevraagd).”
2.8.
Op 9 april 2022 heeft [gedaagde 1] per e-mail aan [gedaagde 2] geschreven:
“Het enige dat ik kan bedenken – en ik wil niet ongepast zijn – dat misschien uw kennis het zou kunnen lenen aan u, dat u met hem een regeling treft? Dan bent u van de gemeente af (en ook van uw schulden)”. [gedaagde 2] heeft hierop geantwoord:
“Ja daar ben ik inderdaad mee bezig.”
2.9.
[de kinderen van (familienaam)] hebben bij brieven van 3 mei 2022 [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (zowel q.q. als pro se) aansprakelijk gesteld voor de schade op grond van een onrechtmatige daad en voor zover nodig de mogelijke overeenkomsten onderliggend aan de betalingen vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden en mogelijk bedrog. [de kinderen van (familienaam)] hebben in deze brieven verzocht een totaalbedrag van € 68.415,- over te maken naar [betrokkene 1].
2.10.
Bij beschikking van 20 oktober 2022 van de kantonrechter van rechtbank MiddenNederland zijn de goederen van [betrokkene 1] onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van [de kinderen van (familienaam)] tot bewindvoerders.

3.Het geschil

3.1.
[de kinderen van (familienaam)] vorderen - samengevat - veroordeling van gedaagden, zo mogelijk hoofdelijk, tot betaling van € 66.035,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2021, althans vanaf 30 april 2022, met veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis.
3.2.
[de kinderen van (familienaam)] leggen aan hun vordering jegens [gedaagde 2] ten grondslag dat de schenkingen tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden dan wel door bedrog van [gedaagde 2]. [de kinderen van (familienaam)] hebben op die gronden de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd en vorderen nu terugbetaling van het door haar ontvangen bedrag van € 66.035,00. [de kinderen van (familienaam)] wijzen op artikel 7:176 BW, op grond waarvan de bewijslast dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden op [gedaagde 2] rust. [de kinderen van (familienaam)] gronden hun vordering daarnaast op onverschuldigde betaling.
3.3.
[de kinderen van (familienaam)] stellen FBBK en [gedaagde 1] aansprakelijk op grond van een onrechtmatige daad, zowel in hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 2] (q.q.) als persoonlijk (pro se). Volgens [de kinderen van (familienaam)] moet de aansprakelijkheid van FBBK en [gedaagde 1] pro se beoordeeld worden aan de hand van de Maclou-norm.
3.4.
[gedaagde 2] voert verweer. Zij voert aan dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden en/of bedrog: de schenkingen zijn gedaan in overeenstemming met de wil van [betrokkene 1]. [gedaagde 2] betwist dat de bewijslast op haar rust. Volgens [gedaagde 2] is namelijk niet voldaan aan de cumulatieve vereisten die de wet stelt aan misbruik van omstandigheden. Ook is omkering van de bewijslast in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat de feiten die [de kinderen van (familienaam)] stellen over de omstandigheden onjuist of irrelevant zijn, aldus [gedaagde 2].
3.5.
FBBK en [gedaagde 1] concluderen tot nietontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [de kinderen van (familienaam)] in de proceskosten. FBBK en [gedaagde 1] voeren als verweer dat zij niet q.q. kunnen worden aangesproken, omdat FBBK op dit moment geen bewindvoerder van [gedaagde 2] is. Daarbij heeft [gedaagde 1] slechts als werknemer van FBBK de werkzaamheden van bewindvoerder verricht. FBBK en [gedaagde 1] voeren verder aan dat zij pro se niet aansprakelijk zijn, omdat door hen beiden, als bewindvoerder in het beschermingsbewind, juist gehandeld is.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [betrokkene 1] in een tijdsperiode van zes maanden € 66.035,00 aan [gedaagde 2] heeft overgemaakt. In geschil is of [gedaagde 2] dit bedrag moet terugbetalen aan [betrokkene 1] vanwege misbruik van omstandigheden of bedrog en of FBBK en [gedaagde 1] aansprakelijk zijn voor de door [de kinderen van (familienaam)] gestelde schade op grond van een onrechtmatige daad.
Niet-ontvankelijk ten aanzien van FBBK q.q. en [gedaagde 1] q.q.
4.2.
De rechtbank volgt FBBK en [gedaagde 1] in hun betoog dat [de kinderen van (familienaam)] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen voor zover FBBK en [gedaagde 1] q.q. worden aangesproken. Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte en treedt dan op in hoedanigheid van bewindvoerder (q.q.). Het bewind is op 24 november 2023 opgeheven, zodat vanaf dat moment FBBK geen bewindvoerder is en niet in de hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 2] kan worden aangesproken. FBBK vervult namelijk niet meer de functie van wettelijk vertegenwoordiger. [gedaagde 2] heeft ter zitting verklaard dat zij op dit moment niet onder bewind staat.
4.3.
Ten aanzien van de vorderingen waarbij [gedaagde 1] q.q. is aangesproken, is door haar terecht opgemerkt dat FBBK (en niet [gedaagde 1]) is benoemd tot bewindvoerder. [gedaagde 1] heeft namens FBBK uitvoering gegeven aan de taken de bewindvoerder en heeft niet op eigen titel opgetreden als bewindvoerder van [gedaagde 2]. Zij kan dan ook niet in die hoedanigheid worden aangesproken.
4.4.
In het eindvonnis zal de rechtbank [de kinderen van (familienaam)] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering voor zover gericht tegen FBBK q.q en [gedaagde 1] q.q.
Ontvankelijk ten aanzien van FBBK pro se en [gedaagde 1] pro se
4.5.
[de kinderen van (familienaam)] zijn ontvankelijk in hun vorderingen jegens FBBK en [gedaagde 1] pro se (en zo zijn FBBK en [gedaagde 1] ook gedagvaard). Dat [gedaagde 1] heeft gehandeld in uitvoering van de werkzaamheden als bewindvoerder van haar werkgever FBBK staat aan ontvankelijkheid van [de kinderen van (familienaam)] jegens [gedaagde 1] (en eventuele aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad) niet in de weg. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijk beoordeling van de vorderingen jegens FBBK pro se en [gedaagde 1] pro se.
4.6.
FBBK heeft ter zitting aangegeven dat zij ervan is uitgegaan dat pro se de enige hoedanigheid is waarin zij kan worden aangesproken en zich ook als zodanig heeft verweerd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan punt 2.1 in de pleitnota van [de kinderen van (familienaam)] waarin staat dat FBBK alleen q.q. aansprakelijk zijn.
Inhoudelijke beoordeling vorderingen jegens [gedaagde 2]
4.7.
Tussen [de kinderen van (familienaam)] en [gedaagde 2] is in geschil of de schenkingen van [betrokkene 1] aan [gedaagde 2] tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden.
4.8.
Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer deze tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. Artikel 3:44 lid 4 bepaalt vervolgens – kort weergegeven – dat misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.9.
Artikel 7:176 BW bepaalt dat, indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze bewijslastverdeling in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.
4.10.
[de kinderen van (familienaam)] hebben het volgende gesteld. [betrokkene 1] is een man van 73 jaar en lijdt aan Alzheimer dementie. Zijn vrouw is overleden in 2017, waarna hij zijn huis heeft moeten verkopen om met de opbrengst in zijn pensioen te voorzien. Hij is in deze periode mentaal erg achteruit gegaan en vergeetachtig geworden. Dit blijkt ook uit het bericht van augustus 2021 van een dorpsgenoot aan een zoon van [betrokkene 1] waarin zij zorgen heeft geuit over de vergeetachtigheid van [betrokkene 1] en de angst dat daar misbruik van wordt gemaakt. Volgens [de kinderen van (familienaam)] heeft [gedaagde 2] van deze omstandigheden misbruik gemaakt. [betrokkene 1] en [gedaagde 2] kennen elkaar van vroeger, maar een familiaire of vriendschappelijke band ontbreekt. Het contact is ineens tot stand gekomen en [gedaagde 2] heeft in een korte periode geld ontvangen van [betrokkene 1], waarbij de hoogte en frequentie van de overboekingen absurd is. Ook blijkt uit correspondentie tussen [gedaagde 2] en de bewindvoerder dat zij moedwillig geld afhandig heeft willen maken, aldus [de kinderen van (familienaam)]. Volgens de kinderen heeft [betrokkene 1] geen spaargeld meer over om in zijn eigen levensbehoefte te voorzien. Verder benoemen [de kinderen van (familienaam)] dat een schriftelijke overeenkomst ontbreekt, terwijl [betrokkene 1] tot zijn pensioen advocaat is geweest en hij onder normale omstandigheden dergelijke schenkingen juridisch zou doordenken en door een notaris zou laten opstellen.
4.11.
[gedaagde 2] betwist dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Volgens [gedaagde 2] heeft [betrokkene 1] in vrijheid en op eigen initiatief de bedragen naar haar overgemaakt, nadat hij bekend werd met haar financiële problemen. Op initiatief van [betrokkene 1] is het contact weer tot stand gekomen en zij hebben in die periode vele persoonlijke gesprekken gevoerd, aldus [gedaagde 2]. Ook is [betrokkene 1] al sinds 1991 een goede bekende van de familie van [gedaagde 2]. [gedaagde 2] voert verder aan dat zij [betrokkene 1] kende als advocaat en een niet onbemiddeld man, zodat voor haar geen aanleiding bestond om te veronderstellen dat hij al zijn spaargeld zou hebben overgemaakt naar haar.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat [de kinderen van (familienaam)] voldoende gemotiveerd feiten hebben gesteld waaruit volgt dat de schenkingen door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen zijn en dus vernietigbaar zijn. Daarmee hebben zij voldaan aan de op hen rustende stelplicht ingevolge artikel 7:176 BW. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.13.
Vast staat dat [betrokkene 1] een oudere man met in oktober 2021 gediagnosticeerde Alzheimer dementie is die in een periode van een aantal maanden grote bedragen geld heeft overgemaakt naar [gedaagde 2]. Uit de stellingen van de kinderen komt een beeld naar voren dat [betrokkene 1] hierbij door geestelijke of psychische factoren niet in staat was zijn belangen behoorlijk te behartigen. Dit leidt de rechtbank met name af uit de frequentie en de hoogte waarmee de overboekingen hebben plaatsgevonden. Zoals hiervoor onder de feiten weergegeven is sprake geweest van meer dan 100 overboekingen in een periode van ongeveer een half jaar. Er zijn meerdere periodes waarin bijna dagelijks bedragen werden overgemaakt van € 700,00 of € 900,00 en er zijn ook dagen waarop meerdere overboekingen zijn gedaan. Dit beeld wijkt sterk af van wat men bij een schenking dan wel financiële hulp zou verwachten, waarbij een en ander in samenhang moet worden bezien met de verhouding tussen [betrokkene 1] en [gedaagde 2], waarbij ineens intensief contact is ontstaan. Hierbij speelt verder mee dat [betrokkene 1] een man op leeftijd is wiens vrouw in 2017 is overleden, die lijdt aan Alzheimer dementie en dus in een kwetsbare positie verkeert. Uit het app-bericht van augustus 2021 waarvan de inhoud in 2.5 is weergegeven, blijkt dat die kwetsbaarheid en [betrokkene 1]’ vergeetachtigheid opvielen in de omgeving van [betrokkene 1], terwijl [gedaagde 2] naar eigen zeggen in de periode waarin de schenkingen plaatsvonden vrijwel dagelijks contact met [betrokkene 1] had. Ook staat vast dat [betrokkene 1] oud-advocaat is, terwijl de juridische implicaties van de schenkingen in zijn geheel niet aan de orde zijn geweest. Deze gestelde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dragen dat de schenkingen tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden, zoals bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW.
4.14.
Wat betreft het betoog van [gedaagde 2] dat het contact en de schenkingen op initiatief van [betrokkene 1] tot stand zijn gekomen, overweegt de rechtbank dat het voor misbruik van omstandigheden niet noodzakelijk is dat het initiatief bij [gedaagde 2] ligt. Voor bevordering van de rechtshandeling is voldoende dat [gedaagde 2] de schenkingen in ontvangst heeft genomen en aanvaard.
4.15.
Vaststaat dat van de schenkingen geen notariële akte is opgemaakt. Bij deze stand van zaken rust op grond van artikel 7:176 BW de bewijslast van het tegendeel, dus dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden, op [gedaagde 2]. Deze verdeling van de bewijslast acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De enkele stelling van [gedaagde 2] dat de door [de kinderen van (familienaam)] gestelde omstandigheden onjuist en/of niet relevant zijn, is verder niet geconcretiseerd en rechtvaardigt geen afwijking van de hoofdregel dat [gedaagde 2] het tegendeel moet bewijzen.
Overige vorderingen
4.16.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden in afwachting van het verdere verloop van deze procedure, ook ten aanzien van de overige grondslagen en verweren alsmede ten aanzien van FBBK en [gedaagde 1].

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagde 2] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat de overboekingen van [betrokkene 1] aan [gedaagde 2] in de periode 6 november 2021 tot en met 30 april 2022 niet tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 2] zich op de rolzitting van 24 juli 2024 schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, als [gedaagde 2] bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting moet overleggen;
5.4.
bepaalt dat, als [gedaagde 2] bewijs door getuigen wil leveren, zij de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata van haarzelf en de getuigen en van de wederpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
5.5.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.