ECLI:NL:RBNHO:2024:6518

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
15.282952.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen invoer van 50 kg cocaïne met gevangenisstraf van 3 jaren en 10 maanden

Op 28 juni 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 50 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 10 maanden. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de invoer van verdovende middelen via bloemzendingen, waarbij de verdachte een cruciale rol speelde in de organisatie en communicatie tussen verschillende betrokkenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 december 2020 op Schiphol samen met anderen opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte heeft zich gedurende de maanden voorafgaand aan de invoer beziggehouden met het leggen van contacten en het maken van afspraken met medeverdachten en andere betrokkenen. Ondanks dat er geen cocaïne in beslag is genomen, heeft de rechtbank op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder communicatie via de berichtendienst Sky-ECC, vastgesteld dat de invoer daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen in de strafoplegging, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van het drugstransport een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte is eerder niet voor soortgelijke feiten veroordeeld, wat in zijn voordeel heeft gewerkt bij de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.282952.21 (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 en 28 mei 2024 en 14 juni 2024 (sluiting van het onderzoek in Haarlem) in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Roosendaal en Nispen,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Boheur, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
primair
op of omstreeks 11 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad, ongeveer 50 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
in of omstreeks de periode van 1 september 2020 tot en met 11 december 2020 te Aalsmeer en/of Dordrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en vervoeren van een grote handelshoeveelheid verdovende middelen (cocaïne), voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of een ander of anderen inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die/dat feit(en),
immers, hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
- via telecommunicatie en/of fysieke ontmoetingen informatie verstuurd en/of ontvangen en/of uitgewisseld en/of overlegd en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en vervoeren van deze grote (handels)hoeveelheid(en) verdovende middelen en/of bloemen als deklading en/of dozen met verdovende middelen die in/bij een of meer zendingen bloemen geplaatst moesten worden en/of over de hoeveelheid te versturen verdovende middelen en/of prijzen en/of beloningen en/of te betalen en/of te ontvangen borg en/of over de (beste) plaats om voornoemde middelen te verstoppen en/of over het regelen van Schipholmedewerkers die de verdovende middelen op de luchthaven Schiphol uit de zending konden weghalen en/of
- een of meer foto’s en/of video's over de te verzenden en/of verzonden lading verdovende middelen laten maken en/of uitgewisseld en/of getoond en/of
- telefoons voorhanden gehad, waaronder een of meer telefoons met de applicatie SKY ECC.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Inleiding
Uit het dossier volgt dat in de periode van september tot en met december 2020 tussen meerdere gebruikers van de berichtendienst Sky-ECC (hierna: Sky), waaronder de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2], is gecommuniceerd. De gebruiker van het Sky-account [accountnaam 1], die onder meer de bijnaam Flowerpower heeft, is geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 1]. Uit de inhoud van de gesprekken volgt dat daarin wordt gesproken over het invoeren van verdovende middelen via bloemzendingen. Uit de berichten blijkt dat de gespreksdeelnemers verwachtten dat op 11 december 2020 een zending met cocaïne zou aankomen op Schiphol. De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte de gebruiker van het Sky-account [accountnaam 2] was en dus betrokken was bij de organisatie van het drugstransport en zo ja, of kan worden bewezen dat op 11 december 2020 daadwerkelijk cocaïne is ingevoerd.
Identificatie gebruiker Sky-account [accountnaam 2]
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker van het Sky-account [accountnaam 2] is. De rechtbank licht dit als volgt toe.
In de groeps-chat met meerdere Sky-gebruikers zegt [accountnaam 2] op 13 september 2020 dat hij ervoor zal zorgen dat ze Flowerpower morgen in persoon zullen zien. Op 14 september 2020, rond 11:15 uur, stuurt [medeverdachte 1] ([accountnaam 1]; Flowerpower) berichten naar [accountnaam 2]: “Ben op de zaak kerel. Kom maar”. Om 12:55 uur vraagt [medeverdachte 1] aan [accountnaam 2] of hij onderweg is en een paar minuten later stuurt hij: “Ok. Snelle auto jij”. Uit beelden van de camera die het onderzoeksteam op het bedrijfspand van [medeverdachte 1] aan de [adres 2] had gericht, is gebleken dat rond 13:30 uur twee mannen aan komen lopen en in gesprek gaan met [medeverdachte 1]. Een van die mannen is herkend als de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat dit de mogelijkheid openlaat dat de derde, niet geïdentificeerde persoon die is te zien op de camerabeelden, de gebruiker van [accountnaam 2] is. Hierin volgt de rechtbank de raadsman niet, gelet op de navolgende bevindingen die allemaal in de richting van de verdachte wijzen.
Uit onderzoek is gebleken dat het IMEI-nummer van het toestel waarmee gebruik werd gemaakt van het Sky-account [accountnaam 2], in de onderzochte periode tijdens de nachtelijke uren veelvuldig een zendmast aan het [adres 3] aanstraalt. Dit wijst erop dat de gebruiker van dat account in de omgeving van die zendmast woont of verblijft. In die periode verbleef de verdachte vaak bij zijn vriendin, die aan het [adres 4] woont. De zendmast aan het [adres 3] is de zendmast die het dichtst bij die woning ligt.
Op 31 augustus 2020 stuurt [accountnaam 2] het volgende bericht: “m’n dochter is jarig moet nog helemaal naar Brabant”. Uit onderzoek naar de gegevens die in de gemeentelijke basisregistratie en bij de Belastingdienst zijn opgenomen, blijkt dat de verdachte een dochter heeft die op [geboortedatum 2] is geboren. Een nadere onderbouwing van deze registraties, zoals een akte van erkenning, is - anders dan de raadsman heeft betoogd - niet nodig om hiervan uit te gaan.
In het dossier bevinden zich verder berichten tussen [accountnaam 2] en de gebruiker van het Sky-account [accountnaam 3], die is geïdentificeerd als [persoon A]. [persoon A] heeft verklaard dat hij de verdachte kent. Uit de berichten van 12 december 2020 kan worden afgeleid dat [persoon A] wordt bedreigd en dat hij in een auto rijdt, waarna hij het kenteken aan [accountnaam 2] vraagt. Hierop geeft [accountnaam 2] het kenteken [kenteken A] door. Hij is dus bekend met het kenteken van de auto waarin [persoon A] op dat moment reed. Dit kenteken blijkt op naam van de vrouw van [persoon A] te staan en de verdachte was de vorige eigenaar. De verdachte heeft verklaard dat hij deze auto aan [persoon A] had verkocht en was dus bekend met het kenteken van de auto waar [persoon A] op 12 december 2020 in reed.
Tot slot neemt de rechtbank in aanmerking dat uit onderzoek naar de metadata van [accountnaam 2] is gebleken dat aan dit account onder meer de bijnaam [bijnaam 2] is gekoppeld. De voornaam van de verdachte is [voornaam verdachte].
Rol verdachte
Op 5 september 2020 stuurt de verdachte via Sky een bericht naar [medeverdachte 1], dat hij een Colombiaan heeft gesproken die vanaf Bogota kan vullen, de beveiliging van Bogota zegt te hebben en deuren in Europa zoekt. Met “een deur” wordt in deze context iemand bedoeld die ervoor kan zorgen dat ingevoerde drugs buiten het zicht van de douane de luchthaven kan verlaten. Vervolgens wordt er tussen beiden gesproken, zowel onderling als in een groeps-chat met anderen, over welke luchtvaartmaatschappij het beste kan worden gebruikt, het betalen van borg, op welke plaats in het vliegtuig de dozen (met bloemen waartussen de cocaïne zal worden verstopt) het beste kunnen worden geplaatst en wanneer dit kan plaatsvinden. Daarbij is de verdachte de schakel tussen [medeverdachte 1] en andere organisatoren van het drugstransport, waaronder de Colombianen. Hij brengt vragen en berichten van de Colombianen over aan [medeverdachte 1] (zoals: “Hij vraagt hoe je de job doet. Met normale werkers of met politie”) en stuurt de antwoorden door naar zijn contacten. Ook blijkt uit de berichten dat de verdachte een van de investeerders is in de zending cocaïne en daarvoor een aanzienlijk bedrag heeft betaald, € 120.000 voor twintig kilo.
Voltooide invoer
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat op 11 december 2020 daadwerkelijk cocaïne vanuit Colombia is verzonden en in Nederland is ingevoerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Tijdens het opsporingsonderzoek is geen cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Dit staat echter niet aan een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit in de weg, omdat gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de Sky-berichten, kan worden vastgesteld dat op 11 december 2020 cocaïne is ingevoerd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Hiervoor is al vastgesteld dat de verdachte samen met anderen bezig was met de organisatie van een cocaïnetransport per vliegtuig vanuit Colombia naar Nederland. De verdachte had de cocaïne besteld en (zijn aandeel in de partij) betaald. Uit de Sky-berichten blijkt dat het transport een aantal keer is uitgesteld. Op 4 december 2020 laat [medeverdachte 1] aan de verdachte weten dat volgende week donderdag (de rechtbank begrijpt: donderdag 11 december 2020) 100% doorgaat. Op 6 december 2020 bericht de verdachte aan [medeverdachte 1] dat de spullen binnen zijn en op 10 december 2020 dat hij video’s heeft, waarop je “zelfs ziet dat de dozen door de scanner gaan”. Op 11 december 2020 laat hij [medeverdachte 1] weten: “ik heb foto’s van onze dozen onder de netten”. Op een telefoon die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen zijn meerdere videobestanden van 11 december 2020 aangetroffen. Daarop is te zien dat pakketten (blokken) in dozen geplaatst worden, dat aan een van de pakketten een GPS-tracker is getapet, en dat dozen met het opschrift “Flowers” op een rolbaan liggen. Ook zijn foto’s, gedateerd 12 december 2020, aangetroffen waarop is te zien dat bloemendozen zich bevinden op een vliegtuigplaat en dat een vliegtuigplaat met bloemendozen wordt ingeladen in de vrachtruimte van een vliegtuig.
Uit het onderzoek is gebleken dat op 11 december 2020 tussen 23:30 en 0:00 uur een vliegtuig met luchtvracht, komende vanuit Guatemala via Quito (Ecuador), Bogota (Colombia) en Miami op Schiphol is geland. De rechtbank leidt uit de Sky-berichten af dat dit de vlucht moet zijn geweest waarover de betrokkenen in de berichten spreken. Uit Sky-berichten die kort na middernacht worden verstuurd, blijkt dat de uithalers de dozen niet hebben gevonden. Hierop ontstaat tussen de verschillende Sky-gebruikers die bij de organisatie van het drugstransport betrokken zijn, een discussie over de vraag of de dozen wel in het vliegtuig zaten, of dat deze zijn gestolen. Uit de hiervoor genoemde video’s en foto’s volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de dozen waarin de cocaïne zou worden verstopt, daadwerkelijk in het vliegtuig zijn geladen. Dit past ook bij de overige berichten over (de organisatie van) het drugstransport. Het Sky-account [accountnaam 3] ([persoon A]) deelt een link van de GPS-tracker met de verdachte. Kort daarna komt de GPS-tracker in beweging en verplaatst zich van Schiphol naar Heerhugowaard. [medeverdachte 1] is die nacht ook naar Heerhugowaard gereden. Later die dag is hij door onbekend gebleven personen met vuurwapens bedreigd en mishandeld en is een horloge van hem afgenomen, omdat deze derden hem verantwoordelijk hielden voor het verdwijnen van de cocaïne. Ook deze omstandigheden duiden erop dat de dozen met daarin cocaïne daadwerkelijk naar Nederland zijn verzonden en aangekomen. Het scenario dat de betrokkenen zijn opgelicht, zoals de raadsman bij pleidooi als mogelijkheid heeft geopperd, is - in het licht van wat hiervoor is besproken – niet aannemelijk geworden.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 11 december 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 50 kilogram cocaïne.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 70 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij zijn leven na de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak weer op orde heeft gebracht. Dit zou in strafmatigende zin bij de strafoplegging moeten worden betrokken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke harddrugsfeiten is veroordeeld. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich bezig gehouden met de invoer van ongeveer 50 kilogram cocaïne. Gedurende de maanden voorafgaand aan de invoer van de cocaïne speelde de verdachte een initiërende en verbindende rol in de organisatie en de communicatie en contacten tussen de overige betrokken personen. Hij legde het eerste contact met [medeverdachte 1] over een mogelijk drugstransport, maakte hem verantwoordelijk voor het uit het vliegtuig (laten) halen van de cocaïne, onderhield de contacten met de andere organisatoren en introduceerde [medeverdachte 1] bij hen. Daarnaast was de verdachte door middel van het doen van een grote investering in de partij cocaïne ook op die manier een aanjager van het laten slagen van het drugstransport.
De verdachte heeft zich bij het plegen van dit feit enkel laten leiden door financieel gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft door zijn handelen een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Oplegging van straf
De ernst en de omvang van het feit en de cruciale rol die de verdachte hierin heeft gehad, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren een passende straf vindt. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in min of meer vergelijkbare zaken opleggen.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 1 februari 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Nu het vonnis in deze zaak op 28 juni 2024 wordt gewezen, is de redelijke termijn met ongeveer vijf maanden overschreden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Daarom zal de rechtbank in plaats van de beoogde gevangenisstraf van vier jaren, een gevangenisstraf van kortere duur opleggen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren en tien maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Voorlopige hechtenis

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair, in het geval van een veroordeling tot een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de duur van het voorarrest, heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte bij vonnis opnieuw te schorsen gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, zodat de verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen nu de ernstige bezwaren en de gronden, die aan het bevel tot voorlopige hechtenis ten grondslag liggen, nog steeds aanwezig zijn. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het schorsingsverzoek, omdat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in dit geval prevaleren boven het algemeen belang.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de ernstige bezwaren nog altijd aanwezig zijn. Nu niet is gebleken dat de verdachte zich na het bewezenverklaarde feit schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en er verder geen aanwijzingen zijn dat de verdachte zich nog in een crimineel milieu bevindt, acht de rechtbank de recidivegrond niet langer aanwezig. Deze grond vervalt. De grond van de geschokte rechtsorde is nog onverkort aanwezig. Het verzoek om de voorlopige hechtenis op te heffen wordt dan ook afgewezen.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van de rechtbank op 30 juni 2022 geschorst tot aan de dag van de uitspraak. De rechtbank was ten tijde van die beslissing van oordeel dat de doelen, die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd, ook konden worden bereikt door het stellen van een aantal algemene voorwaarden aan een schorsing en heeft de persoonlijke belangen van de verdachte bij invrijheidstelling in die beoordeling betrokken.
Namens de verdachte is verzocht om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
Gelet op het verhandelde ter zitting dienen de persoonlijke belangen van de verdachte, bestaande uit de zorg voor zijn gezin en het behouden van werk en inkomen, mede in aanmerking genomen het verloop van de eerdere schorsing, zwaarder te wegen dan de strafvorderlijke belangen die met de hervatting van de voorlopige hechtenis worden gediend. De rechtbank zal het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook toewijzen. Deze beslissing wordt apart opgemaakt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Van toepassing zijn de wetsartikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet. Deze wetsartikelen zijn toepasselijk zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Beveelt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte opnieuw wordt geschorst. Deze beslissing wordt apart opgemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mrs. P.H. Boersma en T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2024.
Mrs. P.H. Boersma en T.J.A. Krips zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.