ECLI:NL:RBNHO:2024:6536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
15.337679.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 december 2023 in Castricum betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op twee slachtoffers, alsook van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 11 juni 2024 werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld had gebruikt tegen de slachtoffers, waarbij één slachtoffer meerdere keren tegen het hoofd werd geschopt en het andere slachtoffer in een nekklem werd gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het eerste slachtoffer, terwijl er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de dood van het tweede slachtoffer, wat leidde tot vrijspraak voor dat onderdeel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 34 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden materiële en immateriële schade, met een totaalbedrag van € 5.324,44 voor het eerste slachtoffer en € 4.159,00 voor het tweede slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/337679-23 (P)
Uitspraakdatum: 25 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Giuseppini en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.E. de Boer, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten drie strafbare feiten te hebben gepleegd op 17 december 2023 in Castricum. De beschuldigingen komen – kort gezegd – op het volgende neer.
Ten eerste zou de verdachte zich samen met een ander schuldig hebben gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1], door [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen tegen het hoofd. Dit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van zware mishandeling en meer subsidiair als het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Ten tweede zou de verdachte zich samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2], door [slachtoffer 2] in een nekklem te nemen en te houden en hem te slaan en te schoppen tegen het hoofd en lichaam. Dit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Als laatste zou de verdachte zich samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan het plegen van geweld in het openbaar tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair geen sprake is van vol opzet. Voor al het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Inleiding
Op basis van het dossier en hetgeen is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 17 december 2023, omstreeks 2:00 uur, komen de verdachte en de medeverdachte enerzijds en de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds afzonderlijk van elkaar aan op het treinstation van Castricum. Daaraan voorafgaand hebben de verdachten en de slachtoffers afzonderlijk van elkaar in club Nex doorgebracht. Het perron is op dat moment druk bezet. Op enig moment lopen de verdachte en de medeverdachte richting [slachtoffer 1], die onmiddellijk voor de glazen deur van een kiosk op het perron staat met zijn gezicht gekeerd naar die glazen deur. De verdachte komt samen met de medeverdachte [medeverdachte] op hem af en vrijwel direct wordt [slachtoffer 1] door de verdachte hardhandig tweemaal met zijn hoofd tegen de glazen deur geduwd en, nadat [slachtoffer 1] zich vervolgens heeft omgedraaid, meerdere keren hard door de verdachte en de medeverdachte met de vuist tegen het hoofd gestompt. [slachtoffer 1] valt op de grond en wordt vervolgens door zowel de verdachte als de medeverdachte geschopt tegen zijn hoofd, terwijl hij met zijn hoofd dicht tegen de glazen pui aan ligt. Door het schoppen komt zijn hoofd hard in aanraking met de glazen pui. De verdachte loopt vervolgens weg van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] ziet dat [slachtoffer 1] gewond is, komt op de verdachte af en geeft hem een duw in de rug. Daarop pakt de verdachte [slachtoffer 2] in een nekklem. Zij belanden op de grond en [slachtoffer 2] wordt door meerdere personen geschopt en geslagen. Door ingrijpen van omstanders wordt het geweld uiteindelijk gestopt en worden de hulpdiensten ingeschakeld.
Ten gevolge van het geweld lopen beide slachtoffers letsel op. [slachtoffer 1] had een gebroken oogkas, een gebroken neus, gebroken jukbeen, een hersenschudding en last van geheugenverlies. Ook zag hij enige tijd na het incident dubbel en had hij een afgebroken kies. [slachtoffer 2] heeft aan het geweld een gebroken neus overgehouden.
Het hele incident is vastgelegd op camerabeelden en door omstanders gefilmd. Deze beelden maken deel uit van het procesdossier. De verdachte bekent alle geweldshandelingen die aan hem ten laste zijn gelegd te hebben gepleegd. De vraag die aan de rechtbank voorligt is hoe die geweldshandelingen juridisch moeten worden geduid.
4.2
Vrijspraak feit 2 primair: poging doodslag op [slachtoffer 2]Voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde feit, een poging tot doodslag, is van belang of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2]. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – is geen sprake, zoals ook door de officier van justitie en de verdediging betoogd. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Op basis van het dossier kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte [slachtoffer 2] enige tijd in een nekklem heeft gehouden. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij de nekklem met zijn rechterarm heeft aangelegd en met zijn linkerarm heeft aangetrokken, waaruit de rechtbank afleidt dat er ook kracht op de nek van [slachtoffer 2] is uitgeoefend. Echter, de rechtbank kan niet vaststellen dat deze duur en intensiteit van de nekklem ook een aanmerkelijke kans op de dood heeft veroorzaakt, omdat het dossier hierover geen nadere (medische) informatie bevat. Aangezien deze informatie ontbreekt, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat door deze nekklem een aanmerkelijke kans op de dood bestond.
De rechtbank heeft op de beelden gezien dat naast de door de verdachte toegepaste nekklem gelijktijdig ook ander fors geweld op [slachtoffer 2] is uitgeoefend, door middel van het schoppen en slaan tegen het lichaam en het hoofd. In beginsel zou het schoppen tegen het hoofd, in combinatie met een nekklem, aangemerkt kunnen worden als handelingen die een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengen. Dit geldt niet voor het enkel slaan tegen het hoofd of het lichaam of voor het slaan tegen het hoofd en lichaam in combinatie met de nekklem. Hoewel de rechtbank niets wil afdoen aan de ernst van het geweld, kan de rechtbank op basis van de processen-verbaal, de aangifte, de beelden en het letsel van [slachtoffer 2], niet uitsluiten dat [slachtoffer 2] slechts tegen het hoofd is geslagen en niet (ook) is geschopt tegen het hoofd. Hierdoor kan de rechtbank ook niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de nekklem in combinatie met het geweld tegen het hoofd en het lichaam een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt. Omdat de rechtbank tot de conclusie komt, dat er in redelijkheid twijfel over bestaat of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 2] heeft gehad, zal zij de verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag op [slachtoffer 2].
4.3
Het bewijs voor feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot de bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3. Daarbij zal zij, omdat de verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
Feit 1 primair:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 juni 2024 afgelegd;
  • Een beeldopname, te weten een compilatie van beveiligingsbeelden van het NS station te Castricum en filmopnames van omstanders, bestandsnaam: [bestandsnaam];
  • Proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer 1] op 21 december 2023 (dossierpagina 139 e.v.).
Feit 2 subsidiair:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 juni 2024 afgelegd;
  • Een beeldopname, te weten een compilatie van beveiligingsbeelden van het NS station te Castricum en filmopnames van omstanders, bestandsnaam: [bestandsnaam];
  • Proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer 2] d.d. 18 december 2023 (dossierpagina 129 e.v.).
Feit 3:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 juni 2024 afgelegd;
  • Een beeldopname, te weten een compilatie van beveiligingsbeelden van het NS station te Castricum en filmopnames van omstanders, bestandsnaam: [bestandsnaam].
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. Het gebruik van de beeldopname als wettig bewijsmiddel stoelt de rechtbank op artikel 567 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering [1] , hetgeen in het kader van de Innovatiewet Strafvordering [2] (tijdelijk) is toegestaan.
4.4
Bewijsmotivering feit 1 primair: poging doodslag op [slachtoffer 1]
Zoals onder 4.2 is overwogen is voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag vereist dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1]. Ook hier geldt dat van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – geen sprake is. Bij de beoordeling van het voorwaardelijk opzet acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
De verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte] op [slachtoffer 1] afgelopen. De verdachte duwt [slachtoffer 1] hardhandig tweemaal met zijn hoofd tegen de glazen deur van de kiosk. Nadat [slachtoffer 1] zich heeft omgedraaid, slaat de medeverdachte hem als eerste hard tegen het hoofd. Vervolgens slaat de verdachte ook driemaal met zijn vuist tegen het hoofd van de verdachte. Door de impact van de vuistslagen slaat het hoofd van [slachtoffer 1] tegen de ruit van de kiosk. [slachtoffer 1] lijkt vervolgens buiten bewustzijn te raken en valt hierdoor op de grond. Wanneer [slachtoffer 1] bewegingloos op de grond ligt, is te zien dat de verdachte tweemaal met zijn (geschoeide) voet en met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schopt. Ook de medeverdachte [medeverdachte] schopt [slachtoffer 1] nog eenmaal hard tegen het hoofd. Door de kracht van het schoppen, slaat het hoofd van [slachtoffer 1] opnieuw tegen de pui van de kiosk.
De rechtbank stelt voorop dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is. Wanneer op het hoofd fors geweld wordt uitgeoefend, bestaande uit het meermaals met kracht schoppen tegen het hoofd van iemand die – buiten bewustzijn – op de grond ligt, bestaat de aanmerkelijke kans dat letsel wordt toegebracht dat tot de dood leidt. Het is immers een algemene ervaringsregel dat dit soort geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en in de hersenen en kwetsuren van onder meer de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Dit is in deze zaak niet anders. Ook de verdachte moet geacht worden van deze algemene ervaringsregel op de hoogte te zijn. Door desondanks het geweld op de hiervoor beschreven wijze toe te passen, moet, gelet op die uiterlijke verschijningsvorm, de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust hebben aanvaard. De rechtbank vindt dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].
Aangezien tevens uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte en daarbij zelf geweldshandelingen heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1].
4.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 primair:
hij op 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- meermaals met zijn vuisten met kracht op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft ingeslagen waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam en
- vervolgens meermaals tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] met kracht heeft geschopt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2 subsidiair:
hij op 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet,
- die [slachtoffer 2] meermaals tegen het hoofd en in het gezicht heeft gestompt en
- die [slachtoffer 2] in een krachtige nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden en
- die [slachtoffer 2] (terwijl zij op de grond lagen) voortdurend in een nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden en
- die [slachtoffer 2] dusdanig lang en krachtig in de nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden dat [slachtoffer 2] smorende en stikkende geluiden maakte (waarna [slachtoffer 2] levenloos bleef liggen nadat verdachte hem eindelijk losliet), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 3:
hij op 17 december 2023 te Castricum openlijk, te weten, op het treinstation te Castricum, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door
- meermaals met vuisten (met kracht) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan en
- meermaals op het lichaam van [slachtoffer 2] te trappen en
- meermaals tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] met kracht te hebben geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) en
- die [slachtoffer 2] in een krachtige nekklem en/of wurggreep vast te houden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Feit 1 primair: medeplegen van een poging tot doodslag
en
Feit 3: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De eendaadse samenloop van:
Feit 2 subsidiair: medeplegen van een poging zware mishandeling
en
Feit 3: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zij het passender vindt om in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling te zijner tijd te onderzoeken welke voorwaarden nodig zijn om herhaling te voorkomen en de verdachte op weg te helpen na zijn detentie.
7.2
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw gevraagd om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, gecombineerd met een (lange) voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en de maximale taakstraf. De raadsvrouw acht dit passend gelet op de proceshouding van de verdachte en zijn jeugdige leeftijd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 17 december 2023 schuldig gemaakt aan het plegen van zeer heftige geweldsfeiten, namelijk een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling. Deze feiten zijn samen tevens gekwalificeerd als openlijke geweldpleging tegen personen. De verdachte is (kennelijk) zonder enige aanleiding op [slachtoffer 1] afgekomen en heeft met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Wanneer [slachtoffer 1] op de grond valt, met zijn rug tegen de glazen deur van de kiosk aanligt en zich niet kan verdedigen, schopt de verdachte, samen met de medeverdachte, nog meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 1]. De verdachte laat [slachtoffer 1] bewegingsloos en heftig bloedend achter op het perron en loopt weg. Hij wordt vervolgens in de rug geduwd door [slachtoffer 2] en direct hierop toont de verdachte zich opnieuw zeer agressief. Hij neemt [slachtoffer 2] in een nekklem en houdt hem vast wanneer [slachtoffer 2] door minimaal vijf anderen wordt geschopt en geslagen. Het is uiteindelijk aan enkele omstanders te danken dat het geweld is gestopt en de agressie van de verdachte een halt is toegeroepen.
De impact van het geweld op de levens van de slachtoffers is groot geweest en is nog steeds groot. Beide slachtoffers hebben verwondingen aan het gezicht opgelopen bestaande uit een gebroken neus, zwellingen en bloeduitstortingen in het gezicht. Daarnaast zijn er bij [slachtoffer 1] breuken in het jukbeen en de oogkas vastgesteld en is er een deel van een kies afgebroken. Dat het letsel relatief beperkt is gebleven en geen van beide slachtoffers verregaand blijvende fysieke schade heeft opgelopen, acht de rechtbank een gelukkige omstandigheid die opmerkelijk genoemd mag worden gezien het door de verdachte gebruikte geweld. Naast het fysieke leed hebben de slachtoffers ook te maken met de mentale gevolgen die dit geweld met zich mee heeft gebracht. Beide slachtoffers hebben op de zitting toegelicht dat het geweld een diepe indruk op hen heeft gemaakt en dat zij tot op de dag van de zitting nog steeds kampen met gevoelens van angst, spanningen door overmatige alertheid en slaapproblemen. Ook bij ouders en andere naasten heeft het voorval veel leed veroorzaakt. Daar komt nog bij dat veel jongeren getuige zijn geweest van het geweld. Dit zorgt voor veel gevoelens angst en onveiligheid bij de jongeren zelf, maar ook in de rest van de samenleving.
De rechtbank acht het toegepaste geweld door de verdachte buitengewoon ernstig en de beelden van het gepleegde geweld hebben indruk gemaakt op de rechtbank.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 1 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte dan ook niet in zijn nadeel meewegen. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn persoonlijke omstandigheden. Allereerst betrekt de rechtbank de bijzonder jonge leeftijd van de verdachte. Hoewel er geen aanleiding is geweest om het jeugdstrafrecht toe te passen, zal de rechtbank wel in strafmatigende zin meewegen dat de verdachte ten tijde van dit feit net achttien jaar was. Daarnaast heeft de rechtbank de reclasseringsrapporten van 12 december 2023, 7 februari 2024 en het e-mail bericht van de reclassering van 31 mei 2024 gelezen. Hieruit blijkt dat de verdachte op jongere leeftijd al kampte met agressieproblematiek, zich makkelijk laat uitlokken, impulsief kan handelen en gemakkelijk zijn zelfbeheersing verliest. De verdachte geeft bij de reclassering aan dat hij open staat voor hulp. Hij toont zelfreflectie en toont zich schuldbewust van zijn eigen handelen. De reclassering adviseert om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw een (gewelds)delict pleegt. De verdachte heeft ter terechtzitting meermaals zijn spijt betuigd, aangegeven zich aan de voorwaarden te willen houden en opgemerkt te willen leren hoe hij zijn gedrag kan veranderen. Dit is op de rechtbank oprecht overgekomen. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte op deze jonge leeftijd mantelzorger is voor zijn vader die ernstig ziek is.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de impact die dergelijke feiten hebben op slachtoffers, zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, gecombineerd met een taakstraf, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, acht de rechtbank dan ook niet passend. Ook de leeftijd van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden wegen voor de rechtbank onvoldoende op tegen de ernst van de feiten om met een dergelijke sanctie te kunnen volstaan. De rechtbank onderkent dat detentie hoogstwaarschijnlijk opnieuw een grote impact zal hebben op het leven van de verdachte, maar die omstandigheid doet niet af aan de op de rechtbank rustende taak om een straf op te leggen die passend is bij de ernst van het gepleegde strafbare feit en het leed dat in concrete zin de slachtoffers en hun familie en in bredere zin de samenleving als geheel is aangedaan. Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan is voorgesteld door de officier van justitie, zal de rechtbank wel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat hiervan twaalf maanden vooralsnog niet ten uitvoer worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank acht een fors voorwaardelijk deel passend, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte en wil hiermee bereiken dat de verdachte gemotiveerd blijft geen nieuwe (gewelds)feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden aan de proeftijd, zodat de verdachte zijn leven na de detentie met behulp van de reclassering een positieve wending kan geven.
Voorlopige hechtenis
De verdachte is op 22 december 2023 door de rechter-commissaris in bewaring gesteld en op 3 januari 2024 is door de rechtbank de gevangenhouding van de verdachte bevolen. Op de (pro forma) zitting van 3 april 2024 is de voorlopige hechtenis – na een duur van ruim drie maanden – met ingang van 5 april 2024 geschorst onder oplegging van diverse bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het persoonlijke belang van de verdachte zwaarder woog dan het strafvorderlijke belang en dat de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd (het voorkomen van recidive) ook bereikt konden worden met het stellen van voorwaarden.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen. De raadsvrouw heeft gevraagd het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen.
De rechtbank ziet geen redenen om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De redenen die tot schorsing hebben geleid zijn, evenals de gronden voor de voorlopige hechtenis, nog onverminderd aanwezig. Het enkele gegeven dat sprake is van een veroordelend vonnis en de oplegging van een langdurige gevangenisstraf, maakt dit niet anders. De rechtbank merkt hierbij op dat de voorlopige hechtenis geen voorschot behoort te zijn op de uiteindelijke straf. Concreet betekent dit dat als de verdachte tegen onderhavige veroordeling in hoger beroep wenst te gaan, hij die berechting in vrijheid mag afwachten.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
De vorderingen
Door beide slachtoffers zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten zouden hebben geleden.
Namens [slachtoffer 1] is door mr. Van Dijk, als gemachtigde van [slachtoffer 1], een totaalbedrag gevorderd van € 5.624,44. Dit bedrag is opgebouwd uit materiële en immateriële schade. De gevraagde materiële schade bedraagt € 624,44 en bestaat uit een vergoeding voor kapotte oordopjes, besmeurde of kapotte kleding (broek, T-shirt en jas), kwijtgeraakte sleutels, parkeerkosten bij het ziekenhuis en kosten voor de rechtsbijstand. De gevraagde immateriële schade bedraagt € 5.000,00 en dient ter vergoeding van het veroorzaakte fysieke en mentale leed als gevolg van het handelen van de verdachte.
Door [slachtoffer 2] is eveneens een vordering tot schadevergoeding ingediend. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de kosten voor het eigen risico toegevoegd aan de vordering. Dit maakt dat de benadeelde partij een totaalbedrag heeft gevorderd van € 4.159,00. Dit bedrag is opgebouwd uit materiële en immateriële schade. De gevraagde materiële schade bedraagt € 669,00 en bestaat uit een vergoeding voor het betaalde eigen risico, een reparatie van de telefoon en een reparatie van de winterjas. De gevraagde immateriële schade bedraagt € 3.500,00 en dient ter vergoeding van het veroorzaakte fysieke en mentale leed als gevolg van het handelen van de verdachte.
8.2
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel kunnen worden toegewezen. Zij heeft daarnaast gevraagd om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] gevraagd vordering met betrekking tot de oordopjes niet-ontvankelijk te verklaren, omdat een onderbouwing en het causaal verband ontbreekt. Daarnaast moeten de proceskosten worden afgewezen, omdat dit geen materiële kosten betreffen en heeft de raadsvrouw gevraagd de immateriële post te matigen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Met betrekking tot de reparatie van de telefoon heeft de raadsvrouw nog gewezen op de datum van de bon, 10 januari 2024, op grond waarvan zij het causaal verband tussen het strafbare feit en de gestelde schade betwist. Subsidiair heeft de raadsvrouw gevraagd de gevorderde vergoeding voor de immateriële schade te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
[slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde kosten voor rechtsbijstand niet vallen onder materiële kosten, maar gezien moeten worden als proceskosten. Daarom zal zij deze post apart bespreken.
Ten aanzien van de oordopjes overweegt de rechtbank dat zij het, gelet op de toelichting van de benadeelde partij op zitting, voldoende aannemelijk vindt geworden dat [slachtoffer 1] ten aanzien daarvan schade heeft geleden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alle gevraagde materiële posten, met uitzondering van de hierna te bespreken proceskosten, rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 primair bewezenverklaarde feit en dat deze bedragen voldoende onderbouwd zijn. Ook de hoogte van de vordering komt de rechtbank niet onredelijk voor. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering toewijzen.
Immateriële schade
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade als gevolg van het strafbare feit waarbij lichamelijk letsel is toegebracht bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1]. Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd uit schade als gevolg van fysiek en psychisch letsel. Gelet op de ernst van het geweld en de gevolgen voor [slachtoffer 1], vindt de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Zij zal de gevraagde vergoeding voor immateriële schade dan ook volledig toewijzen.
Proceskosten
De gevorderde kosten van rechtsbijstand zien op een bedrag van € 300,00 dat [slachtoffer 1] uit hoofde van de bij DAS afgesloten rechtsbijstandverzekering heeft moeten betalen als eigen risico voor het leveren van rechtsbijstand in de onderhavige zaak door een bij de rechtsbijstandsverzekeraar werkzame gemachtigde. Deze kosten kunnen worden aangemerkt als proceskosten, voor de berekening waarvan de rechtbank uitgaat van het liquidatietarief voor civiele kantonzaken. Omdat het liquidatietarief in dit geval, gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag en de werkzaamheden van de gemachtigde, € 339,00 bedraagt en het gevorderde bedrag lager is, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 300,00 toewijzen als vergoeding voor de proceskosten.
Conclusie
De gevorderde materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 324,44 en immateriële schade wordt volledig toegewezen. Dit betekent dat aan de benadeelde partij een totaal bedrag van € 5.324,44 wordt toegewezen, bestaande uit € 324,44 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Als laatste worden de proceskosten toegewezen tot een bedrag van € 300,00. Het toegewezen bedrag van € 5.324,44 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de datum waarop de wettelijke rente aanvangt op 17 december 2023.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
De verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte(n) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte is betaald, en andersom.
8.3.2
[slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat alle gevraagde materiële posten rechtstreeks voortvloeien uit het subsidiair onder 2 bewezenverklaarde feit en dat deze bedragen voldoende onderbouwd zijn. Ten aanzien van de jas overweegt de rechtbank dat het, gelet op het gepleegde geweld, aannemelijk is dat de jas van de benadeelde kapot is gegaan. Daarnaast is door de benadeelde schadebeperkend opgetreden door de jas te laten repareren en niet direct een nieuwe jas aan te schaffen. Ten aanzien van de reparatie van de telefoon merkt de rechtbank op dat het op een later moment laten repareren van de telefoon niet maakt dat er geen causaal verband meer bestaat tussen de schade en het gepleegde feit. Tot slot is uit de gemaakte (en reeds vergoede) kosten bij de zorgverzekeraar voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde het eigen risico van zijn zorgverzekering volledig heeft moeten betalen, hetgeen door de benadeelde ter zitting is gesteld. Dit leidt ertoe dat alle gevraagde materiële schadeposten worden toegewezen.
Immateriële schade
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade als gevolg van het strafbare feit waarbij lichamelijk letsel werd toegebracht bestaat een wettelijke grondslag (artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2]. Daarnaast is gekeken naar de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de hoogte van het gevraagde bedrag is opgebouwd uit schade uit fysiek en psychisch letsel. Gelet op de ernst van het geweld en de gevolgen voor [slachtoffer 2], vindt de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Zij zal de gevraagde vergoeding voor immateriële schade dan ook volledig toewijzen.
Conclusie
De gevorderde materiële en immateriële schade wordt volledig toegewezen. Dit betekent dat aan de benadeelde partij een totaal bedrag van € 4.159,00 wordt toegewezen, bestaande uit € 659,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. Het gehele toegewezen bedrag van € 4.159,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de datum waarop de wettelijke rente aanvangt op 17 december 2023.
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
De verdachte is voor de gehele schade naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte(n) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is en dat hij niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte is betaald, en andersom.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 141, 287, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5 weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
34 (vierendertig) maanden.Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat:
- Meldplicht bij reclassering
De verdachte meldt zich na afloop van zijn detentie binnen drie werkdagen bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60 in Haarlem. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Ambulante behandeling
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
  • Contactverbod
  • Locatiegebod (zonder elektronische monitoring)
  • Dagbesteding
  • Meewerken aan middelencontrole
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.324,44, bestaande uit € 324,44 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 300,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.324,44, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.159,00bestaande uit € 659,00 als vergoeding voor de materiële en € 3.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.159,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 51 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. S.J. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Feit 1:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- (meermaals) met zijn beider vuisten (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft ingestompt en/of ingeslagen en/of ingebeukt(waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
- (vervolgens) (meermaals) tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] (met kracht) heeft getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus (op vier plaatsen gebroken) en/of een gebroken jukbeen (eveneens op vier plaatsen gebroken) en/of een gebroken oogkas en/of een of meerdere afgebroken kiezen en/of tanden en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door
-(meermaals) met zijn beider vuisten (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer 1] in te stompen en/of in te slaan en/of in te beuken(waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
-(vervolgens) (meermaals) tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] (met kracht) te trappen en/of schoppen (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
-(meermaals) met zijn beider vuisten (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft ingestompt en/of ingeslagen en/of ingebeukt(waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
-(vervolgens) (meermaals) tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] (met kracht) heeft getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Feit 2hij, op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
- die [slachtoffer 2] meermaals (met zijn vuisten) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft gestompt en/of
- die [slachtoffer 2] in een (krachtige) nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden en/of
-(vervolgens) dusdanig veel kracht heeft gezet om de nek van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte samen met die [slachtoffer 2] op de grond viel en/of
- die [slachtoffer 2] (terwijl zij op de grond lagen) voortdurend in een nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden en/of
- die [slachtoffer 2] dusdanig lang en krachtig in de nekklem en/of wurggreep en/of verwurging heeft vastgehouden dat [slachtoffer 2] smorende en/of stikkende geluiden maakte (waarna [slachtoffer 2] levenloos bleef liggen nadat verdachte hem eindelijk losliet) en/of
- die [slachtoffer 2] (terwijl hij op de grond lag) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet,
- die [slachtoffer 2] meermaals (met zijn vuisten) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft gestompt en/of
- die [slachtoffer 2] in een (krachtige) nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden en/of
-(vervolgens) dusdanig veel kracht heeft gezet om de nek van die [slachtoffer 2] dat hij, verdachte samen met die [slachtoffer 2] op de grond viel en/of
- die [slachtoffer 2] (terwijl zij op de grond lagen) voortdurend in een nekklem en/of wurggreep heeft vastgehouden en/of
- die [slachtoffer 2] dusdanig lang en krachtig in de nekklem en/of wurggreep en/of verwurging heeft vastgehouden dat [slachtoffer 2] smorende en/of stikkende geluiden maakte (waarna [slachtoffer 2] levenloos bleef liggen nadat verdachte hem eindelijk losliet) en/of
- die [slachtoffer 2] (terwijl hij op de grond lag) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Feit 3hij op of omstreeks 17 december 2023 te Castricum openlijk, te weten, op het (trein)station te Castricum, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] door
- (meermaals) met zijn/hun beider vuisten (met kracht) op het hoofd en/of het torso, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in te stompen en/of te slaan en/of in te beuken en/of
- (meermaals) op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in te trappen en/of
- (meermaals) tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die Van Rensouwde (met kracht) heeft/hebben getrapt en/of geschopt (terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lagen) en/of - die [slachtoffer 2] in een (krachtige) nekklem en/of wurggreep vast te houden

Voetnoten

1.Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering), kamerstukken 36327.
2.Wet van 22 juni 2022 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering).