ECLI:NL:RBNHO:2024:665

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/15/346759 / KG ZA 23-659
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling tussen grootouder en kleinkind in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een oma en de moeder van een minderjarige. De oma, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling en veiligheid van haar kleinkind, heeft een voorlopige omgangsregeling verzocht. De moeder is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de oma in een nauwe persoonlijke relatie tot de minderjarige staat en dat er een spoedeisend belang is bij de gevraagde omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige, aangezien er zorgen zijn over de opvoedsituatie en de moeder. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de oma eenmaal per zes weken op zaterdag de minderjarige kan bezoeken. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/346759 / KG ZA 23-659
Vonnis in kort geding van 24 januari 2024
in de zaak van
[de oma],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. R. Croes-Bleijendaal, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de moeder,
-- betreffende --
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: de minderjarige.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen, van de oma van 7 december 2023;
  • de brief van de oma van 4 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024
.Aanwezig waren de oma (via een videoverbinding) en haar advocaat. Voorts waren als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader) is de minderjarige geboren.
2.2.
De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder is sinds 21 april 2021 belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
2.3.
De minderjarige is sinds 8 september 2022 vrijwillig uit huis geplaatst en verblijft thans in [verblijfplaats] te [plaats] .
2.4.
De oma is de moeder van de moeder.
2.5.
De oma heeft op 1 augustus 2023 een verzoekschrift bij de rechtbank MiddenNederland ingediend waarin zij verzoekt:
I)
Primairte bepalen dat de minderjarige voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de oma heeft;
Subsidiairte bepalen dat de minderjarige gedurende iedere dag en nacht bij de oma verblijft, met uitzondering van de momenten waarop hij omgang met de moeder heeft;
Meer subsidiairte bepalen dat de minderjarige gedurende ieder weekend bij de oma verblijft, evenals tijdens de vakantie- en feestdagen, althans een in goede justitie te bepalen omgangsregeling vast te stellen;
II) een informatieregeling vast te stellen, inhoudende dat de moeder de oma eens per twee maanden zal informeren over belangrijke zaken aangaande de minderjarige;
Indien en voor zover de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht acht over de belangen van de minderjarige:
III) een bijzondere curator te benoemen en een onderzoek door de Raad te gelasten.
2.6.
De rechtbank Midden-Nederland heeft zich bij beschikking van 16 oktober 2023 onbevoegd verklaard om van voornoemd verzoek van de oma kennis te nemen en heeft de zaak, in de stand waarin deze zich bevond, naar de rechtbank Noord-Holland verwezen. Het verzoekschrift van de oma is bij de rechtbank Noord-Holland geregistreerd onder zaaknummer C/15/345194 / FA RK 23/5052 (hierna: de bodemprocedure).

3.De vordering

3.1.
De oma vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen de oma en de minderjarige een voorlopige omgangsregeling vaststelt waarbij de minderjarige bij oma verblijft:
- gedurende januari en februari 2024: eens per veertien dagen gedurende de gehele zaterdag of zondag;
- gedurende maart en april 2024: eens per veertien dagen vanaf zaterdagochtend tot zondagochtend;
- vanaf mei 2024: eens per veertien dagen vanaf zaterdagochtend tot zondag 17:00 uur.
3.2.
De oma legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De moeder kent een onstabiel en belast verleden. De moeder is gediagnosticeerd met ADHD, ADD en een hechtingsstoornis en is meerdere malen in aanraking geweest met politie en justitie. Daarnaast was, en is er volgens de oma nog altijd, sprake van verslavingsproblematiek en is de moeder volgens de oma ook gediagnosticeerd met borderline. Op dit moment is er hulpverlening bij de moeder betrokken via de gemeente, maar de oma blijft zorgen houden.
De oma geeft aan dat zij en de moeder een moeizame relatie hebben. Desondanks is de oma altijd nauw betrokken geweest bij de minderjarige en heeft zij veelvuldig de zorg voor hem gehad. De moeder is tijdens haar zwangerschap in oktober 2018 bij de oma komen wonen en heeft daar, samen met de minderjarige, tot en met maart 2019 gewoond. Ook vanaf het moment dat de moeder met de minderjarige een eigen woning kreeg, heeft de oma veelvuldig voor de minderjarige gezorgd. De minderjarige verbleef ieder weekend bij de oma en ook buiten de weekenden om was hij vaak bij haar. De oma heeft al sinds de geboorte van de minderjarige grote zorgen over zijn veiligheid en ontwikkeling vanwege de problematiek van de moeder. In 2022 namen deze zorgen toe en de oma heeft toen twee meldingen bij Veilig Thuis gedaan. Na deze meldingen is er eind augustus 2022 in overleg met de moeder, oma, Veilig Thuis en Parlan besloten dat de minderjarige bij oma zou gaan wonen. Omdat de oma ziek werd en geopereerd moest worden, als gevolg waarvan de oma tijdelijk niet in staat was om voor de minderjarige te zorgen, is de minderjarige op 8 september 2022 vrijwillig uit huis geplaatst bij gezinshuis [gezinshuis] in [plaats] . Sinds medio december 2022 verblijft de minderjarige bij [verblijfplaats] in [plaats] . Tijdens het verblijf van de minderjarige bij [verblijfplaats] heeft de oma veelvuldig contact onderhouden met de begeleiding. Dit ging niet alleen over bezoekjes en het dagelijkse welzijn van de minderjarige, maar ook over de achterstand in zijn ontwikkeling, onderwijs en tandarts- en huisarts bezoeken. Als gevolg van negatieve berichten in de media over [verblijfplaats] heeft de oma haar zorgen over het welzijn van de minderjarige gedeeld met de moeder. Hierop werd de moeder boos en heeft [verblijfplaats] laten weten dat zij oma niet langer informatie over de minderjarige mochten verstrekken en dat oma de minderjarige voortaan nog maar één keer per maand gedurende één uur – per eind juli 2023 is dit na overleg met de moeder uitgebreid naar anderhalf uur – onder begeleiding mocht bezoeken. Daarvoor was echter gestart met een bezoekregeling van eens per drie weken, welke zou worden opgebouwd naar een regeling waarbij de minderjarige tijdens het weekend bij de oma zou verblijven. De oma heeft op 27 juli 2023 vanwege haar zorgen de bodemprocedure aanhangig gemaakt. Na indiening van het verzoekschrift zijn de bezoeken van de oma aan de minderjarige op verzoek van de moeder meermaals door [verblijfplaats] afgezegd en voor enige tijd zelfs definitief stopgezet. Nadien is de situatie tijdelijk beter geweest en mocht de oma de minderjarige weer bezoeken en hem zelfs een aantal keer meenemen om wat leuks te doen. Op 30 oktober 2023 ontving de oma een WhatsApp bericht van [verblijfplaats] dat zij de minderjarige voortaan nog maar eens per zes weken mag zien. De onzekere situatie die inmiddels is ontstaan door het onvoorspelbare gedrag van de moeder acht de oma niet in het belang van de minderjarige. Om duidelijkheid te creëren en te voorkomen dat de band tussen haar en de minderjarige verwatert, verzoekt de oma een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige vast te stellen waarbij zij elkaar ten minste eens per veertien dagen zien. De oma stelt dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat en dat er geen redenen zijn op grond waarvan haar de omgang met de minderjarige moet worden ontzegd. Volgens de oma is zij altijd een stabiele factor in het leven van de minderjarige geweest.

4.De visie van de Raad

4.1.
De Raad heeft tijdens de zitting haar zorgen geuit over de complexe situatie. Bij de moeder is sprake van meervoudige problematiek, de relatie tussen de oma en de moeder is al sinds de jeugd van de moeder verstoord, de minderjarige is opgegroeid in een onrustige
opvoedsituatie en de minderjarige vertoont kindeigen problematiek. Op basis van de voorhanden zijnde informatie kan de Raad geen advies geven over de vordering van de
oma. De informatie is te summier om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie en te bepalen welke omgangsregeling met de oma het meest in het belang van de minderjarige is. De Raad biedt aan om hier in de bodemprocedure onderzoek naar te verrichten. Het is de Raad wel duidelijk dat de oma een sleutelfiguur in het leven van de minderjarige is en dat voorspelbare omgang met de oma belangrijk is voor de minderjarige. [verblijfplaats] heeft de oma recent na overleg met de moeder en de hulpverlening laten weten dat zij de minderjarige eenmaal per zes weken op een zaterdag kan komen bezoeken. De Raad adviseert om deze omgang als voorlopige minimale regeling vast te stellen in afwachting van de resultaten van het Raadsonderzoek.
5. De beoordeling
Verstek
5.1.
De moeder is niet verschenen. De oma heeft overeenkomstig de dagvaarding gesteld en gevorderd. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat aan de moeder verstek zal worden verleend.
5.2.
Het toetsingskader in een verstekzaak is of de voorzieningenrechter de vordering niet onrechtmatig of ongegrond acht. In zaken die minderjarigen betreffen is bij alle beslissingen daarnaast het belang van het kind het uitgangspunt.
Spoedeisend belang
5.3.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
5.4.
Het is de voorzieningenrechter op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken duidelijk geworden dat de moeder onvoorspelbaar gedrag laat zien omtrent de afgesproken omgangsmomenten tussen de oma en de minderjarige. Gelet hierop heeft de oma naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij haar vordering.
Omgangsregeling
5.5.
De vordering van de oma tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige is gebaseerd op artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat de oma in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat. De oma heeft onbetwist gesteld dat zij vanaf de geboorte van de minderjarige een aanzienlijk aandeel heeft gehad in zijn opvoeding en verzorging en dat in augustus 2022 na overleg tussen de moeder, de oma en de hulpverlening zelfs het voornemen was om de minderjarige bij de oma te laten wonen. Dit betekent dat de oma ontvankelijk is in haar vordering tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarige.
5.7.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de omgang tussen de oma en de minderjarige als volgt.
5.8.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er veel zorgen rondom de minderjarige bestaan en dat sprake is van een complexe situatie. Uit het door de oma overgelegde WhatsApp bericht van [verblijfplaats] van 30 oktober 2023 maakt de voorzieningenrechter op dat na overleg met de moeder en de hulpverlening is besloten dat de oma de minderjarige eenmaal per zes weken op een zaterdag kan komen bezoeken. [verblijfplaats] heeft hierbij aangegeven dat de focus op dit moment ligt op de uitbreiding van de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarige en de intensieve 1 op 1 begeleiding voor de minderjarige om meer tot ontwikkeling en diagnostiek te komen. De voorzieningenrechter kan evenals de Raad op basis van de beschikbare informatie niet vaststellen of de door de oma gewenste uitbreiding van deze omgang op dit moment in het belang van de minderjarige is. Gelet op deze onduidelijk ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ten behoeve van de bodemprocedure met zaaknummer C/15/345194 / FA RK 23/5052 de Raad op voorhand te verzoeken een onderzoek in te stellen. Gelet op de verzoeken van de oma in de bodemprocedure dient het onderzoek van de Raad zich te richten op de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de minderjarige is en, als de hoofdverblijfplaats niet bij de oma is, welke omgangsregeling met de oma het meest in het belang van de minderjarige is. De voorzieningenrechter verzoekt de Raad omtrent de resultaten van dit onderzoek in de bodemprocedure een rapport uit te brengen en haar te adviseren. De stukken zullen daartoe in handen van de Raad worden gesteld.
5.9.
De voorzieningenrechter neemt binnen het bestek van deze procedure wel aan dat de minderjarige belang heeft bij een structureel contact met de oma. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de door [verblijfplaats] vastgestelde omgang tussen de oma en de minderjarige als minimale regeling vaststellen, inhoudende dat de oma eenmaal per zes weken op een zaterdag op bezoek komt bij de minderjarige. In overleg met de moeder en de hulpverlening kan deze omgang uiteraard worden uitgebreid als dat in het belang van de minderjarige wordt geacht. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen hiertoe in staat zijn nu de oma tijdens de zitting heeft toegelicht dat de minderjarige in overleg met de moeder en [verblijfplaats] op tweede kerstdag en tijdens oud en nieuw bij haar is geweest inclusief overnachting. In afwachting van de resultaten van het Raadsonderzoek acht de voorzieningenrechter deze voorlopige omgangsregeling het meest in het belang van de minderjarige.
Kosten van het geding
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde (de moeder);
6.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure met zaaknummer C/15/345194 / FA RK 23/5052 een onderzoek te verrichten naar de onder overweging 5.6. vermelde vragen en omtrent de resultaten een rapport met advies uit te brengen, welk rapport uiterlijk op 23 april 2024 dient te worden ingebracht in voormelde bodemprocedure;
6.3.
bepaalt dat de volgende voorlopige omgangsregeling tussen de oma en de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , zal gelden:
de oma komt eenmaal per zes weken op een zaterdag op bezoek bij de minderjarige;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C. Horio op 24 januari 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.