ECLI:NL:RBNHO:2024:6626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
24_880
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkering op grond van de Wet WIA en onjuiste informatie van UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres, een inwoner van Heemstede, tegen de invordering van een bedrag van € 1.739,57 dat zij volgens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te veel heeft ontvangen aan voorschot op haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres ontving haar uitkering in de vorm van een voorschot, dat werd verrekend met haar inkomsten. Het UWV had in een besluit van 8 december 2023 vastgesteld dat eiseres dit bedrag moest terugbetalen, en in een later besluit van 11 januari 2024 werd dit bedrag verhoogd met loonheffing, omdat het volledige bedrag niet vóór 1 januari 2024 was ontvangen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV en is in beroep gegaan nadat het UWV het bezwaar had afgewezen. Tijdens de zitting op 29 mei 2024 heeft de gemachtigde van het UWV de zaak verdedigd, terwijl eiseres niet aanwezig was maar later verzocht om de zaak alsnog in haar aanwezigheid te behandelen, wat door de rechtbank werd afgewezen.

Eiseres stelde dat zij het netto bedrag tijdig had betaald, zoals vermeld in de brief van het UWV, en dat zij erop mocht vertrouwen dat de informatie correct was. Het UWV betwistte dit en stelde dat de terugbetalingstermijn onjuist was vastgesteld, omdat deze samenviel met de overgang naar het nieuwe belastingjaar 2024. De rechtbank oordeelde dat het UWV onjuiste informatie had verstrekt en dat eiseres erop mocht vertrouwen dat deze informatie correct was. De rechtbank concludeerde dat het in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel om de fout van het UWV voor rekening van eiseres te brengen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en droeg het UWV op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,00 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Jurgens en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Heemstede, eiseres

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Totstandkoming van het besluit

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de invordering van het totaalbedrag van € 1.739,57.
1.1.
Bij besluit van 8 oktober 2019 is aan eiseres het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekend. Eiseres werkt, haar inkomsten worden verrekend met haar uitkering die zij in de vorm van een voorschot ontvangt.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2023 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres € 1.739,57 bruto teveel aan voorschot heeft ontvangen dat zij moet terugbetalen. Hierin wordt ook vermeld dat zij nog een aparte brief ontvangt waarin staat hoe zij kan terugbetalen.
1.3.
Bij besluit van 19 december 2023 heeft verweerder – onder verwijzing naar het besluit van 8 december 2023 – meegedeeld dat eiseres een bedrag moet terugbetalen. Onder het kopje “Zo kunt u betalen”, in het kader wordt het volgende vermeld:
“Maak het bedrag van € 1.118,90 binnen 6 weken na datum van deze brief over naar:” (…).
1.4.
Bij het primaire besluit van 11 januari 2024 heeft verweerder vastgesteld dat het volledig bedrag dat eiseres moet betalen niet vóór 1 januari 2024 is ontvangen. Het bedrag dat zij nog moet betalen is daarom verhoogd met € 620,67 aan loonheffing. De hoogte van het volledig te betalen bedrag bedraagt bruto € 1.739,57.
1.5.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.7.
Eiseres is in beroep gegaan.
1.8.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder.
1.10.
Na de zitting heeft eiseres aangegeven waarom zij niet aanwezig kon zijn en heeft zij verzocht om de zaak alsnog in haar aanwezigheid te behandelen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert aan dat zij het netto geldbedrag tijdig heeft betaald, zoals in verweerders brief van 19 december 2023 duidelijk in een groot zwart omlijnd kader wordt vermeld: binnen zes weken. Vervolgens ontving eiseres het primair besluit waarna zij telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV. Bij die gelegenheid werd haar uitgelegd dat sprake was van een foutje. Ten onrechte was bij de betaaltermijn in het kader het cijfer 6 blijven staan. Eiseres stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat dit de juiste informatie was.

Standpunt verweerder

3. Verweerder is het niet eens met de stelling dat verkeerde informatie is verstrekt. Het was wat ongelukkig geformuleerd. Verweerder stelt dat de terugbetalingstermijn ten onrechte is vastgesteld op zes weken, omdat binnen deze termijn de overgang naar het nieuwe belastingjaar 2024 is gelegen. Verweerder verwijst naar de bijlage en de toelichting bij het besluit van 19 december 2023 en stelt dat op basis van de toelichting hierin, het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat bij betaling in 2024 zij het brutobedrag diende te betalen. Het is voor risico van eiseres dat zij die toelichting niet leest.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep van eiseres slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4. Niet in geschil is dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt aan eiseres. Die onjuiste informatie heeft verweerder op prominente wijze op de eerste pagina van het primaire besluit van 19 december 2023 tot uiting gebracht met een vet gedrukte kop
Zo kunt u betalen. Het ligt dan in de rede dat eiseres van die informatie redelijkerwijs mocht uitgaan. De stelling van verweerder dat in de bijlage bij het besluit een uitgebreide uitleg volgt over het verschil tussen de netto en bruto terugvordering kan, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, hem niet baten. Deze stelling neemt namelijk ten onrechte tot uitgangspunt de abstracte gedachte dat eiseres specifieke kennis bezit op dit gebied en daarom redelijkerwijs kon begrijpen dat de informatie over de betalingswijze wel onjuist moet zijn. Niet valt in te zien op grond waarvan eiseres dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
5. Nu eiseres, als burger, haar kennis over de geldende regels moet ontlenen aan de informatie die zij van verweerder daarover geeft, zal zij daarop mogen afgaan. Het is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om de fout die verweerder heeft gemaakt, voor rekening van eiseres te brengen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en voorziet zelf in de zaak in die zin dat verweerder afziet van terugvordering van de loonheffing groot € 620,67;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.