ECLI:NL:RBNHO:2024:6523

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
11102078 \ VV EXPL 24-90
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voorschot op openstaande facturen met verrekening en restitutierisico

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Temel, vorderde een voorschot van € 25.000,- op openstaande facturen die door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. de Graaf, niet waren betaald. De gedaagde beroept zich op verrekening en stelt dat er een restitutierisico bestaat, omdat de eiser haar verplichtingen niet nakomt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het belang van de eiser bij het verkrijgen van een voorschot zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde om een eventuele toekomstige verhaalmogelijkheid te behouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van de eiser, aangezien zij door het concurrentiebeding belemmerd wordt in het genereren van inkomsten. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiser gedeeltelijk toegewezen en een voorschot van € 13.500,- toegewezen, terwijl de proceskosten werden gecompenseerd. De vordering voor het overige werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr: 11102078 \ VV EXPL 24-90
Uitspraakdatum: 5 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
kantoor houdende te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. H. Temel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd en kantoor houdende te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J. de Graaf.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 23 mei 2024 gedagvaard tegen 4 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 31 mei 2024 vijf producties toegezonden.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen om te proberen hun geschillen door middel van mediation op te lossen. Voor dit doel is de verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
1.4.
Korte tijd later werd door de mediationfunctionaris bij de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet was opgestart omdat zij het niet eens konden worden over het betalen van de kosten voor de mediation.
1.5.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in december 2020 samen de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde]) opgericht. Partijen hielden ieder 50% van de aandelen, mevrouw [betrokkene 1] namens [gedaagde] Holding B.V. en de heer [betrokkene 2] namens [eiser] B.V.
2.2.
[gedaagde] heeft een lening aangevraagd voor de verbouwing van het pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). De bank stelde als voorwaarde voor de kredietverschaffing dat [gedaagde] Holding de enige aandeelhouder zou zijn. [eiser] heeft daarom op 23 april 2021 haar aandelen (terug) geleverd aan [gedaagde] en zij is als bestuurder van [gedaagde] afgetreden.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben vervolgens de afspraak gemaakt dat [eiser] nog wel feitelijk als medecompagnon zou meedraaien in de praktijk. Zij verschillen van mening over wat zij hebben afgesproken over de verdeling van winsten en verliezen van [gedaagde].
2.4.
Op 28 februari 2022 heeft [eiser] verzocht om vanaf 1 maart 2022 niet langer meer als (feitelijk) medecompagnon mee te werken, maar haar werkzaamheden uit te voeren op factuurbasis.
2.5.
Door partijen is met ingang van 1 maart 2023 een overeenkomst van opdracht gesloten. Deze overeenkomst houdt voor zover hier relevant het volgende in:
(…)
In aanmerking nemende:
(…)
C. dat Opdrachtnemer (ktr: [eiser]) voor eigen rekening en risico het beroep van
mondhygiënistuitoefent en als zodanig
is ingeschreven in het BIG-register;
(…)
1. Aard van de opdracht1.1 Opdrachtnemer zal als mondhygiëniste met ingang van
01 Maart 2022voor onbepaalde tijd op verzoek van Opdrachtgever (ktr.: [gedaagde]), welk verzoek Opdrachtnemer aanvaardt, voor de patiënten waaraan Opdrachtgever zorg aanbiedt werkzaamheden verrichten en wel voor
3 dagen per week, zoveel mogelijk volgens onderstaand schema waarin de beschikbaarheid van faciliteiten wordt geregeld. Opdrachtnemer kan binnen deze uren haar spreekuur- en behandelingstijden naar eigen inzicht indelen.
(…)
5. Honorarium5.1 Opdrachtnemer ontvangt voor haar werkzaamheden(…)
45% van het bruto-honorariumals vergoeding als bedoeld in artikel 7:461 BW.
(…)
5.1.2. Op het bruto-honorarium komen tevens in mindering de vorderingen op patiënten en verzekeraars die naar oordeel van Opdrachtgever niet kunnen worden geïncasseerd. Deze vorderingen worden gecedeerd aan Opdrachtnemer, die daarmee het recht krijgt de volledige vordering te incasseren. Opdrachtgever heeft na cessie niet langer recht op enig aandeel in de betreffende vordering.
(…)
9 Exclusiviteit
9.1 Het staat Opdrachtnemer vrij voor andere opdrachtgevers of werkgevers werkzaam te zijn, met dien verstande dat het haar niet is toegestaan gelijke of gelijkwaardige werkzaamheden (als mondhygiëniste en/of tandarts) te verrichten voor Opdrachtgevers of werkgevers die praktijk houden binnen een straal van 15 kilometer van het praktijkpand waar Opdrachtgever is gevestigd en waar Opdrachtnemer hoofdzakelijk de werkzaamheden heeft verricht.
(…)
12. Gevolgen van beëindiging
12.1 (…)
Opdrachtnemer heeft dan het recht zich elders als mondhygiënist (of tandarts) te vestigen of in een andere praktijk werkzaam te zijn. Behoudens schriftelijke toestemming van Opdrachtgever is het Opdrachtnemer binnen een tijdvak van 12 maanden na het einde van deze overeenkomst verboden patiënten uit de praktijk van Opdrachtgever in te schrijven in een praktijk waar Opdrachtnemer werkzaam is, dan wel activiteiten te ontplooien en/of werkzaamheden te verrichten, al dan niet onder eigen naam of onder naam van derden, hetzij om niet, hetzij tegen vergoeding, in opdracht van en/of in dienst van en/of ten behoeve van patiënten van Opdrachtgever, ook al verbreken de patiënten de relatie met Opdrachtgever, anders dan in het kader van het behandelen van pijnklachten. Opdrachtnemer zal zich bovendien binnen het genoemde tijdvak na het einde van de overeenkomst onthouden van het werven van patiënten van Opdrachtgever, met het oogmerk patiënten over te halen zich in de schrijven in de praktijk waar Opdrachtnemer werkzaam is. Dit artikel is niet van toepassing wanneer Opdrachtnemer zich als tandarts/mondhygiënist vestigt op een afstand van tenminste 15 kilometer van het praktijkpand waar Opdrachtgever is gevestigd en waar Opdrachtnemer hoofdzakelijk de werkzaamheden heeft verricht.
Bij overtreding van de verplichtingen zoals vermeld in dit artikel verbeurt Opdrachtnemer aan Opdrachtgever dadelijk en ineens, dus zonder een nadere sommatie of ingebrekestelling is vereist, een opeisbare boete van € 500,- (…) per overtreding met een maximum van € 15.000,- (…) onverminderd het recht van Opdrachtgever om in plaats daarvan de volledige schade op Opdrachtnemer te verhalen.
2.6.
[gedaagde] heeft de overeenkomst van opdracht in een brief van 30 augustus 2023 per direct, dan wel uiterlijk met ingang van 1 oktober 2023 opgezegd.
2.7.
[gedaagde] heeft een aantal facturen van [eiser] voor door haar uitgevoerde werkzaamheden, ondanks meerdere herinneringen en sommaties, onbetaald gelaten.

3.De standpunten

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 25.000,- te betalen aan [eiser] bij wijze van voorschot, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2. .
. [eiser] legt aan haar vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht tussen partijen niet nakomt. Zij stelt dat [gedaagde] de facturen voor de door [eiser] in de praktijk uitgevoerde werkzaamheden niet volledig heeft betaald. Zij stelt dat haar vordering feitelijk € 25.776,43 bedraagt maar dat de vordering om proceseconomische redenen wordt beperkt tot € 25.000,-.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. In de eerste plaats stelt zij dat de kantonrechter niet bevoegd is om van het geschil in dit kort geding kennis te nemen, omdat uit de dagvaarding blijkt dat [eiser] van mening dat zij een hogere vordering heeft op [gedaagde] dan het gevorderde voorschot van € 25.000,-, zodat de competentiegrens voor geschillen waarover de kantonrechter mag beslissen feitelijk wordt overschreden.
3.4.
Voor het geval de kantonrechter zich toch bevoegd verklaart, voert [gedaagde] aan dat de vordering niet kan worden toegewezen in kort geding, omdat er op zijn minst grote twijfel bestaat of de vordering in de bodemzaak wel zal worden toegewezen. In dat verband stelt zij dat zij zelf een grote tegenvordering heeft op [eiser] en doet zij een beroep op verrekening van haar vordering met hetgeen zij eventueel aan [eiser] moet betalen. Zij stelt dat sprake is van een restitutierisico aan de kant van [eiser] omdat zij haar financiële situatie als spoedeisend belang aanvoert. [gedaagde] betwist dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat zij vanaf september 2023 al vraagt om betaling van de facturen.

4.De beoordeling

Is de kantonrechter bevoegd?
4.1.
Naar aanleiding van het door [gedaagde] gevoerde onbevoegdheidsverweer heeft [eiser] toegezegd zijn vordering ook in een eventuele bodemprocedure te beperken tot € 25.000,-. Hiermee is aan het bezwaar van [gedaagde] tegemoet gekomen en is de kantonrechter ook in dit kort geding bevoegd van het geschil kennis te nemen.
Spoedeisend belang
4.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter is van oordeel dat dit spoedeisend belang voldoende volgt uit de aard van de vordering en de omstandigheid dat [eiser] als gevolg van het concurrentiebeding wordt beperkt in haar verdiencapaciteit.
De vorderingen
4.3.
[eiser] vordert betaling van de onbetaald gebleven facturen voor de door haar verrichte werkzaamheden. Zij stelt dat het gaat om de volgende facturen waarvan [gedaagde] heeft toegezegd deze te zullen betalen, maar dat tot nu toe nog niet heeft gedaan:
  • 1 factuur gedateerd 14 juni 2023 voor een bedrag van € 5.200,02 met betrekking tot uitgevoerde werkzaamheden in de periode 01-03-23 t/m 31-03-23
  • 1 factuur gedateerd 17 juli 2023 voor een bedrag van € 6.064,76 met betrekking tot uitgevoerde werkzaamheden in de periode 01-05-23 t/m 31-05-23
  • 1 factuur gedateerd 6 september 2023 voor een bedrag van € 5.715,80 met betrekking tot uitgevoerde werkzaamheden in de periode 01-06-23 t/m 31-06-23
  • 1 factuur gedateerd 6 september 2023 voor een bedrag van € 4.187,35 met betrekking tot uitgevoerde werkzaamheden in de periode 01-07-23 t/m 31-07-23
In totaal gaat dit dus om een bedrag van € 21.167,93 aan facturen.
4.4.
[eiser] vordert verder betaling van een bedrag van € 4.608,50 in verband met door hem betaalde kosten voor huur/borg en overige kantoorkosten in de periode dat hij nog aandeelhouder was van [gedaagde]. Hij voert aan dat dit bedrag een restant is van de oorspronkelijke vordering van € 27.616,96, die voor het overige wel door [gedaagde] aan hem terugbetaald.
4.5.
[gedaagde] heeft de vordering uit hoofde van de facturen niet betwist, maar zij beroept zich op verrekening. Zij stelt een vordering te hebben op [eiser] van € 43.818,50, zijnde de helft van het door haar over 2021 geleden verlies van € 87.639,-. Zij stelt verder dat na verrekening met de vordering van [eiser] uit hoofde van de facturen van dat bedrag nog € 18.042,07 resteert. Ook moet daar nog een bedrag bij opgeteld worden van € 5.880,18 in verband met onbetaald gebleven facturen van patiënten van [eiser] die voor haar rekening moeten komen.
4.6.
[eiser] heeft de tegenvordering van [gedaagde] betwist. Zij stelt dat zij niet heeft afgesproken ook bij te dragen aan verliezen.
4.7.
Een geldvordering kan in kort geding alleen worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden zijn en er sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat nu uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van de belangen van partijen ook het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling moet worden meegewogen.
4.8.
Het belang van [eiser] bij toewijzing van haar vordering komt voort uit haar financiële situatie. Haar bestuurder, Sirinov, is kostwinner en moet zijn gezin onderhouden. Door het nog voortdurende concurrentiebeding wordt hij belemmerd in het uitoefenen van zijn werkzaamheden als mondhygiënist of tandarts en daarmee in zijn mogelijkheid om inkomsten te genereren.
4.9.
Het belang van [gedaagde] is er met name in gelegen dat als haar vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure worden toegewezen, zij deze nog zal kunnen verhalen op [eiser].
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van [eiser] bij het op dit moment incasseren van enig deel van haar vordering zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde] dat immers uitsluitend ziet op een eventueel toekomstige verhaalmogelijkheid. [eiser] heeft werkzaamheden verricht en moet daarvoor betaald worden. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van enig restitutierisico aan de kant van [eiser]. Daarom ziet de kantonrechter aanleiding om niet het gehele gevorderde voorschot toe te wijzen maar slechts een gedeelte. Daarbij heeft de kantonrechter ook in aanmerking genomen enerzijds dat [eiser] door [gedaagde] wordt gehouden aan het non-concurrentie beding in art. 12 van de overeenkomst van opdracht, hoewel [gedaagde] het initiatief tot beëindiging heeft genomen, anderzijds dat dit beding eind augustus aanstaande is uitgewerkt.
4.11.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.500,00,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter