ECLI:NL:RBNHO:2024:6640

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
C/15/339376 HA ZA 23-263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering en ondertekening van aannemingsovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door Regio-bouw B.V. tegen een gedaagde partij, heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2024 uitspraak gedaan over de ondertekening van een aannemingsovereenkomst. De eisende partij, Regio-bouw, heeft bewijs geleverd dat de handtekening op de overeenkomst van 7 december 2021 daadwerkelijk van de gedaagde is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aannemingsovereenkomst kwalificeert als een onderhandse akte, die dwingend bewijs oplevert. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de tegenwerpingen van de gedaagde. De rechtbank concludeert dat de gedaagde opzettelijk een handtekening heeft gezet die niet overeenkomt met zijn gebruikelijke handtekening, en dat hij zijn vrouw heeft betrokken in een poging om een alibi te creëren. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 218.641,67 aan Regio-bouw, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering van de gedaagde in reconventie is afgewezen, evenals zijn verzoek om vergoeding van kosten van een deskundige. De uitspraak benadrukt de noodzaak van consistente en betrouwbare getuigenverklaringen in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/339376 / HA ZA 23-263
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
REGIO-BOUW B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Regio-bouw,
advocaat: mr. D. Fasseur,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Kartal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2023;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 23 januari 2024;
- het proces-verbaal van het tegenverhoor van 6 februari 2024;
- de conclusie na enquête van Regio-bouw;
- de conclusie na enquête met aanvullende producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 8 november 2023 is Regio-bouw toegelaten tot nadere bewijslevering van haar stelling dat de ondertekening op de aannemingsovereenkomst van 7 december 2021, die als productie 2 bij de dagvaarding is gehecht, afkomstig is van [gedaagde] .
2.2.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Regio-bouw het opgedragen bewijs heeft geleverd en licht dat als volgt toe.
2.3.
Naast het reeds overgelegde schriftelijk bewijs, op grond waarvan Regio-bouw is toegelaten tot
naderbewijs, hebben de getuigen [getuigen 1] en [getuigen 2] gedetailleerd verklaard over de gang van zaken op 7 december 2021. De kleine detailverschillen waar [gedaagde] in zijn conclusie na enquête op heeft gewezen doen niet af aan de consistentie van de kern van hun verklaringen, namelijk dat beiden op 7 december 2021 aanwezig waren in de woning van [getuigen 1] en dat zij beiden, net als [gedaagde] , hun handtekening onder de aannemingsovereenkomst hebben gezet. Zowel [getuigen 1] als [getuigen 2] hebben verklaard dat de inhoud bij zowel henzelf als bij [gedaagde] bekend en akkoord was voorafgaand aan de ondertekening op 7 december 2021, omdat zij met zijn drieën de overeenkomst hebben doorgenomen. Voor zover [gedaagde] betoogt dat de door Regio-bouw gestelde gang van zaken, waarbij schriftelijke e-mailcorrespondentie ontbreekt bevreemdend is, blijkt uit de getuigenverklaringen dat veelal mondeling is gecommuniceerd. [betrokkene 1] heeft tot slot verklaard daags na ondertekening drie getekende overeenkomsten te hebben ontvangen van [getuigen 1] , zoals ook door [getuigen 1] verklaard.
2.4.
Anders dan [gedaagde] betoogt, acht de rechtbank de verklaringen van [getuigen 1] en [getuigen 2] geloofwaardig. Kan van [getuigen 1] nog gezegd worden dat hij werkzaam is geweest bij Regio-bouw en familie is van de directeur [betrokkene 1] , van [getuigen 2] is niet gebleken dat hij enig eigen belang zou hebben om in strijd met de waarheid te verklaren. De getuigen hebben daarnaast ook een betrouwbare indruk gemaakt op de rechter die de verhoren afnam.
2.5.
In contra enquête heeft de vrouw van [gedaagde] een alibi aan [gedaagde] trachten te verschaffen door te verklaren dat [gedaagde] die avond, op 7 december 2021, thuis was en dus niet ook in Amsterdam kan zijn geweest op het moment dat [gedaagde] een handtekening zou hebben gezet. Gezien de geraffineerdheid die ten grondslag moet hebben gelegen aan de handelwijze van [gedaagde] (het met een vooropgezet plan vervalsen van de
eigenhandtekening) kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat [gedaagde] zijn vrouw in het complot betrokken moet hebben, althans haar instructies moet hebben gegeven over wat zij als getuige diende te verklaren.
2.6.
De in contra enquête gehoorde broer van [gedaagde] , [betrokkene 2] , heeft verklaard dat hij over het zetten van een handtekening door [gedaagde] niets kan zeggen en dat hij niet weet wat [gedaagde] op 7 december 2021 heeft gedaan. Met betrekking tot het te bewijzen feit heeft de broer dus niets concreets kunnen verklaren. Wel valt op dat hij heeft verklaard slechts 5 à 6 dagen aan de drie woningen te hebben gewerkt (en daar ook voor heeft gefactureerd), terwijl [gedaagde] zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat hij zijn woning geheel en al zelf met behulp van zijn broer heeft gebouwd.
2.7.
De ontkenning van [gedaagde] zelf dat hij de aannemingsovereenkomst heeft ondertekend kwalificeert de rechtbank als kennelijk leugenachtig, ondanks de grote stelligheid waarmee hij die ontkenning ter comparitie en ook als partijgetuige heeft verwoord. De rechtbank ziet als enige plausibele verklaring van de gang van zaken dat [gedaagde] welbewust een handtekening heeft gezet die ook maar in de verste verte niet lijkt op zijn normale handtekening. Toen het erom ging spannen, namelijk toen er een aanmaning kwam van de advocaat van Regio-bouw gevolgd door een kort geding, wist hij snel de weg naar een handschriftkundig bureau te vinden dat in een dik rapport bevestigde wat al aanstonds duidelijk was, namelijk dat de handtekening op de overeenkomst geheel en al verschilde van zijn elders gebruikte handtekening. Zoals in het tussenvonnis al overwogen voegt het (partij)deskundigenrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau niets wezenlijks toe aan wat elke leek aanstonds kan vaststellen. Uit het door [gedaagde] bij conclusie na enquête overgelegde nadere rapport van dat bureau en de met [gedaagde] gevoerde correspondentie daarover volgt dat dit bureau niet de pretentie lijkt te hebben onafhankelijk te zijn, nu het niet schroomt om [gedaagde] te adviseren wat hij wel en niet in de procedure zou kunnen aanvoeren om zijn gelijk te krijgen.
2.8.
Opvallend is dat [gedaagde] blijkens zijn getuigenverklaring thans ook zelf meent dat er nog afgerekend zou moeten worden tussen de drie perceeleigenaren, maar dat zulks afhangt van de vraag of hij zijn eigen uren in rekening kan brengen. Dit, terwijl zijn eerdere standpunt was dat hij de bouw van zijn woning geheel en al zelf had bekostigd en daarom niets aan Regio-bouw was verschuldigd.
2.9.
De vraagtekens die [gedaagde] in zijn conclusie plaatst bij de waarschijnlijkheid van de gang van zaken, maken de waardering van het bewijs niet anders. De destijds geldende coronamaatregelen staan niet in de weg aan de ontvangst van beperkt bezoek. Ook brengt een andere wijze van factureren dan is bepaald in de aannemingsovereenkomst niet mee dat [gedaagde] zijn handtekening niet op de overeenkomst heeft gezet. De opmerkingen over de oprichting en de naam van Regio-bouw laat de rechtbank om dezelfde reden buiten beschouwing. Deze omstandigheden staan los van de consistentie en betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuigen 1] en [getuigen 2] over het zetten van een handtekening door [gedaagde] .
2.10.
Beide partijen zijn het erover eens dat de woning nog niet af is. Regio-bouw heeft ook niet de volledige aanneemsom in rekening gebracht bij [gedaagde] . In conclusie na enquête heeft [gedaagde] zich voor het eerst op het standpunt gesteld dat de vordering niet overeenkomt met de stand van het werk en ter onderbouwing een rapport overgelegd van een bouwkundig adviesbureau. Eerder in deze procedure werd door [gedaagde] alleen weersproken dat de handtekening onder de aannemingsovereenkomst niet van hem afkomstig is. Dit verweer van [gedaagde] voor het eerst in de bewijsfase van deze procedure acht de rechtbank tardief en in strijd met een goede procesorde, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
2.11.
Bovenstaande leidt ertoe dat Regio-bouw is geslaagd in het leveren van bewijs dat [gedaagde] op 7 december 2021 een handtekening onder de aannemingsovereenkomst heeft gezet. Deze aannemingsovereenkomst kwalificeert daarmee als onderhandse akte, waarvan de inhoud dwingend bewijs oplevert. De daarop gebaseerde primaire vordering van Regio-bouw is toewijsbaar. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 218.641,67, verschuldigd uit hoofde van de aannemingsovereenkomst.
Wettelijke rente
2.12.
Regio-bouw heeft wettelijke rente gevorderd over de verschuldigde bedragen vanaf 30 dagen na dagtekening van de facturen.
2.13.
Kort gezegd is op grond van art. 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is. Regio-bouw heeft echter niet onderbouwd op grond waarvan het verzuim 30 dagen na dagtekening is ingetreden. Bij wettelijke handelsrente zoals bedoeld in art. 6:119a BW is van rechtswege wettelijke handelsrente verschuldigd 30 dagen na ontvangst van de factuur, maar daar is in dit geval geen sprake van. Voor het intreden van verzuim voor de betaling van de facturen van 1 en 3 mei 2022 gaat de rechtbank daarom uit van 6 december 2022. In de brief van 30 november 2022 is [gedaagde] namelijk gesommeerd de facturen ter hoogte van € 150.000,- te voldoen binnen een week na dagtekening van de brief. Voor de factuur van 20 januari 2023 gaat de rechtbank uit van de datum van de dagvaarding in deze procedure van 13 maart 2023.
Beslag- en proceskosten
2.14.
Regio-bouw vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 673,07 voor kosten deurwaardersexploten en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1 punt), totaal € 3.387,07.
2.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Regio-bouw worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
10.856,00
(4 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
16.878,32
in reconventie
2.16.
[gedaagde] heeft in reconventie betaling gevorderd van de kosten van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van € 2.214,30. Deze vordering zal worden afgewezen en [gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie begroot op € 261,00. De kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige houden direct verband met de zaak in conventie, waar [gedaagde] in het ongelijk is gesteld. Er is daarom geen grondslag voor betaling van deze kosten door Regio-bouw.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Regio-bouw te betalen een bedrag van € 218.641,67, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- het bedrag van € 150.000,00 met ingang van 6 december 2023,
- het bedrag van € 68.641,67 met ingang van 13 maart 2024,
telkens tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.387,07,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 16.878,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
3.6.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 261,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
1604