In deze zaak, die op 5 juli 2024 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben partijen, voormalig echtelieden, een geschil over de verkoop van een schoolbus en de betaling van achterstallige kinderalimentatie. De man, eiser in conventie, vordert dat hij wordt gemachtigd om de schoolbus te verkopen en dat de vrouw, gedaagde in conventie, de bus en bijbehorende documenten aan hem afstaat. De vrouw, eiseres in reconventie, vordert voorwaardelijk dat zij het verkoopbedrijf voor de bus mag aanwijzen en dat de man bijdraagt aan de kosten van het verkoopklaar maken van de bus. De vrouw vordert ook onvoorwaardelijk betaling van achterstallige kinderalimentatie door de man.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2024 hebben partijen hun standpunten toegelicht. De man stelt dat de vrouw haar verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant niet nakomt, terwijl de vrouw betwist dat de man recht heeft op de verkoop van de bus. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen na de pro forma aanhouding afspraken hebben gemaakt over de schoolbus, waarbij de waarde van de bus is vastgesteld op € 11.500,-. De vrouw heeft erkend dat de man een bedrag van € 1.701,39 aan achterstallige kinderalimentatie heeft betaald, maar stelt dat de man over juni 2024 niet heeft betaald.
De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot betaling van kinderalimentatie, omdat zij niet heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.