In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres, een inwoner van Heemstede, tegen de invordering van een bedrag van € 1.739,57 dat zij volgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te veel heeft ontvangen aan voorschot op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres ontving haar uitkering in de vorm van een voorschot, dat werd verrekend met haar inkomsten. Het UWV had in een besluit van 8 december 2023 vastgesteld dat eiseres dit bedrag moest terugbetalen, en in een later besluit van 11 januari 2024 werd dit bedrag verhoogd met loonheffing, omdat het volledige bedrag niet vóór 1 januari 2024 was ontvangen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV en is in beroep gegaan nadat het UWV het bezwaar had afgewezen. Tijdens de zitting op 29 mei 2024 heeft de gemachtigde van het UWV de zaak verdedigd, terwijl eiseres niet aanwezig was maar later verzocht om de zaak alsnog in haar aanwezigheid te behandelen, wat door de rechtbank werd afgewezen.
Eiseres stelde dat zij het netto bedrag tijdig had betaald, zoals vermeld in de brief van het UWV, en dat zij erop mocht vertrouwen dat de informatie correct was. Het UWV betwistte dit en stelde dat de terugbetalingstermijn onjuist was vastgesteld, omdat deze samenviel met de overgang naar het nieuwe belastingjaar 2024. De rechtbank oordeelde dat het UWV onjuiste informatie had verstrekt en dat eiseres erop mocht vertrouwen dat deze informatie correct was. De rechtbank concludeerde dat het in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel om de fout van het UWV voor rekening van eiseres te brengen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en droeg het UWV op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,00 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Jurgens en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.